ECLI:NL:RBDHA:2016:6720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
15/19917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel op basis van gezinsband

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Eritrese vrouw, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van 14 oktober 2015, waarin haar mvv-aanvraag werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet tot het gezin van de referent behoort, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van een mvv in het kader van nareis asiel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en de referent, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, niet gehuwd zijn en nooit samen hebben gewoond. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij feitelijk tot het gezin van de referent behoort. De rechtbank verwijst naar de verklaringen van de referent, waarin hij aangeeft dat zij plannen hadden om te trouwen, maar dat zij eerst hun studie wilden afmaken.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er geen ruimte is voor een toetsing aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in het kader van nareis asiel. Eiseres kan, indien zij meent dat zij op grond van artikel 8 aanspraak heeft op toelating, een nieuwe aanvraag voor een mvv indienen op reguliere gronden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/19917
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 maart 2016 in de zaak tussen
[naam], eiseres,
gemachtigde: mr. drs. E.W.B. van Twist,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 oktober 2015 (hierna: het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 maart 2016. Eiseres is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 5 november 2014 heeft [naam] (hierna: referent) een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) ten behoeve van eiseres, zijn ongehuwde partner, in het kader van nareis asiel. Referent is bij besluit van 28 oktober 2014 door verweerder in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 30 april 2015 heeft verweerder de mvv-aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat geen sprake is van een feitelijke gezinsband of een met een huwelijk gelijk te stellen relatie tussen eiseres en referent. Verweerder acht het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond en heeft daarom afgezien van het horen in bezwaar.
3. Op de beroepsgronden van eiseres zal in het onderstaande worden ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor asiel bepaalde tijd is verleend.
Ingevolge het vierde lid kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd eveneens worden verleend aan een gezinslid als bedoeld in het tweede lid, dat slechts niet uiterlijk binnen drie maanden is nagereisd nadat aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, indien binnen die drie maanden door of ten behoeve van dat gezinslid een mvv is aangevraagd.
5. Volgens het beleid van verweerder, opgenomen in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, verleent de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw als de referent zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure en als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd.
De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner vóór binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten.
De referent en zijn echtgeno(o)t(e) of partner moeten aannemelijk maken dat buiten Nederland al sprake is geweest van samenwoning. Indien buiten Nederland geen samenwoning heeft plaatsgevonden, dan moeten de referent en zijn echtgeno(o)t(e) of partner hiervoor een aannemelijke verklaring geven om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat referent en eiseres niet zijn gehuwd en nooit hebben samengewoond. In geschil is of de relatie van eiseres en referent kan worden gelijkgesteld met een huwelijk dan wel met een partnerschap waarin eiseres zodanig afhankelijk is van referent dat zij tot zijn gezin is gaan behoren.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres feitelijk heeft behoord tot het gezin van referent. Verweerder heeft hierbij belang kunnen hechten aan de schriftelijke verklaringen die referent heeft afgelegd in reactie op de op 3 maart 2015 toegestuurde vragenlijst. Zo heeft referent verklaard dat zij in 2010 een relatie kregen en nog op school zaten. Zij woonden beiden nog bij hun eigen ouders en werden door hun ouders in hun onderhoud voorzien. Zij hadden wel plannen om zich te verloven maar wilden nog rustig aan hun relatie werken. Referent en eiseres wilden eerst hun studie afmaken, dan sparen en zich dan pas verloven en trouwen. Gelet op deze verklaringen van referent heeft verweerder kunnen overwegen dat de in bezwaar gegeven verklaring dat eiseres en referent leefden als waren zij verloofd en van plan waren om op korte termijn te huwen, niet gevolgd wordt. De beroepsgrond dat eiseres en referent wel een aan een huwelijk gelijk te stellen relatie hebben, slaagt niet om die reden.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder andere de uitspraken van 19 oktober 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO1555) en 12 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:923), volgt dat er bij nareis asiel - buiten de vereisten in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e of f, van de Vw 2000 (thans artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000) - geen ruimte is voor een toets aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Als eiseres van mening is dat zij op grond van artikel 8 van het EVRM aanspraak op toelating heeft kan zij een aanvraag voor een mvv op reguliere gronden indienen. De beroepsgrond dat de weigering een mvv te verlenen in strijd is met artikel 8 van het EVRM, treft geen doel.
9. Ten aanzien van de beroepsgrond dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen is aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan. De beroepsgrond faalt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.