ECLI:NL:GHAMS:2013:2015

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
12/01127
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de Sociale Verzekeringsbank inzake tegemoetkoming op grond van de Wet mkob

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had geoordeeld dat de SVB belanghebbende, een oudere inwoner van België, recht had op een tegemoetkoming op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (Wet mkob) vanaf 1 juni 2011. De SVB had echter hoger beroep ingesteld, maar trok dit beroep op 5 juni 2013 in. Belanghebbende had in het incidenteel hoger beroep aanvullende schadevergoeding gevorderd, maar het Hof oordeelde dat de SVB's intrekking van het hoger beroep betekende dat er geen inhoudelijke behandeling van het hoger beroep plaatsvond.

Het Hof behandelde ook het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding, dat was gebaseerd op de kosten die hij had gemaakt in verband met de procedure. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende opgevoerde kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze kosten verband hielden met de behandeling van het bezwaar en beroep, waarvoor specifieke regels gelden in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb bieden een exclusieve mogelijkheid voor vergoeding van dergelijke kosten, en de kosten die belanghebbende had opgevoerd vielen daar niet onder.

Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek tot schadevergoeding af. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 12/01127
11 juli 2013
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
naar aanleiding van het hoger beroep van
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,de SVB,
en op het incidenteel hoger beroep van
[X], wonende te [Z], België, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/6785 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de SVB.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De SVB heeft belanghebbende bij brief van 5 mei 2011 meegedeeld dat hij geen tegemoetkoming krijgt op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (hierna: Wet mkob).
1.2.
Belanghebbende heeft de SVB schriftelijk kenbaar gemaakt het met deze beslissing niet eens te zijn.
1.3.
De SVB is bij zijn standpunt gebleven hetgeen belanghebbende kenbaar is gemaakt in een als ‘beschikking op bezwaar’ aangeduide brief.
1.4.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.5.
Bij uitspraak van 22 oktober 2012 heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op de tegemoetkoming vanaf 1 juni 2011, de SVB veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de nabetaling van de tegemoetkoming en het verzoek tot schadevergoeding voor het overige afgewezen, en gelast dat de SVB het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.6.
Tegen deze uitspraak is door de SVB hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De SVB heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.
1.7.
Belanghebbende heeft op 2 april, 17 april en 26 juni 2013 nadere stukken ingediend die in afschrift aan de SVB zijn gezonden.
1.8.
De SVB heeft bij brief van 5 juni 2013 het hoger beroep ingetrokken. Een afschrift van deze brief is aan belanghebbende gezonden.
1.9.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2013, beide partijen zijn daar met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is ouder dan 65 jaar. Hij heeft tijdens zijn werkzame leven in Nederland pensioenrechten opgebouwd onder de Nederlandse Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij woont – ook na 1 juni 2011 – in België.
2.2.
Tot 1 juni 2011 ontving belanghebbende een tegemoetkoming op grond van artikel 33b AOW. Die tegemoetkoming bedroeg laatstelijk € 33,09 bruto per maand. Gemeld artikel 33b is met ingang van 1 juni 2011 komen te vervallen.
2.3.
Per 1 juni 2011 (Stb. 2011, 259) is de Wet mkob (Stb. 2011, 231) in werking getreden. Op grond van artikel 3 van die wet bestaat onder voorwaarden recht op een tegemoetkoming.
2.4.
De Europese Commissie heeft blijkens een persbericht van 21 februari 2013 bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) op de voet van artikel 258 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie een zaak tegen Nederland aanhangig gemaakt omdat de Commissie van oordeel is dat Nederland bij het verstrekken van koopkrachttegemoetkomingen de op haar rustende verdragsrechtelijke verplichtingen niet is nagekomen (hierna: de infractieprocedure).

3.Geschil in de procedure voor het Hof

3.1.
In het hoger beroep
3.1.1.
Evenals bij de rechtbank was bij het Hof in geschil of belanghebbende recht heeft op de tegemoetkoming op grond van de Wet mkob. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend; de SVB beantwoordde deze vraag ontkennend.
3.1.2.
Nu de SVB het hoger beroep heeft ingetrokken komt het Hof niet toe aan inhoudelijke behandeling van het hoger beroep.
3.2.
In het incidenteel hoger beroep
3.2.1.
In incidenteel hoger beroep voert belanghebbende aan - zakelijk weergegeven - dat hij ook op andere gronden dan die welke aan de uitspraak van de rechtbank ten grondslag liggen recht heeft op de tegemoetkoming op grond van de Wet mkob.
3.2.2.
Belanghebbende vordert voorts - naar het Hof verstaat naast de door de rechtbank toegewezen wettelijke rente - een schadevergoeding ten bedrage van € 2.470,50.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Vooraf

4.1.
Bij de griffie van het Hof is een verzoek ingediend tot aanhouding van de behandeling van de zaak totdat het HvJ EU uitspraak heeft gedaan op de door de Europese Commissie ingestelde infractieprocedure tegen Nederland betreffende de toepassing van de Wet mkob.
4.2.
Voormeld verzoek is afgewezen. Het Hof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen omdat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat geschillen - ook indien zij niet (mede) een ‘criminal charge’ betreffen - binnen een redelijke termijn moeten worden beslecht. Het Hof heeft bij het waarborgen van de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn een zelfstandige taak.
Nu niet bekend is hoe lang de infractieprocedure gaat duren, hoe lang het gaat duren voordat de Nederlandse regering op de klacht heeft gereageerd, er niet op voorhand van kan worden uitgegaan dat in het kader van die procedure (alle) voor de beslechting van het onderhavige geding relevante (rechts)vragen zullen worden beantwoord, en er voorts geen formele belemmering is om de zaak te behandelen, heeft het Hof het aanhoudingsverzoek niet gehonoreerd.

5.Beoordeling van het incidenteel hoger beroep

5.1.
Ten aanzien van de vraag of belanghebbende recht heeft op de tegemoetkoming op grond van de Wet mkob
Gelet op het intrekken van het hoger beroep door de SVB en de omstandigheid dat belanghebbende door de rechtbank ten aanzien van deze vraag volledig in het gelijk is gesteld - zij het (deels) op andere gronden dan belanghebbende aanvoert - kan een uitspraak op het incidenteel hoger beroep met betrekking tot deze vraag belanghebbende niet in een gunstigere positie brengen dan waarin hij door de uitspraak van de rechtbank is komen te verkeren en behoeft die vraag derhalve geen beantwoording door het Hof.
5.2.
Ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding
5.2.1.
In eerste aanleg heeft belanghebbende - naast de wettelijke rente - € 1.030,50 aan schadevergoeding gevorderd, welk bedrag hij als volgt heeft gespecificeerd:
“ - Opstellen bezwaarschrift tegen de korting: 8 uur. (directe tijd voor het opstellen van deze brief)
  • Idem opstellen beroepschrift naar uw rechtbank: 8 uur
  • Doornemen MvT/Wetsvoorstel: 8 uur
  • Nagaan Jurisprudentie EU: 4 uur.
  • 1/10 Cartridge HP type 35A: 6,5 euro.
  • Ca. 10 euro internetkosten.”
Uitgaande van een uurtarief van € 32, door belanghebbende berekend als “afgerond € 67000 (bruto bedrijfspensioen) + AOW uitkering)/2080 = € 32 per uur”, komt hij op “€ 32 x 32 + 16,50 (materiaal) = € 1030,50”.
5.2.2.
In het geschrift waarmee incidenteel hoger beroep is ingesteld vermeerderd belanghebbende de vordering met “45 uur x € 32/uur” tot in totaal € 2.470,50. In zijn op 26 juni 2013 ingediende nadere stuk betoogt belanghebbende “Ik heb tevens verzocht om een passende schadevergoeding. Ik heb deze op basis van het noodzakelijke tijdsbeslag berekend op € 2470,50”.
5.2.3.
Artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) biedt de bestuursrechter - waaronder begrepen de rechter in belastingzaken - de mogelijkheid om indien hij het beroep gegrond verklaart en daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die die partij lijdt.
5.2.4.
Voor zover het echter gaat om kosten die een partij in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, is voor vergoeding van die kosten langs de weg van een verzoek tot schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb geen plaats omdat hiervoor met de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb een exclusieve mogelijkheid is geboden (vgl. Hoge Raad, 14 september 2007, nr. 42069, ECLI:NL:HR:BB3442).
5.2.5.
De door belanghebbende opgevoerde kosten vormen - wat daarvan overigens ook moge wezen - kosten die zien op de behandeling van het bezwaar en (hoger) beroep en kunnen derhalve alleen voor vergoeding in aanmerking komen indien de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb die mogelijkheid bieden.
5.2.6.
Ingevolge artikel 7:15, vierde lid, van de Awb en artikel 8:75, eerste lid, vierde volzin, van de Awb worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben. Die regels zijn gegeven in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
5.2.7.
In aanmerking nemende dat op de voet van artikel 1, onderdeel d, van het Besluit geen vergoeding voor verletkosten kan worden gegeven voor het tijdverzuim door het opstellen van processtukken en het bezwaarschrift of door het lezen van stukken (vgl. Hoge Raad, 21 september 2012, nr. 11/02928, ECLI:NL:HR:2012:BX7940), vormen de door belanghebbende opgevoerde kosten geen kosten die kunnen worden gerangschikt onder één van de in artikel 1 van het Besluit genoemde categorieën.
5.2.8.
Uit het vorenoverwogene volgt dat voor vergoeding van de door belanghebbende bij de rechtbank en bij het Hof gevorderde schade zoals weergegeven onder 5.2.1 en 5.2.2 geen plaats is, noch op de voet van artikel 8:73, noch op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
De beslissing van de rechtbank ter zake is derhalve juist en het verzoek tot schadevergoeding voor zover dat - door vermeerdering van de eis - voor het eerst in de procedure voor het Hof is gedaan dient te worden afgewezen.
5.2.9.
De rechtbank heeft reeds beslist dat het door belanghebbende voor het instellen van beroep betaalde griffierecht door de SVB moet worden vergoedt. In de procedure voor het Hof heeft belanghebbende geen griffierecht betaald.
Slotsom in het incidenteel hoger beroep
De slotsom is dat het incidenteel hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

In de procedure voor het Hof is niet gebleken van door een derde beroepsmatig aan belanghebbende verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:75 van die wet.

7.Beslissing in het incidenteel hoger beroep

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank; en
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding, voor zover dat voor het eerst in de procedure voor het Hof is gedaan, af.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 11 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.