ECLI:NL:RBDHA:2016:6812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
C-09-484122-HA ZA 15-273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en aansprakelijkheid van de Staat in het kader van arbeidsinspectie en tewerkstellingsvergunningen voor Indonesische stagiaires

In deze zaak vorderde Timac Management International B.V. (hierna: Timac) schadevergoeding van de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatig handelen van de Arbeidsinspectie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Timac had in het verleden tewerkstellingsvergunningen aangevraagd voor Indonesische stagiaires, maar kreeg te maken met boetes en juridische procedures na controles door de Arbeidsinspectie. De rechtbank oordeelde dat de primaire besluiten van de Minister onrechtmatig waren, maar dat de Arbeidsinspectie niet onrechtmatig had gehandeld. Timac vorderde onder andere schadevergoeding voor gederfde winst en interne kosten, maar de rechtbank wees deze vorderingen af. De rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen het onrechtmatig handelen van de Staat en de schade die Timac stelde te hebben geleden. Wel werd de Staat veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.205 aan Timac, exclusief btw, als schadevergoeding voor gemaakte kosten ter vaststelling van de schade. De rechtbank verklaarde Timac niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van interne kosten en veroordeelde Timac c.s. in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/484122 / HA ZA 15-273
Vonnis van 18 mei 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TIMAC MANAGEMENT INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Loenen,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. N. Chr. Ellens te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID),
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S. van Heukelom-Verhage te Den Haag.
Partijen zullen hierna Timac, [eiser sub 2] en de Staat genoemd worden. Eisers tezamen worden Timac c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 februari 2015,
  • de akte aan de zijde van Timac c.s. houdende overlegging producties van 4 maart 2015, met vierenveertig producties,
  • de conclusie van antwoord, met zeventien producties,
  • het tussenvonnis van 8 juli 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie voor de meervoudige kamer van 27 oktober 2015, en de daarin genoemde stukken.
- het B-formulier van mr. Ellens van 24 november 2015;
- de brief van mr. Elzakkers van 24 november 2015.
1.2.
De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van de reacties daarop van mr. Ellens en mr. Elzakkers bij B-formulier, respectievelijk brief van 24 november 2015.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

Achtergronden

2.1.
Timac drijft een onderneming die bedrijven adviseert en begeleidt met betrekking tot (re)organisaties, bestuur en samenwerking. Timac is in de jaren 2001 tot en met 2009 betrokken geweest bij een project waarbij studenten aan in Indonesië gevestigde hotelscholen werden geselecteerd voor en begeleid tijdens een stage bij in Nederland gevestigde hotels. [eiser sub 2] is bestuurder en indirect aandeelhouder van Timac.
2.2.
Het stageproject is vanuit ideële motieven ontstaan en opgezet door [eiser sub 2] en [A] (hierna: [A] ). Het project was er enerzijds op gericht om de kansen voor Indonesische studenten op de Indonesische arbeidsmarkt te vergroten en anderzijds om inkomsten te genereren voor ontwikkelingshulp. Om dat laatste te bewerkstelligen, werd, op basis van het aantal gerealiseerde stageplaatsen, jaarlijks een vergoeding uitgekeerd aan een aan [A] gelieerde onderneming, de stichting Foundation to Earth, Mankind through Inspiration and Initiative (FEMI).
2.3.
Timac heeft als gemachtigde opgetreden van zowel de hotelscholen in Indonesië als de hotels in Nederland die stageplaatsen beschikbaar stelden. Zij verzorgde in die hoedanigheid de indiening van de aanvragen voor de verlening van tewerkstellingsvergunningen aan de betrokken hotels in Nederland bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI). Verder voerde Timac overleg met de CWI over de geldende vereisten en de over te leggen gegevens voor deze aanvragen en informeerde zij de hotelscholen en de hotels hierover. In overleg met de hotelscholen en de hotels vulde Timac de aanvragen voor de verlening van tewerkstellingsvergunningen in en stelde zij het stageprogramma en het formulier ‘voortgangscontrole stage’ op. De CWI heeft voor de jaren 2000-2007 steeds tewerkstellingsvergunningen verleend.
Tewerkstellingsvergunningen voor het stagejaar 2008-2009
2.4.
Timac heeft voor het jaar 2008-2009 achtenzestig aanvragen ingediend voor de verlening van tewerkstellingsvergunningen voor vreemdelingen met de Indonesische nationaliteit voor arbeid als stagiaire bij verschillende hotels in Nederland, onder meer van de Golden Tulip-keten. Bij brief van 17 januari 2008 heeft de CWI Timac op de hoogte gesteld van haar voornemen om afwijzend te beschikken op deze aanvragen.
2.5.
Bij brief van 23 januari 2008 heeft Timac haar zienswijze op dit voornemen kenbaar gemaakt. Bij brief van 30 januari 2008 heeft zij een nadere schriftelijke toelichting op het toezicht en de begeleiding van de Indonesische stagiairs gegeven. De CWI heeft alle aanvragen alsnog gehonoreerd en aan de betrokken hotels in Nederland tewerkstellingsvergunningen verleend.
Tewerkstellingsvergunningen voor het stagejaar 2009-2010
2.6.
Timac heeft voor het stagejaar 2009-2010 tweeëntachtig tewerkstellingsvergunningen aangevraagd ten behoeve van Indonesische studenten. De aanvragen voor het stagejaar 2009-2010 zijn verleend.
2.7.
Bij beschikkingen van 22 juli 2009 heeft het Werkbedrijf van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (de opvolger van de CWI, en hierna aangeduid als: het UWV Werkbedrijf) een zevental verleende tewerkstellingsvergunningen ingetrokken. Na bezwaar heeft het UWV bij besluit van 2 november 2009 de beschikkingen van 22 juli 2009 herroepen en bepaald dat de tewerkstellingsvergunningen ongewijzigd hun geldigheid behouden.
Onderzoek en bestuurlijke en bestuursrechtelijke procedures WestCord-hotels
2.8.
Op 22 augustus 2008 heeft de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (destijds geheten, en hierna aangeduid als: de Arbeidsinspectie) controles verricht bij zes hotels van de zogenoemde WestCord Group op de Waddeneilanden (hierna: de WestCord-hotels). De bevindingen naar aanleiding van het onderzoek zijn neergelegd in een boeterapport Wet arbeid vreemdelingen (Wav), gedateerd 5 februari 2010 (hierna: het boeterapport van 5 februari 2010). In dit rapport staat onder meer het volgende:
“Door de Arbeidsinspectie, kantoor Groningen, is onderzoek verricht naar de verleende tewerkstellingsvergunningen door de Centrale organisatie Werk en Inkomen, thans UWV Werkbedrijf, aan bovengenoemde 6 ondernemingen. De tewerkstellingsvergunningen waren verleend ten behoeve van 28 Indonesische werknemers om arbeid te doen verrichten als stagiairs. (…) Onderzocht is of de werkzaamheden als stagiair werden uitgevoerd volgens paragraaf 22 van de uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen.”en ook:
Resumé
Conform de paragraaf stagiairs van de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen, is stage arbeid die noodzakelijk is ter voltooiing van hun opleiding. 23 van de 28 vreemdelingen hadden de opleiding in het herkomstland reeds voltooid.
Ook het begeleid praktijkgerichte stageprogramma STP-visie werd niet gevolgd. De stages vonden niet volgens dit programma plaats. Van het functioneren op verschillende afdelingen was geen sprake. Het aantal stagiairs per werkgever bleef niet beperkt tot 10% van het vaste personeelsbestand, met een minimum van 2 stagiairs. De netto toelage per maand van € 625,- per student volgens de “Letter of understanding” en volgens de aanvraag vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen komt niet overeen met het per student netto ontvangen bedrag van € 365,- per maand. Uit de verklaringen van de vreemdelingen en overige getuigen komt naar voren dat sprake is van laag geschoolde arbeid. Derhalve kan worden gesteld dat geen sprake is van stagiairs conform de paragraaf stagiair van de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen.
Het belang van de stagewerkzaamheden lag al gauw vrijwel alleen bij productiearbeid. (…)
Tevens hebben twee vreemdelingen (…) arbeid verricht zonder geldige tewerkstellingsvergunningen.”
2.9.
Bij brief van 1 juli 2010 is Timac in kennis gesteld van het voornemen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Minister) tot oplegging van een boete wegens overtreding van de Wav. Bij brief van 20 juli 2010 heeft Timac haar zienswijze op dit voornemen gegeven.
2.10.
Bij beschikking van 11 augustus 2010 heeft de Minister aan Timac een boete opgelegd van € 224.000 wegens overtreding van de Wav. Ook aan de WestCord-hotels is een boete opgelegd.
2.11.
Op verzoek van de Minister is een aanvullend boeterapport opgesteld, gedateerd 16 mei 2012, met bevindingen hoe het verhoor van de vreemdelingen door de Arbeidsinspectie heeft plaatsgevonden.
2.12.
Het bezwaar van Timac tegen voormelde beschikking van 11 augustus 2010 heeft de Minister ongegrond verklaard bij besluit van 13 juli 2012.
2.13.
Het beroep van Timac tegen het besluit van 13 juli 2012 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, bij uitspraak van 21 maart 2013 (met zaaknummer AWB LEE 12/2122) gegrond verklaard. Deze rechtbank heeft - kort gezegd - het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 11 augustus 2010 herroepen en de boete vastgesteld op
€ 221.760, onder de bepaling dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.14.
Het hoger beroep van Timac tegen deze uitspraak heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van
15 januari 2014 (201303863/1/V6) gegrond verklaard. De Minister is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De Afdeling heeft de uitspraak van 21 maart 2013 van de rechtbank Noord Nederland en het besluit van 13 juli 2012 vernietigd en het besluit van
11 augustus 2010 herroepen. De Minister is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding ten bedrage van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn en is veroordeeld in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep, alsmede gelast het door Timac betaalde griffierecht terug te betalen. De Afdeling heeft onder meer overwogen:
“3.5. De Afdeling leidt uit de hiervoor onder 3.3 weergeven correspondentie tussen Timac en de CWI af dat aanvankelijk het voornemen bestond om de stagiairs om de twee maanden binnen een hotel te laten rouleren en hen aldus gedurende hun stage binnen het desbetreffende hotel zes afdelingen te laten doorlopen. Naar aanleiding van het voornemen van de CWI om de aanvragen voor verlening van de tewerkstellingsvergunningen voor de stagiairs af te wijzen, heeft Timac het stageprogramma echter in de zienswijze van 23 januari 2008 en de aanvullende toelichting van 30 januari 2008 genuanceerd. Timac heeft daarin immers te kennen gegeven dat de stagiairs in ieder geval een inwerkperiode van tenminste drie maanden nodig zullen hebben en dat de stage zich zal concentreren op de volgende vier gebieden: hoteladministratie, roomdivision management, food & beverage production management en food & beverage service management. Tijdens de stage zullen de specialisaties van de stagiairs op die gebieden aan bod komen en - indien mogelijk - worden geperfectioneerd. Voorts wordt daarbij aan de stagiairs de mogelijkheid geboden om te rouleren naar een andere afdeling binnen het hotel, maar of dat plaatsvindt, is afhankelijk van de vraag hoe een stagiair zich op een bepaalde afdeling weet te kwalificeren en op welke wijze diens leerproces bevorderd zou kunnen worden door te rouleren dan wel langer op die afdeling te blijven.Anders dan de minister ter zitting bij de Afdeling heeft gesteld, blijkt uit voormelde brief van 22 februari 2008 - die overigens drie weken na de verlening van de tewerkstellingsvergunningen aan Timac is verstuurd - niet dat de CWI niet heeft ingestemd met de hiervoor weergegeven genuanceerde invulling van de stage. De CWI heeft in die brief niet vermeld dat van de tewerkstellingsvergunningen slechts mocht worden gebruikgemaakt indien Timac zou bewerkstelligen dat de stagiairs om de twee maanden tussen de verschillende afdelingen binnen de WestCordhotels zouden rouleren. Mede in aanmerking genomen dat de CWI in de periode tussen de jaren 2000 en 2007 steeds tewerkstellingsvergunningen heeft verleend en dat ook in die gevallen tussen de CWI en Timac overleg heeft plaatsgevonden over de vereisten waaraan de stage moest voldoen, kan naar het oordeel van de Afdeling niet staande worden gehouden dat voor het verrichten van arbeid als stagiair, zoals dat in de periode van april tot en met 22 augustus 2008 heeft plaatsgevonden, door de CWI geen tewerkstellingsvergunningen zijn verleend. Dat geldt te meer, nu de CWI na een aanvankelijk voornemen tot afwijzing van de tewerkstellingsvergunningen, op grond van vorenbedoeld overleg en ondanks mogelijk nog bestaande twijfel, heeft besloten alsnog de gevraagde tewerkstellingsvergunningen te verlenen. Voor het standpunt van de minister dat de stagiairs reguliere werkzaamheden hebben verricht waarvoor geen tewerkstellingsvergunningen zijn verleend, bestaat dan ook geen grond. In het voetspoor hiervan moet worden geoordeeld dat Timac in deze gevallen het in artikel 2, eerste lid, van de Wav vervatte verbod niet heeft overtreden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.”
Onderzoek en bestuurlijke en bestuursrechtelijke procedures Golden Tulip-hotels
2.15.
Op 4 en 5 maart 2009 heeft de Arbeidsinspectie controles uitgevoerd bij negen hotels van de Golden Tulip-keten (hierna: de Golden Tulip-hotels). De bevindingen naar aanleiding van het onderzoek van de Arbeidsinspectie zijn neergelegd in een boeterapport Wav, gedateerd 2 december 2009, aangevuld op 9 maart 2010 (hierna: het boeterapport van 2 december 2009).
2.16.
Bij brief van 30 september 2010 is Timac in kennis gesteld van het voornemen tot oplegging van een boete van € 296.000. Timac heeft bij brief van 26 oktober 2010 haar zienswijze ingediend.
2.17.
Bij besluit van 4 november 2010 heeft de Minister Timac voormelde boete opgelegd. Tevens is aan de Golden Tulip-hotels een boete opgelegd.
2.18.
Het bezwaar van Timac tegen voormeld besluit van 4 november 2010 heeft de Minister bij besluit van 21 mei 2012 ongegrond verklaard.
2.19.
Timac is in beroep gekomen van het besluit van de Minister van 21 mei 2012 bij de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 25 maart 2013 (zaaknummer UTR 12/2245) - kort gezegd - het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij een boete is opgelegd voor vreemdeling 22 en het boetebedrag is vastgesteld op € 296.000, het besluit van 4 november 2010 herroepen en bepaald dat de boete wordt vastgesteld op € 285.500, en dat haar uitspraak in de plaats treedt voor het vernietigde besluit voor zover het is vernietigd.
2.20.
Timac is in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 maart 2013. De Afdeling heeft dit hoger beroep gevoegd behandeld met het hoger beroep in de zaak met nummer 201303863/1/V6. Bij uitspraak van 15 januari 2014 (201303925/1/V6) heeft de Afdeling de bestreden uitspraak en het besluit van de Minister van 21 mei 2012 vernietigd, het besluit van 4 november 2010 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, alsmede de Minister veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500 wegens redelijke termijnoverschrijding, in de kosten van de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep en hem gelast tot terugbetaling van het door Timac betaalde griffierecht. De inhoudelijke beoordeling van de Afdeling is gelijkluidend aan die in de zaak met nummer 201303863/1/V6 (zie hiervoor in 2.14.).
Strafrechtelijk onderzoek
2.21.
De Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) is in vervolg op de controles bij de West Cord-hotels in december 2008 onder de naam “ […] ” een strafrechtelijk onderzoek gestart. Timac c.s. zijn, naast anderen, waaronder de echtgenote van [eiser sub 2] , mevrouw [B] , als verdachten van valsheid in geschrifte en mensensmokkel (artikelen 225 Sr, respectievelijk 197a Sr) aangemerkt.
2.22.
In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek ten laste van Timac c.s. zijn diverse strafvorderlijke dwangmiddelen ingezet. Op 22 januari 2009 heeft de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken binnen het arrondissement Leeuwarden, op vordering van de officier van justitie (OvJ), een gerechtelijk vooronderzoek tegen [eiser sub 2] geopend, zodat getuigen door de rechter-commissaris konden worden gehoord. Dit gerechtelijk vooronderzoek is, na uitbreiding, op 7 april 2009 gesloten. Gedurende het gerechtelijk vooronderzoek zijn, na daartoe verleende machtiging door de rechter-commissaris op 3 februari 2009, verschillende telefoonnummers van Timac c.s. getapt. Tevens hebben doorzoekingen plaatsgevonden in de woning van [eiser sub 2] en het kantoor van Timac.
2.23.
[eiser sub 2] is op 7 april 2009 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van (feitelijk leiding geven aan) overtreding van de artikelen 225 Sr en 197a leden 1, 2 en 4 Sr. De vordering van de OvJ tot inbewaringstelling van [eiser sub 2] heeft de rechter-commissaris op 10 april 2009 afgewezen, waarna [eiser sub 2] diezelfde dag in vrijheid is gesteld.
2.24.
Na daartoe, bij beslissing van 22 juni 2009, verleende machtiging van de rechter-commissaris is een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen Timac c.s. gestart. In het kader van dit strafrechtelijk financieel onderzoek is op de voet van artikel 94a Sv conservatoir beslag gelegd op een vordering van Timac op de echtgenote van [eiser sub 2] , een aan Timac behorende woning, een zeiljacht en een camping.
2.25.
De rechtbank Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, zitting houdende te Assen, heeft op 16 november 2009, 15 december 2009 en 23 november 2010 onderzoek gedaan en bij tussenvonnis van 7 december 2010 gelast dat een tweetal getuigen van het UWV Werkbedrijf moeten worden gehoord, waartoe de zaak verwezen is naar de rechter-commissaris.
2.26.
De OvJ en Timac c.s. hebben onderhandeld over een transactie als bedoeld in artikel 74 Sv.
2.27.
Bij e-mail van 3 maart 2011 heeft de OvJ aan de advocaat van [eiser sub 2] en Timac als volgt bericht:
“(…) INHOUD TRANSACTIE
De heer [eiser sub 2] voert een werkstraf uit voor de duur van 60 uren en betaalt
aanvullend een geldboete van EUR 25.000.
Mevrouw [B] aanvaardt een geheel voorwaardelijke geldboete van EUR 7.000 met
een proeftijd van twee jaar.
Timac betaalt ten titel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeelEUR 45.000.
[eiser sub 2] , [B] en Timac doen uitdrukkelijk afstand van hen eventueel
toekomende schade vergoedingsvorderingen, met uitzondering van na te noemen
theoretische schade vergoedingsvordering.
Het Openbaar Ministerie heft na betaling de gelegde beslagen op en appointeert [eiser sub 2]
en [B] na betaling en uitvoering van de werkstraf voor een zitting van de
Noordelijke Fraudekamer. Op die zitting zal uitgebreid worden toegelicht waarom het
Openbaar Ministerie tot niet-ontvankelijkheid rekwireert.
Uitsluitend in het (gezien de ervaringen met de Noordelijke Fraudekamer buitengewoon
onwaarschijnlijke) geval dat de rechtbank het Openbaar Ministerie niet niet-ontvankelijk zal verklaren en tot strafoplegging over zal gaan en deze strafoplegging anders dan een werkstraf zal zijn waarop de reeds gewerkte uren in aftrek gebracht kunnen worden, zijn partijen overeengekomen dat de heer [eiser sub 2] een schade vergoedingsvordering heeft voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de uitvoering van de werkstraf.
(…)”
2.28.
Bij brief van 24 maart 2011 heeft de OvJ Timac met als onderwerp
“afdoening […] ”bericht:
“Geachte heer [eiser sub 2] ,In het kader van de afdoening van het strafrechtelijk onderzoek naar onder andere het op onjuiste gronden aanvragen van verblijfsdocumenten van Indonesische personen die te werk werden gesteld bij hotels in Nederland bent u als bestuurder van Timac Management International B.V., om verdere strafvervolging te voorkomen, akkoord gegaan met het volgende aanbod:
Timac International B.V. betaalt de Staat een bedrag vanEUR 45.000 (ZEGGE vijfenveertigduizend euro en nul eurocent).(…)Door aanvaarding van dit aanbod doet Timac Management International B.V. uitdrukkelijk afstand van alle haar mogelijkerwijs toekomende schadevergoedingsvorderingen voortvloeiende uit of veroorzaakt door bovenstaand strafrechtelijk onderzoek.”
2.29.
Bij brief van 29 maart 2011 met als onderwerp
“afdoening ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel”heeft de OvJ [eiser sub 2] bericht:
“Geachte heer [eiser sub 2] ,In het kader van de afdoening van het strafrechtelijk onderzoek naar onder andere het op onjuiste gronden aanvragen van verblijfsdocumenten van Indonesische personen die te werk werden gesteld bij hotels in Nederland bent u om verdere strafvervolging te voorkomen, akkoord gegaan met de uitvoering van een werkstraf en met betaling aan de Staat van een bedrag vanEUR 25.000(ZEGGE vijfentwintigduizend euro en nul eurocent).(…)Door aanvaarding van dit aanbod doet u uitdrukkelijk afstand van alle u mogelijkerwijs toekomende schadevergoedingsvorderingen voortvloeiende uit of veroorzaakt door bovenstaand strafrechtelijk onderzoek. (…)”
2.30.
[eiser sub 2] heeft een bedrag van € 25.000 en Timac heeft een bedrag van
€ 45.000 aan de Staat voldaan.
2.31.
Bij vonnis van 19 april 2011 van de rechtbank Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, zitting houdende te Assen, is de OvJ desgevorderd niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van [eiser sub 2] omdat [eiser sub 2] een aangeboden transactievoorstel heeft geaccepteerd.
Het vervolg
2.32.
Bij brief van 10 maart 2014 hebben Timac c.s. de Staat aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige overheidsdaad en verzocht om schadevergoeding ten bedrage van € 821.207,50, vermeerderd met rente en kosten. Bij brief van 22 mei 2014 heeft de Staat aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Timac vordert na eiswijziging samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld uit hoofde van haar toezicht- en boeteopleggingsbevoegdheden, meer in het bijzonder door het nemen van voormelde besluiten van de Minister van 11 augustus 2010 en 4 november 2010 (hierna gezamenlijk: de primaire besluiten) en voormelde beslissingen op bezwaar van 21 mei 2012 en 13 juli 2012 (hierna gezamenlijk: de beslissingen op bezwaar) en dat de Staat jegens haar aansprakelijk is voor de schade die zij dientengevolge heeft geleden,
II de Staat veroordeelt tot betaling aan Timac van een schadevergoeding van
€ 530.460,56, althans een in goede justitie te betalen bedrag, althans tot een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
III de Staat veroordeelt tot betaling aan Timac van een bedrag van € 45.000 uit hoofde van onverschuldigde betaling, althans ongerechtvaardigde verrijking,
IV de Staat veroordeelt tot betaling aan Timac van een bedrag van € 10.760 exclusief btw in verband met kosten ter vaststelling van de schade,
V de Staat veroordeelt tot betaling van wettelijke rente over de schade wegens bruto winstderving, interne kosten, het terug te betalen bedrag uit hoofde van onverschuldigde betaling, althans ongerechtvaardigde verrijking en de gevorderde kosten ter vaststelling van de schade,
VI, VII de Staat veroordeelt tot vergoeding aan Timac van € 5.445 aan gemaakte kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, respectievelijk de Staat veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser sub 2] heeft zijn vorderingen na eiswijziging laten vallen.
3.3.
Timac legt aan haar vorderingen – kort gezegd – het volgende ten grondslag. De Staat heeft onrechtmatig gehandeld. Dit onrechtmatig handelen bestaat uit (i) het nemen van de primaire besluiten en de beslissingen op bezwaar door de Minister en (ii) het handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de Arbeidsinspectie bij de voorbereiding van de primaire besluiten, meer in het bijzonder het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel, en (iii) het toepassen van disproportionele toezichts- en handhavingsmaatregelen door de Arbeidsinspectie en het OM. Timac heeft als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Staat schade geleden.
De vordering onder III is gegrond op onverschuldigde betaling aan, althans ongerechtvaardigde verrijking van, de Staat. De Staat is verplicht tot terugbetaling van het door Timac aan hem betaalde bedrag van € 45.000, aangezien die betaling geschied is ten titel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en die rechtsgrond onmiskenbaar afwezig is. In ieder geval is de Staat zonder redelijke grond ten koste van Timac verrijkt ter hoogte van dit bedrag.
3.4.
De Staat heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Niet in geschil is dat de onrechtmatigheid van de door de Afdeling vernietigde en herroepen besluiten van de Minister en de toerekenbaarheid daarvan aan de Staat vaststaan. Van enige onrechtmatigheid in het optreden van de Arbeidsinspectie is geen sprake. Timac heeft geen schade geleden, en voor zover er wel schade zou zijn, ontbreekt het causaal verband met de opgelegde boetes. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat de Staat wel onrechtmatig heeft gehandeld, geldt dat de gestelde schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking komen, primair omdat de omvang van de schade wordt betwist en subsidiair omdat de afzonderlijke schadeposten niet aan de Staat kunnen worden toegerekend.
Ten aanzien van de vordering onder III: Timac heeft afstand gedaan van alle haar mogelijkerwijs toekomende schadevergoedingsvorderingen voortvloeiend uit of veroorzaakt door het strafrechtelijk onderzoek. De transactie met het OM biedt de rechtsgrond voor betaling van Timac van € 45.000; Timac heeft dus niet onverschuldigd betaald.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
De onrechtmatigheid van de primaire besluiten en de beslissingen op bezwaar van de Minister en de toerekenbaarheid van die onrechtmatigheid aan de Staat zijn gegeven gezien de vernietiging van deze besluiten door de Afdeling (zie 2.14). Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Hierna zal de rechtbank eerst beoordelen of het handelen van de Arbeidsinspectie voorafgaand aan de primaire besluiten zelfstandig onrechtmatig handelen van de Staat oplevert (4.3 e.v.). Vervolgens zal worden beoordeeld of sprake is van onrechtmatig handelen van de Staat wegens disproportionele handhavingsmaatregelen (4.11). Daarna komt aan de orde of causaal verband bestaat tussen het handelen van de Staat dat door de rechtbank onrechtmatig wordt bevonden en de schade die Timac stelt te hebben geleden en wordt ingegaan op de verschillende schadeposten die Timac heeft opgevoerd. Ten slotte zal de gestelde onverschuldigde betaling aan de Staat dan wel ongerechtvaardigde verrijking van de Staat worden besproken (4.21 e.v.).
4.2.
De rechtbank geeft zich er rekenschap van dat Timac c.s. er verbolgen over zijn dat zij - in hun bewoordingen - jarenlang zijn aangezien voor en behandeld als “uitbuiters van illegale arbeiders”, terwijl het stageproject juist was opgezet om de Indonesische studenten te helpen bij het vinden van een baan en om fondsen te werven ten behoeve van ontwikkelingshulp. Tevens realiseert zij zich dat het handelen van de Arbeidsinspectie, de Minister en het OM in emotioneel opzicht voor [eiser sub 2] en zijn echtgenote zwaar is geweest. Die omstandigheden laten evenwel onverlet, hoe betekenisvol deze voor [eiser sub 2] ook zijn, dat de rechtbank uitsluitend met toepassing van juridische maatstaven zal moeten beoordelen of er rechtens een verplichting van de Staat bestaat tot vergoeding van de schade die Timac stelt te hebben geleden als gevolg van het handelen van de betrokken overheidsorganen, althans tot terugbetaling van het bedrag dat Timac aan de Staat heeft voldaan.
Onrechtmatig handelen Arbeidsinspectie?
4.3.
De burgerlijke rechter zal de onrechtmatigheid en de toerekenbaarheid van handelingen die een bestuursorgaan in een voorbereidingsprocedure heeft verricht in beginsel zelfstandig dienen te beoordelen. Hij zal daarbij, voor zover partijen daarop een beroep hebben gedaan, de uitspraak van de bestuursrechter over het besluit waartoe de voorbereidingsprocedure heeft geleid, in zijn overwegingen dienen te betrekken en daarbij in het bijzonder aandacht dienen te besteden aan in die uitspraak gegeven oordelen die van betekenis zijn voor de beoordeling van de onrechtmatigheid - en de toerekenbaarheid aan het bestuursorgaan - van handelingen die deel uitmaken van de voorbereidingsprocedure (HR 26 november 1999, NJ 2000, 561). Voor het aannemen van een onrechtmatige daad van de Staat in een geval als het onderhavige gelden geen andere maatstaven dan die van artikel 6:162 BW. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 23 mei 2014, NJ 2014, 387).
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat uit de uitspraken van de Afdeling van 15 januari 2014 niet blijkt dat de vernietiging van de beslissingen op bezwaar en de herroeping van de primaire besluiten gegrond zijn op een gebrekkige voorbereidingsprocedure. De Afdeling komt op grond van de inhoud van de correspondentie tussen Timac en de CWI en de procedure betreffende de aanvragen tot verlening van tewerkstellingsvergunningen tot het oordeel dat voor het standpunt van de Minister dat de stagiairs reguliere werkzaamheden hebben verricht waarvoor geen tewerkstellingsvergunningen zijn verleend, geen grond bestaat. In het voetspoor hiervan oordeelt de Afdeling dat Timac het in artikel 2, eerste lid, van de Wav vervatte verbod (het verbod om een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning) niet heeft overtreden. Daarmee zegt de Afdeling niets over (de gestelde onrechtmatigheid van) het onderzoek en de bevindingen van de Arbeidsinspectie zoals deze zijn neergelegd in de boeterapporten.
4.5.
De Arbeidsinspectie heeft onderzocht of de arbeid van de vreemdelingen bij de WestCord-hotels, respectievelijk de Golden Tulip-hotels, voldeed aan de voorwaarden die in de Uitvoeringsregels Wav en de UWV beleidsregels uitvoering Wav gesteld zijn aan de verlening van een tewerkstellingsvergunning voor het doen verrichten van arbeid als stagiair. Zij heeft in dit verband onder meer afschriften ontvangen van de dossiers van de CWI die betrekking hadden op de aanvraag van de tewerkstellingsvergunningen voor de vreemdelingen waarop haar onderzoek zich richtte (wat betreft WestCord-hotels: in totaal 28 vreemdelingen, wat betreft Golden Tulip: in totaal 37 vreemdelingen). Verder heeft zij de vreemdelingen en getuigen, waaronder de managers van de hotels in Nederland, en belanghebbenden, waaronder [eiser sub 2] , gehoord en gecorrespondeerd met de betrokken onderwijsinstellingen in Indonesië als belanghebbenden, waarbij deze onderwijsinstellingen in de gelegenheid zijn gesteld vragen te beantwoorden en een verklaring over te leggen. Op basis van haar onderzoek heeft de Arbeidsinspectie in het resumé van de boeterapporten geconcludeerd dat “gesteld kan worden dat de desbetreffende vreemdelingen geen arbeid hebben verricht als stagiair”.
4.6.
Blijkens de boeterapporten zijn de relevante afschriften van de dossiers van de CWI per vreemdeling bij de boeterapporten gevoegd. Uit de boeterapporten en het verweer van de Staat blijkt niet dat de dossiers van de betrokken vreemdelingen mede het voornemen van de CWI tot afwijzing van de aanvragen tot verlening van een tewerkstellingsvergunning en de daaropvolgende correspondentie tussen Timac en de CWI en de zienswijze van Timac bevatten. Er kan derhalve niet van worden uitgegaan dat de Arbeidsinspectie ten tijde van het opmaken van de boeterapporten volledig op de hoogte is geweest van het verloop van de procedure voorafgaand aan de verlening van de tewerkstellingsvergunningen en dat zij wist waarom de CWI, na haar aanvankelijke voornemen tot afwijzing, besloten heeft alsnog de tewerkstellingsvergunningen te verlenen. Dit betekent evenwel niet, anders dan Timac betoogt, dat het onderzoek van de Arbeidsinspectie onzorgvuldig (dat wil zeggen: in strijd met de op haar rustende zorgvuldigheidsverplichting als bedoeld in artikel 3:2 Awb en daarmee onrechtmatig) is geweest. De rechtbank acht daartoe het volgende redengevend.
4.7.
De Arbeidsinspectie heeft bij haar onderzoek de relevante dossiers bij de CWI opgevraagd en de haar verstrekte informatie gebruikt. Niet is gesteld of gebleken dat de Arbeidsinspectie op basis van de door de CWI verstrekte dossiers had kunnen en moeten weten dat die informatie mogelijk niet volledig was. Voor zover Timac stelt dat [eiser sub 2] , die als belanghebbende door de Arbeidsinspectie is gehoord, de Arbeidsinspectie er van meet af aan op heeft gewezen dat de CWI had ingestemd met de nuancering van het stageprogramma (ten aanzien van het zg. roulatievereiste), welke stelling bevestiging vindt in de inhoud van het boeterapport en door de Staat overigens ook niet wordt betwist, leidt die omstandigheid niet tot de conclusie dat sprake is geweest van onzorgvuldig onderzoek van de Arbeidsinspectie. De verplichting van de Arbeidsinspectie tot het verrichten van actief onderzoek reikt niet zo ver dat zij in de gegeven omstandigheden, waarbij zij beschikte over de dossiers van de CWI, op basis van de mededeling van [eiser sub 2] verder navraag had moeten doen bij de CWI naar het verloop van de procedure tot verlening van tewerkstellingsvergunningen ten behoeve van de betrokken vreemdelingen. Hier komt bij dat de Arbeidsinspectie op basis van alle feiten en omstandigheden die uit haar onderzoek naar voren zijn gekomen, dus ook met inachtneming van de informatie die [eiser sub 2] haar heeft gegeven, tot de conclusie is gekomen dat de in het onderzoek betrokken vreemdelingen geen arbeid hebben verricht als stagiair.
4.8.
De stellingen van Timac dat de Arbeidsinspectie de vreemdelingen op onzorgvuldige wijze heeft verhoord en ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de onderwijsstructuur van de hotelscholen in Indonesië falen. Timac heeft haar stellingen op dit punt in het licht van de gemotiveerde betwisting van de Staat en de hierna te noemen stukken onvoldoende toegelicht. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 21 maart 2013 en de rechtbank Midden-Nederland van 25 maart 2013, in het bijzonder naar hetgeen in 8-10 van de eerstgenoemde uitspraak, respectievelijk 15-16 van de laatstgenoemde uitspraak is overwogen. Hierin is kort gezegd geoordeeld dat van de juistheid van de verklaringen van de vreemdelingen kan worden uitgegaan, onder meer omdat waar nodig gebruik is gemaakt van tolken en de verklaringen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal zijn opgemaakt en ondertekend door inspecteurs van de Arbeidsinspectie. In het aanvullend boeterapport van 16 mei 2012 in de bestuursrechtelijke procedure inzake de WestCord-hotels staat de wijze van verhoren centraal en komt de Arbeidsinspectie tot de conclusie dat zich geen onzorgvuldige wijze van verhoren heeft voorgedaan. Op grond van deze stukken valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien in welk opzicht de verklaringen van de betrokken vreemdelingen als gebrekkig zijn aan te merken als gevolg van eventuele communicatieproblemen. Ditzelfde geldt voor de stelling van Timac dat de vraagstelling van de Arbeidsinspectie gebrekkig was (want niet afgestemd op de specifieke onderwijsstructuur in Indonesië, waarbij gedurende de opleiding op meerdere momenten diploma’s worden behaald), en de in dit verband gestelde vragen niet goed door de betrokken vreemdelingen zijn begrepen.
4.9.
De rechtbank verwerpt eveneens de stelling van Timac dat de Arbeidsinspectie onrechtmatig heeft gehandeld omdat zij in de boeterapporten niet dezelfde uitleg heeft gegeven aan de bepalingen die bij of krachtens de Wav gelden voor de tewerkstelling van vreemdelingen als de CWI bij de verlening van de tewerkstellingsvergunningen heeft gedaan. De Arbeidsinspectie heeft zelfstandige, van de CWI te onderscheiden, taken en bevoegdheden op grond van de Wav. De CWI beoordeelt op basis van door de aanvrager verstrekte informatie of hij al dan niet voor een tewerkstellingsvergunning in aanmerking komt. De Arbeidsinspectie is belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens de Wav, hetgeen noopt tot een eigen beoordeling of de
feitelijkearbeid van de betrokken vreemdelingen voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn in, voor zover hier relevant, de Uitvoeringsregels Wav en de UWV beleidsregels uitvoering Wav. Het gegeven dat het CWI op basis van een door de aanvrager overgelegd stageprogramma een vergunning voor tewerkstelling van een vreemdeling verleent, laat dus onverlet dat de Arbeidsinspectie onderzoekt of, en in voorkomend geval tot de conclusie komt dat, de feitelijke werkzaamheden zoals door de vreemdeling verricht, niet in overeenstemming zijn met de regelgeving. Verder moet worden bedacht dat het onderzoek van de Arbeidsinspectie erop gericht is om informatie te vergaren en te onderzoeken of er mogelijk sprake is van een overtreding van de Wav. De boeterapporten vormen (slechts) de beginstap in de procedure als bedoeld in afdeling 5.4.2 Awb. De procedure tot oplegging van een boete, waarbij na het opmaken van de boeterapporten de Minister beslist of tot boeteoplegging wordt overgegaan en de belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen in het geval van een voornemen daartoe, brengt mee dat de conclusie van de Arbeidsinspectie ten aanzien van de naleving van de voorwaarden in de Uitvoeringsregels Wav en de UWV beleidsregels uitvoering Wav in de boeterapporten in dit opzicht voorlopig van aard is. Dat de Minister na de zienswijzeprocedure volgend op zijn voornemen tot boeteoplegging, (eveneens) heeft geconcludeerd dat de betrokken vreemdelingen geen arbeid als stagiair - derhalve geen vergunde arbeid - hebben verricht en dat die besluiten in rechte geen stand hebben gehouden, rechtvaardigt (ook) daarom niet de conclusie dat de bevindingen van de Arbeidsinspectie onrechtmatig zijn. Bovendien zijn de rechtbank Noord-Nederland en de rechtbank Midden-Nederland blijkens hun uitspraken van respectievelijk 21 maart 2013 en 25 maart 2013 van oordeel geweest dat de stages niet voldeden aan de gestelde voorwaarden en dat de vreemdelingen daarmee niet vergunde reguliere arbeid hebben verricht. Hieruit volgt dat de conclusie van de Arbeidsinspectie op basis van het door haar verrichte onderzoek als plausibel en in ieder geval niet als onzorgvuldig moet worden beschouwd.
4.10.
Ten slotte is geen sprake van onrechtmatig handelen van de Arbeidsinspectie vanwege de publicaties (krantenartikelen en dergelijke) die als bijlagen bij de boeterapporten zijn gevoegd. Het behoort immers tot de taak van de Arbeidsinspectie in verband met haar onderzoek ook achtergrondinformatie te verzamelen.
Onrechtmatig handelen wegens disproportionele handhaving?
4.11.
Timac verwijt de Staat handelen in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat niet alleen bestuursrechtelijk, maar ook strafrechtelijk is gehandhaafd in verband met de tewerkstelling van de betrokken vreemdelingen. Zij beroept zich daarbij op de artikelen 3:4 lid 2, artikel 5:13 en 5:46 lid 2 Awb. Aangezien Timac c.s. hun vorderingen die verband hielden met de strafrechtelijke handhaving bij eiswijziging hebben laten vallen, heeft Timac geen belang meer bij een oordeel van de rechtbank of het strafrechtelijk optreden van het OM onrechtmatig handelen van de Staat oplevert. Verder zijn, zoals reeds overwogen, de beslissingen op bezwaar en de herroeping van de primaire besluiten, gegeven de uitspraken van de Afdeling, zowel wat betreft hun inhoud als de totstandkoming ervan onrechtmatig. Volgens Timac zijn de opgelegde boetes onredelijk hoog. Of de Minister in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel en ook om die reden sprake is van onrechtmatige besluiten, kan in het midden blijven, nu dit als afzonderlijk aspect voor de beoordeling van de vorderingen van Timac niet van belang is.
Tussenconclusie4.12. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de Arbeidsinspectie de zorgvuldigheidsverplichting die ingevolge artikel 3:2 Awb op haar rust noch andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Van onrechtmatig handelen van de Arbeidsinspectie is geen sprake. Uitsluitend de besluiten van de Minister leveren toerekenbaar onrechtmatig handelen van de Staat op. De Staat is verplicht tot vergoeding van de schade die Timac - als belanghebbende bij deze besluiten - dientengevolge heeft geleden.
Causaal verband en schade
4.13.
De vraag rijst vervolgens of causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige besluiten en de schade die Timac stelt te hebben geleden en, voor zover dit het geval is, of die schade in aanmerking komt voor vergoeding en zo ja, welk bedrag vergoed moet worden. De rechtbank zal deze vragen per schadepost beantwoorden.
Gederfde winst4.14. Timac vordert schade wegens winstderving ter grootte van een bedrag van
€ 494.613,42 over de periode van 1 januari 2010 tot 1 februari 2015. De rechtbank stelt vast dat Timac in januari 2009 voor het laatst bemiddeld heeft, dit in verband met de verlening van tewerkstellingsvergunningen ten behoeve van studenten voor het stagejaar 2009-2010. Een stagejaar loopt van maart/april van een jaar tot maart/april van het daaropvolgende jaar. De primaire besluiten van de Minister dateren van 11 augustus en 4 november 2010, de voornemens daartoe van 1 juli en 30 september 2010. Timac is derhalve voordien gestopt met haar activiteiten op dit gebied. Zij heeft geen bemiddelingsactiviteiten meer verricht voor het stagejaar 2010-2011.
4.15.
Timac stelt dat haar beslissing om de bemiddelingsactiviteiten op te schorten een voorlopige beslissing was, en dat geen redelijk denkend ondernemer anders zou hebben gehandeld. Timac heeft geanticipeerd op de primaire besluiten van de Minister. Na de controles in maart 2009 bij de Golden Tulip-hotels, de boeterapporten in december 2009 en februari 2010, de inverzekeringstelling van [eiser sub 2] in april 2009 en de strafvorderlijke inbeslagname moest Timac haar activiteiten staken. Die beslissing is, aldus Timac, geleidelijk tot stand gekomen en was niet definitief.
4.16.
De rechtbank leidt uit de stellingen van Timac af dat niet de onrechtmatige primaire besluiten van de Minister, maar de controles van de Arbeidsinspectie en de boeterapporten voorafgaand aan die besluiten en het strafrechtelijk onderzoek tegen onder meer [eiser sub 2] ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing van Timac om niet meer te bemiddelen. Timac heeft ervoor gekozen – hetgeen in de omstandigheden van het geval overigens te begrijpen is – het zekere voor het onzekere te nemen en, vooruitlopend op de primaire besluiten, haar bemiddelingsactiviteiten op te schorten. Dit betekent dat het onrechtmatig handelen van de Staat geen noodzakelijke voorwaarde (
conditio sine qua non)is geweest voor de winst die Timac stelt te hebben gederfd. Ook indien de opschorting een voorlopige beslissing betrof, geeft het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat Timac haar activiteiten met een redelijke mate van waarschijnlijkheid zou hebben voortgezet in het geval de Minister niet tot boeteoplegging had besloten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het strafrechtelijk traject, dat ten tijde van het verschijnen van het eerste boeterapport al geruime tijd liep, tot in 2011 heeft voortgeduurd. Het causaal verband dat vereist is voor het bestaan van een verplichting van de Staat tot vergoeding van schade aan Timac ter zake van de gestelde gederfde winst ontbreekt daarmee.
Interne kosten
4.17.
Timac stelt verder dat zij schade heeft geleden bestaande uit interne kosten
(€ 35.847,14), waaronder zij verstaat de gemaakte kosten in verband met het voeren van verweer tegen de bestuursrechtelijke handhaving. Na wijziging van eis stelt Timac dat hiermee 400 uur gemoeid is geweest.
4.18.
Op grond van artikel 8:75 Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar tegen een besluit en van het beroep bij de bestuursrechter. De burgerlijke rechter dient daarom de eiser die vergoeding van de kosten van een bestuursrechtelijke bezwaar- of beroepsprocedure vordert, in beginsel niet-ontvankelijk te verklaren, ook als die vordering gegrond is op onrechtmatige daad. In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is limitatief bepaald op welke proceskosten een veroordeling betrekking kan hebben. Op grond van artikel 2 lid 3 van dit besluit kan de bestuursrechter “in bijzondere gevallen” een hogere dan een forfaitaire vergoeding van die kosten toekennen. Daarvoor kan onder meer aanleiding bestaan indien het bestuursorgaan tegen beter weten in een onjuist standpunt heeft gehandhaafd. Voor aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter ter zake van een vergoeding voor kosten van bezwaar of beroep is dan ook geen plaats, tenzij het een aanspraak betreft die de belanghebbende redelijkerwijs niet op de voet van art. 8:75 Awb aan de bestuursrechter (dan wel op de voet van art. 7:15 Awb aan het bestuursorgaan) heeft kunnen voorleggen.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat Timac niet kan worden ontvangen in haar vordering. De interne kosten die Timac stelt te hebben gemaakt - gebaseerd op een inschatting van het aantal bestede uren maal het bruto uurloon van [eiser sub 2] en zijn medewerkster mevrouw [C] , vermeerderd met een opslag van 15% voor sociale lasten en overhead - betreffen zogenoemd tijdverzuim in verband met het voeren van verweer. Deze aanspraak heeft Timac redelijkerwijs aan de bestuursrechter kunnen voorleggen. Hieraan doet niet af dat de bestuursrechter, gelet op artikel 8:75 Awb en artikel 1, meer specifiek onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht waarschijnlijk tot afwijzing van een daartoe strekkend verzoek zou zijn gekomen (vgl. voor een dergelijke afwijzing Gerechtshof Amsterdam 13 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2015).
Kosten ter vaststelling van de schade en buitengerechtelijke kosten4.20. De gevorderde kosten ten bedrage van € 5.445 en € 10.760 (deskundigenkosten) op de voet van artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW zijn toewijsbaar. Er bestaat een
conditio sine qua non-verband tussen het onrechtmatig handelen van de Staat zoals hiervoor vastgesteld en de kosten staan in zodanig verband met dat handelen dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de Staat kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht de kosten verder in redelijkheid gemaakt en acht ook de hoogte van de kosten redelijk. De gevorderde wettelijke rente over de gemaakte kosten ter vaststelling van de schade vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele betaling zal de rechtbank als onvoldoende weersproken toewijzen.
Onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking4.21. Volgens Timac staat inmiddels vast dat zij geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad, zodat daarmee de rechtsgrond voor de gedane betaling aan de Staat van € 45.000 ontbreekt (zie 2.28).
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat de betaling van € 45.000 haar rechtsgrond vindt in de overeenkomst die Timac met de Staat is aangegaan door aanvaarding van het in de brief van 24 maart 2011 van de OvJ vervatte aanbod om dit bedrag te betalen om verdere strafvervolging te voorkomen (zie 2.24). De rechtbank verwerpt het beroep van Timac op vernietiging van de overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW). Het OM was bevoegd met Timac strafrechtelijk een transactie aan te gaan ter voorkoming van verdere strafvervolging. Dat Timac zich genoodzaakt heeft gezien de transactie aan te gaan mede vanwege de reeds opgelegde bestuurlijke boetes, maakt niet dat de (strafrechtelijke) overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden. Het OM behoefde in zijn afweging of en zo ja, onder welke voorwaarden Timac een transactievoorstel werd gedaan ter voorkoming van verdere strafvervolging niet de bestuursrechtelijke handhaving te betrekken. Verder geldt dat de uitspraken van de Afdeling de rechtsgeldigheid van de overeenkomst niet aantasten en ook niet tot de conclusie leiden, voor zover Timac dit mede heeft willen betogen, dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Staat zich beroept op de overeenkomst. Andere feiten of omstandigheden die tot die conclusie zouden kunnen leiden zijn niet gesteld of gebleken. Dit betekent, nu geen sprake is van een betaling zonder rechtsgrond, dat de vordering van Timac tot terugbetaling van dit bedrag strandt.
4.23.
Voor zover Timac de genoemde € 45.000 vordert ten titel van schadevergoeding uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking zijn, wordt ook die vordering afgewezen. Timac heeft bij het aangaan van de (strafrechtelijke) overeenkomst afstand gedaan van haar mogelijkerwijs toekomende schadevergoedingsvorderingen. Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep van Timac op vernietiging van de overeenkomst op grond van artikel 3:44 lid 4 BW in het algemeen geldt eveneens ten aanzien van de in die overeenkomst opgenomen afstandsbepaling: het OM was bevoegd met Timac civielrechtelijk over een te komen dat Timac met de aanvaarding van de transactie afstand deed van schadevergoedingsvorderingen voortvloeiende uit of veroorzaakt door het strafrechtelijk onderzoek. De afstandsbepaling gold blijkens de correspondentie die vooraf is gegaan aan de overeenkomst met het OM slechts dan niet wanneer de Noordelijke Fraudekamer het OM niet niet-ontvankelijk zou verklaren. Die situatie heeft zich, daar zijn partijen het over eens, gezien de niet-ontvankelijkverklaring van het OM bij uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 april 2011, niet voorgedaan. Hierop stuit deze vordering van Timac uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking af.
Slotsom4.24. Het vorenstaande leidt tot de volgende slotsom ten aanzien van de vorderingen van Timac. De vordering tot vergoeding van de schade bestaande uit de gederfde winst zal worden afgewezen. De rechtbank zal Timac niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van schade bestaande uit interne kosten. Zij zal de Staat voorts veroordelen tot betaling van een bedrag van € 16.205 exclusief btw aan Timac ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding over een bedrag van € 10.760 tot aan de dag der algehele betaling. Bij een afzonderlijke verklaring voor recht dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die Timac ten gevolg van de onrechtmatige primaire besluiten en beslissingen op bezwaar heeft geleden, heeft Timac gelet hierop geen belang. De vorderingen van Timac zullen voor het overige worden afgewezen.
4.25.
Nu [eiser sub 2] zijn vorderingen na conclusie van antwoord heeft laten vallen en Timac grotendeels in het ongelijk is gesteld, worden Timac c.s. veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van de Staat begroot de rechtbank tot op heden op in totaal € 9.024 (€ 3.864 aan griffierecht en € 5.160 (2 punten x tarief VII) aan salaris advocaat).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart Timac niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van zogenoemde interne kosten,
5.2.
veroordeelt de Staat tot betaling van een bedrag van € 16.205 exclusief btw aan Timac ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding over een bedrag van € 10.760 exclusief btw tot aan de dag der algehele betaling,
5.3.
veroordeelt Timac c.s. in de kosten van de procedure aan de zijde van de Staat, tot op heden begroot op € 9.024,
5.4.
verklaart de veroordelingen in 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en mr. J. Montijn en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 1772