ECLI:NL:RBDHA:2016:6731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
C-09-509641-KG ZA 16-509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot onmiddellijke invrijheidstelling en schadevergoeding in kort geding tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen de Staat der Nederlanden. [eiser] verzocht om onmiddellijke invrijheidstelling, een voorschot op schadevergoeding en de verstrekking van documenten om te kunnen trouwen en zijn kind te erkennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] in 2002 verdachte is geworden van seksueel misbruik en in 2014 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [eiser] niet konden worden toegewezen, omdat de intrekking van zijn noodpaspoort niet onterecht was en de gemaakte afspraken niet zonder meer konden worden ingeroepen. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot invrijheidstelling en de vordering tot schadevergoeding niet konden worden toegewezen, en dat de Staat niet verplicht was om de gevraagde documenten te verstrekken. [eiser] werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/509641 / KG ZA 16/509
Vonnis in kort geding van 26 mei 2016
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats kiezende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. W. Suttorp te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is in 2002 verdachte geworden van seksueel misbruik van de dochter van zijn toenmalige vriendin. Begin dat jaar is hij naar Thailand vertrokken. In datzelfde jaar is de dochter van de toenmalige vriendin van [eiser] op twaalfjarige leeftijd bevallen van een kind.
2.2.
Het openbaar ministerie heeft vanaf 2003 onderzoek gedaan naar de verdenking tegen [eiser] en heeft diverse malen contact met hem gehad over vrijwillige terugkeer naar Nederland en medewerking aan het strafrechtelijk onderzoek tegen hem.
2.3.
Bij e-mail van 30 oktober 2013 heeft de officier van justitie mr. [de officier van justitie] (hierna: de officier van justitie) voor zover hier relevant aan de (voormalig) advocaat van [eiser] bericht:
“Mijn mail van 14.10.2013 aan u geldt nog onveranderd en dat betekent dat dhr [eiser] tot 19.03.2013 (verloop 2e noodpaspoort) zijn toezegging kan nakomen naar Nederland te komen om hier medewerking te verlenen aan de strafzaak. Ik heb u vanmorgen tevens verteld dat uw cliënt via zijn eerdere advocaat al door mij op de hoogte is gesteld dat rekening gehouden dient te worden met een aanhouding maar ook voorgeleiding bewaring en een mogelijke gevangenisstraf van 30 maanden (uiteraard indien bewezen).”
2.4.
In een ongedateerd proces-verbaal van de officier van justitie met als onderwerp “Gang van zaken rondom verlening en intrekking noodpaspoort” staat onder meer vermeld:
“In dit proces-verbaal wil ik zoveel als mogelijk chronologisch weergeven hoe de opsporing van de verdachte [eiser] in de voorafgaande jaren is gelopen. (...)
Tevens zal nader worden ingegaan op de redenen om akkoord te gaan met de uiteindelijke verstrekking van een noodpaspoort door Buitenlandse Zaken aan de verdachte [eiser] alsmede de redenen die hebben geleid tot de intrekking van datzelfde noodpaspoort.
(...)
Vanaf de internationale signalering op 16 januari 2003 heeft verdachte in juni 2003 en 2006 geprobeerd afspraken te maken middels de liaison in Thailand om een nieuw paspoort te kunnen krijgen. Als voorwaarde zou hij dan zelf naar Nederland gaan om zijn onschuld aan de verkrachting aan te tonen door DNA af te staan, Deze afspraken zijn beide keren niet nagekomen.
(...)
Verstrekking noodpaspoort
Op 14.02.2013 komt een bericht van de liaison [A] van de Nederlandse ambassade in Thailand dat [eiser] via zijn advocaat van kantoor […] een paar maanden geleden een paspoort heeft aangevraagd. [eiser] zou zijn medewerking willen verlenen aan de Nederlandse justitiële autoriteiten en het strafrechtelijk onderzoek. Daarvoor is hij bereid naar Nederland te komen onder de voorwaarde dat hij een paspoort krijgt om zijn kinderen in Thailand wettig te erkennen en de garantie dat hij na behandeling van de zaak weer naar Thailand zou kunnen afreizen.
(...)
In de contacten met zijn advocate (...) is door mij duidelijk te kennen gegeven dat ik zal overleggen met Buitenlandse Zaken voor een noodpaspoortonder de voorwaardendat [eiser] naar Nederland komt om hier zijn DNA af te staan en verhoord te worden als verdachte. Ik heb daarbij duidelijk aangegeven dat met aanhouding en voorlopige hechtenis rekening moet worden gehouden.
(...)
Op 26 april 2013 is door Buitenlandse Zaken een noodpaspoort aan de heer [eiser] verstrekt met een tijdelijke geldigheid van een half jaar met het doel zijn kinderen in Thailand te erkennen.
In augustus 2013 vraagt [eiser] bij de ambassade een verlenging van zijn noodpaspoort aan omdat zijn huidig noodpaspoort vol zit met visa en stempels en hij daarom een nieuw nodig heeft. In die 4 maanden is verder nog weinig gedaan met erkenning van zijn kinderen. Een van de stempels betreft onder meer een bezoek aan Laos.
(...)
Na overleg met Buitenlandse Zaken heb ik uiteindelijk toestemming gegeven tot verlenging van het noodpaspoort; dit is gedaan op 19.09.2013 en geldig is tot 19.03.2013[bedoeld wordt: 2014, toevoeging voorzieningenrechter].
(...)
Op 02.10.2013 geeft de advocaat [X] aan dat“zijn Thaise advocaat [eiser] heeft medegedeeld dat de erkenningsprocedure van zijn kinderen in Thailand naar verwachting een jaar zal duren”. Om die reden doet de advocaat het voorstel voor een rechtshulpverzoek aan Thailand voor afname DNA en verhoor.
Op 14.10.2013 heb ik de advocaat [X] als volgt geantwoord:
“(...)
Ik zie mij dan ook genoodzaakt vast te houden aan het allereerste voorstel te weten dat dhr [eiser] in Nederland zich kan melden voor DNA-afname en verhoor door de Nederlandse politie. Op dit moment wil ik nog niet zo ver gaan Buitenlandse Zaken te vragen het verlengde noodpaspoort in te trekken zodat uw cliënt nog een klein half jaar de tijd heeft om aan het voorstel mee te werken. Overbodig te melden dat ik na afloop van die periode (dan wel eerder afhankelijk van de omstandigheden) de internationale signalering weer zal laten activeren”.
(...)
Journalist [de journalist]
Door de Nationale Politie werd ik op 30 oktober 2013 op de hoogte gesteld dat de journalist [de journalist] in het kader van een nieuw televisieprogramma verdachten/veroordeelden op zoekt in het buitenland die al lange tijd door politie en justitie gezocht worden. Hij was nu naar Thailand voor de zaak [eiser] en nog een andere verdachte.
(...)
Intrekking noodpaspoort: gewijzigde omstandigheden
Grondslag voor de verstrekking van het noodpaspoort was de afspraak met de verdachte dat hij het paspoort alleen zou gebruiken om naar Nederland te komen. [de journalist] had contact met de Thaise politie en vertelde dat de Thaise politie [eiser] wilden aanhouden; volgens [de journalist] zou [eiser] zich nog met andere criminele zaken in Thailand bezig houden.
Vanwege het ontbreken van een uitleveringsverdrag tussen Thailand en Nederland was de reële inschatting, dat de Thaise politie de man kort na aanhouding weer zou moeten vrijlaten; [eiser] bevond zich immers legaal op het grondgebied van Thailand met een visum in zijn noodpaspoort.
Gelet op de steeds wisselende medewerking door [eiser] en verandering van afspraken en/of voorwaarden alsmede zijn uitlatingen in 2011 dat “hij de Thaise autoriteiten op zijn hand had”, vermoedde ik dat [eiser] na de aanhouding en vrijlating door de Thaise politie zou vluchten naar een buurland en zijn afspraak om zich vrijwillig te melden in Nederland niet na zou komen. Zoals bleek bij verlening van het noodpaspoort was [eiser] al naar het buitenland geweest (Laos).
De verdachte [eiser] zou de aanhouding door de Thaise politie zien als een schending van de afspraken tussen hem, zijn advocaat en mij; hierdoor zou hij zich – voor zover hij hiertoe al bereid zou zijn – in het geheel niet meer zelf gaan melden. De verdachte [eiser] zou dan weer voor het openbaar ministerie onbereikbaar worden.
Door deze nieuwe situatie is de grondslag van de verstrekking van het noodpaspoort weg en zijn de redenen voor verstrekking van het noodpaspoort daarmee vervallen. Ik heb vervolgens aan Buitenlandse Zaken het advies gegeven het noodpaspoort in te trekken op basis van gewijzigde omstandigheden.”
2.5.
Na de intrekking van het noodpaspoort van [eiser] is hij door de Thaise autoriteiten aangehouden vanwege illegaal verblijf in Thailand en uitgezet naar Nederland. Bij aankomst in Nederland is [eiser] aangehouden en in voorlopige hechtenis genomen.
2.6.
De rechtbank heeft [eiser] bij vonnis van 4 maart 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren wegens het gedurende anderhalf jaar meermalen verkrachten van een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige van onder de twaalf jaar. Nadat [eiser] hoger beroep tegen dat vonnis heeft ingesteld, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 21 augustus 2014 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan [eiser] opgelegd voor de duur van zeven jaren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven:
I. [eiser] binnen drie dagen na heden, althans na 30 maanden hechtenis, vrij te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. de Staat te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 30.000,-- als voorschot op een schadevergoeding;
III. de Staat te verplichten de benodigde documenten te verkrijgen om [eiser] in staat te stellen met zijn vriendin te trouwen en/of zijn kind te erkennen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Tussen [eiser] en de Staat is overeengekomen dat [eiser] vrijwillig naar Nederland zou komen en dat [eiser] eerst de gelegenheid zou krijgen zijn kind te erkennen en te trouwen met zijn vriendin. Daarnaast zijn de Staat en [eiser] overeengekomen dat [eiser] een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd zou krijgen. De Staat is de met [eiser] gemaakte afspraken niet nagekomen en heeft daarmee onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] . Door het intrekken van het noodpaspoort heeft [eiser] niet kunnen trouwen en zijn kind niet kunnen erkennen. De redenen voor de intrekking van het noodpaspoort zijn niet juist en niet gebleken. [eiser] heeft zijn familie en bedrijf moeten achterlaten en werd in Thailand en in Nederland direct in hechtenis genomen. [eiser] vordert nakoming van de overeenkomst en opheffing van de onrechtmatige toestand als gevolg van de intrekking van het noodpaspoort. Aan de onrechtmatige hechtenis dient een einde te komen, nu de 30 maanden gevangenisstraf voorbij zijn. Voorts wil [eiser] voor het langdurig uitblijven van het kunnen trouwen en zijn kind erkennen een voorschot op de schade die hij daardoor lijdt van € 1.000,-- per maand dat hij vastzit. Daarnaast dient de Staat medewerking te verlenen aan het trouwen van [eiser] en de erkenning van zijn kind en de benodigde papieren daarvoor ter beschikking te stellen.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel ligt besloten dat een onherroepelijke, veroordelende beslissing van de strafrechter niet alleen
magmaar ook
moetworden ten uitvoer gelegd. [eiser] is bij onherroepelijke beslissing van de strafrechter van 21 augustus 2014 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaren. Zijn stellingen in deze procedure kunnen daar niet aan af doen.
4.2.
[eiser] baseert zijn vorderingen onder meer op de stelling dat zijn noodpaspoort onterecht is ingetrokken. Die stelling is reeds door de strafrechter (het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) beoordeeld in het arrest van 21 augustus 2014. De strafrechter heeft geoordeeld dat een beroep op de tussen [eiser] en de Staat gemaakte afspraken in de geschetste situatie niet zonder meer mogelijk was.
4.3.
[eiser] stelt voorts dat hij met de officier van justitie een straf van 30 maanden is overeengekomen. Die stelling kan niet worden gevolgd, alleen al vanwege het feit dat een officier van justitie een dergelijke toezegging over een strafoplegging niet kan doen, nu het bepalen van een strafmaat niet tot zijn taken behoort. Dat de officier van justitie een toezegging heeft gedaan over een bij bewezenverklaring op te leggen straf of over een door hem te formuleren strafeis, kan ook niet uit de mail van 30 oktober 2013 worden afgeleid. De officier van justitie heeft daarin immers slechts aangegeven dat eiser
rekening moet houdenmet een
mogelijkegevangenisstraf van 30 maanden. Daarbij komt nog dat [eiser] zich kennelijk in de strafzaak niet heeft beroepen op een overeengekomen straf van 30 maanden, terwijl dat daar de aangewezen plaats voor zou zijn geweest.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering als genoemd onder I dient te worden afgewezen. Dat geldt eveneens voor de vordering als genoemd onder II nu niet is gebleken dat de Staat onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. [eiser] vordert tot slot veroordeling van de Staat tot het verstrekken van “benodigde” documenten om te trouwen en zijn kind te erkennen. Nog afgezien van het feit dat die vordering te onbepaald is om te kunnen worden toegewezen, is gesteld noch gebleken dat op de Staat de verplichting rust om documenten aan [eiser] te verstrekken. Ook de vordering als genoemd onder III zal dan ook worden afgewezen.
4.5.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 2.745,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 1.929,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.
hvd