Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser sub 2],
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID),
1.De procedure
- de dagvaarding van 11 februari 2015,
- de akte aan de zijde van Timac c.s. houdende overlegging producties van 4 maart 2015, met vierenveertig producties,
- de conclusie van antwoord, met zeventien producties,
- het tussenvonnis van 8 juli 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het B-formulier van mr. Ellens van 24 november 2015;
2.De feiten
Achtergronden
€ 221.760, onder de bepaling dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
“3.5. De Afdeling leidt uit de hiervoor onder 3.3 weergeven correspondentie tussen Timac en de CWI af dat aanvankelijk het voornemen bestond om de stagiairs om de twee maanden binnen een hotel te laten rouleren en hen aldus gedurende hun stage binnen het desbetreffende hotel zes afdelingen te laten doorlopen. Naar aanleiding van het voornemen van de CWI om de aanvragen voor verlening van de tewerkstellingsvergunningen voor de stagiairs af te wijzen, heeft Timac het stageprogramma echter in de zienswijze van 23 januari 2008 en de aanvullende toelichting van 30 januari 2008 genuanceerd. Timac heeft daarin immers te kennen gegeven dat de stagiairs in ieder geval een inwerkperiode van tenminste drie maanden nodig zullen hebben en dat de stage zich zal concentreren op de volgende vier gebieden: hoteladministratie, roomdivision management, food & beverage production management en food & beverage service management. Tijdens de stage zullen de specialisaties van de stagiairs op die gebieden aan bod komen en - indien mogelijk - worden geperfectioneerd. Voorts wordt daarbij aan de stagiairs de mogelijkheid geboden om te rouleren naar een andere afdeling binnen het hotel, maar of dat plaatsvindt, is afhankelijk van de vraag hoe een stagiair zich op een bepaalde afdeling weet te kwalificeren en op welke wijze diens leerproces bevorderd zou kunnen worden door te rouleren dan wel langer op die afdeling te blijven.Anders dan de minister ter zitting bij de Afdeling heeft gesteld, blijkt uit voormelde brief van 22 februari 2008 - die overigens drie weken na de verlening van de tewerkstellingsvergunningen aan Timac is verstuurd - niet dat de CWI niet heeft ingestemd met de hiervoor weergegeven genuanceerde invulling van de stage. De CWI heeft in die brief niet vermeld dat van de tewerkstellingsvergunningen slechts mocht worden gebruikgemaakt indien Timac zou bewerkstelligen dat de stagiairs om de twee maanden tussen de verschillende afdelingen binnen de WestCordhotels zouden rouleren. Mede in aanmerking genomen dat de CWI in de periode tussen de jaren 2000 en 2007 steeds tewerkstellingsvergunningen heeft verleend en dat ook in die gevallen tussen de CWI en Timac overleg heeft plaatsgevonden over de vereisten waaraan de stage moest voldoen, kan naar het oordeel van de Afdeling niet staande worden gehouden dat voor het verrichten van arbeid als stagiair, zoals dat in de periode van april tot en met 22 augustus 2008 heeft plaatsgevonden, door de CWI geen tewerkstellingsvergunningen zijn verleend. Dat geldt te meer, nu de CWI na een aanvankelijk voornemen tot afwijzing van de tewerkstellingsvergunningen, op grond van vorenbedoeld overleg en ondanks mogelijk nog bestaande twijfel, heeft besloten alsnog de gevraagde tewerkstellingsvergunningen te verlenen. Voor het standpunt van de minister dat de stagiairs reguliere werkzaamheden hebben verricht waarvoor geen tewerkstellingsvergunningen zijn verleend, bestaat dan ook geen grond. In het voetspoor hiervan moet worden geoordeeld dat Timac in deze gevallen het in artikel 2, eerste lid, van de Wav vervatte verbod niet heeft overtreden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.”
“(…) INHOUD TRANSACTIE
“afdoening […] ”bericht:
“Geachte heer [eiser sub 2] ,In het kader van de afdoening van het strafrechtelijk onderzoek naar onder andere het op onjuiste gronden aanvragen van verblijfsdocumenten van Indonesische personen die te werk werden gesteld bij hotels in Nederland bent u als bestuurder van Timac Management International B.V., om verdere strafvervolging te voorkomen, akkoord gegaan met het volgende aanbod:
“afdoening ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel”heeft de OvJ [eiser sub 2] bericht:
“Geachte heer [eiser sub 2] ,In het kader van de afdoening van het strafrechtelijk onderzoek naar onder andere het op onjuiste gronden aanvragen van verblijfsdocumenten van Indonesische personen die te werk werden gesteld bij hotels in Nederland bent u om verdere strafvervolging te voorkomen, akkoord gegaan met de uitvoering van een werkstraf en met betaling aan de Staat van een bedrag vanEUR 25.000(ZEGGE vijfentwintigduizend euro en nul eurocent).(…)Door aanvaarding van dit aanbod doet u uitdrukkelijk afstand van alle u mogelijkerwijs toekomende schadevergoedingsvorderingen voortvloeiende uit of veroorzaakt door bovenstaand strafrechtelijk onderzoek. (…)”
€ 45.000 aan de Staat voldaan.
3.Het geschil
I voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld uit hoofde van haar toezicht- en boeteopleggingsbevoegdheden, meer in het bijzonder door het nemen van voormelde besluiten van de Minister van 11 augustus 2010 en 4 november 2010 (hierna gezamenlijk: de primaire besluiten) en voormelde beslissingen op bezwaar van 21 mei 2012 en 13 juli 2012 (hierna gezamenlijk: de beslissingen op bezwaar) en dat de Staat jegens haar aansprakelijk is voor de schade die zij dientengevolge heeft geleden,
€ 530.460,56, althans een in goede justitie te betalen bedrag, althans tot een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
VI, VII de Staat veroordeelt tot vergoeding aan Timac van € 5.445 aan gemaakte kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, respectievelijk de Staat veroordeelt in de proceskosten.
4.De beoordeling
Inleiding
feitelijkearbeid van de betrokken vreemdelingen voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn in, voor zover hier relevant, de Uitvoeringsregels Wav en de UWV beleidsregels uitvoering Wav. Het gegeven dat het CWI op basis van een door de aanvrager overgelegd stageprogramma een vergunning voor tewerkstelling van een vreemdeling verleent, laat dus onverlet dat de Arbeidsinspectie onderzoekt of, en in voorkomend geval tot de conclusie komt dat, de feitelijke werkzaamheden zoals door de vreemdeling verricht, niet in overeenstemming zijn met de regelgeving. Verder moet worden bedacht dat het onderzoek van de Arbeidsinspectie erop gericht is om informatie te vergaren en te onderzoeken of er mogelijk sprake is van een overtreding van de Wav. De boeterapporten vormen (slechts) de beginstap in de procedure als bedoeld in afdeling 5.4.2 Awb. De procedure tot oplegging van een boete, waarbij na het opmaken van de boeterapporten de Minister beslist of tot boeteoplegging wordt overgegaan en de belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen in het geval van een voornemen daartoe, brengt mee dat de conclusie van de Arbeidsinspectie ten aanzien van de naleving van de voorwaarden in de Uitvoeringsregels Wav en de UWV beleidsregels uitvoering Wav in de boeterapporten in dit opzicht voorlopig van aard is. Dat de Minister na de zienswijzeprocedure volgend op zijn voornemen tot boeteoplegging, (eveneens) heeft geconcludeerd dat de betrokken vreemdelingen geen arbeid als stagiair - derhalve geen vergunde arbeid - hebben verricht en dat die besluiten in rechte geen stand hebben gehouden, rechtvaardigt (ook) daarom niet de conclusie dat de bevindingen van de Arbeidsinspectie onrechtmatig zijn. Bovendien zijn de rechtbank Noord-Nederland en de rechtbank Midden-Nederland blijkens hun uitspraken van respectievelijk 21 maart 2013 en 25 maart 2013 van oordeel geweest dat de stages niet voldeden aan de gestelde voorwaarden en dat de vreemdelingen daarmee niet vergunde reguliere arbeid hebben verricht. Hieruit volgt dat de conclusie van de Arbeidsinspectie op basis van het door haar verrichte onderzoek als plausibel en in ieder geval niet als onzorgvuldig moet worden beschouwd.
conditio sine qua non)is geweest voor de winst die Timac stelt te hebben gederfd. Ook indien de opschorting een voorlopige beslissing betrof, geeft het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat Timac haar activiteiten met een redelijke mate van waarschijnlijkheid zou hebben voortgezet in het geval de Minister niet tot boeteoplegging had besloten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het strafrechtelijk traject, dat ten tijde van het verschijnen van het eerste boeterapport al geruime tijd liep, tot in 2011 heeft voortgeduurd. Het causaal verband dat vereist is voor het bestaan van een verplichting van de Staat tot vergoeding van schade aan Timac ter zake van de gestelde gederfde winst ontbreekt daarmee.
conditio sine qua non-verband tussen het onrechtmatig handelen van de Staat zoals hiervoor vastgesteld en de kosten staan in zodanig verband met dat handelen dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de Staat kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht de kosten verder in redelijkheid gemaakt en acht ook de hoogte van de kosten redelijk. De gevorderde wettelijke rente over de gemaakte kosten ter vaststelling van de schade vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele betaling zal de rechtbank als onvoldoende weersproken toewijzen.