ECLI:NL:RBDHA:2016:6719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
15/17836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor minderjarig kind zonder toestemmingsverklaring achterblijvende ouder

In deze zaak heeft eiseres, geboren in Libanon, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis is afgewezen. De aanvraag was ingediend door referente, de biologische moeder van eiseres, die in Nederland verblijft met een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat referente geen toestemmingsverklaring heeft overgelegd van de in Libanon achterblijvende biologische ouder van eiseres. Tijdens de zitting op 18 februari 2016 was de gemachtigde van eiseres niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft overwogen dat referente niet aannemelijk heeft gemaakt dat de achterblijvende ouder geen gezag heeft over eiseres en dat het niet onredelijk is dat de staatssecretaris een toestemmingsverklaring eist. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat referente geen documenten heeft overgelegd die haar stelling onderbouwen dat de achterblijvende ouder onvindbaar is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag terecht is afgewezen, omdat er geen bewijs is dat de achterblijvende ouder niet kan worden bereikt.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh en is openbaar uitgesproken op 17 maart 2016. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/17836
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 maart 2016 februari 2016 in de zaak tussen
[naam], eiseres,
gemachtigde: mr. S. Zwiers,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M.W. Jans.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 september 2015 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2016. Met kennisgeving is de gemachtigde van eiseres niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] in Libanon. [naam] (referente) is [naam] eiseres.
2. Referente, van Eritrese nationaliteit, woont in Nederland en beschikt sinds 18 november 2014 over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Referente heeft op 14 januari 2015 voor eiseres een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij referente.
3. Bij besluit van 15 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de mvv-aanvraag afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat referente geen toestemmingsverklaring heeft overgelegd van de in Libanon achterblijvende biologische ouder (ook: achterblijvende ouder) van eiseres en niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen toestemmingsverklaring kan worden overgelegd.
3. Referente heeft namens eiseres in beroep aangevoerd dat de achterblijvende ouder, haar [naam], geen gezag heeft over eiseres en dat daarom ten onrechte van hem een toestemmingsverklaring wordt verlangd. Zij stelt na de geboorte van eiseres ruzie te hebben gekregen met de achterblijvende ouder en dat zij vervolgens is gevlucht. Subsidiair heeft referente aangevoerd dat de achterblijvende ouder onvindbaar is, dat een tracingverzoek is gedaan bij het Rode Kruis en dat sprake is van bewijsnood. Niet valt in te zien hoe zij vanuit haar huidige situatie Libanese radioreclame kan financieren om de achterblijvende ouder op te sporen. Nu referente niet in bezwaar is gehoord, is de hoorplicht geschonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Volgens paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000), zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, is voor het verlenen van een mvv voor gezinshereniging aan een minderjarig kind, in het geval dat een biologische ouder achterblijft, een toestemmingsverklaring van die ouder vereist, tenzij:
- de hoofdpersoon documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of
- in het geval dat de hoofdpersoon het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen, de hoofdpersoon aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom hij geen toestemmingsverklaring kan overleggen; en
- het desbetreffende kind voldoet aan de overige in deze paragraaf gestelde vereisten.
5. Niet in geschil is dat de biologische vader van eiseres is achtergebleven in Libanon en evenmin is in geschil dat van hem geen toestemmingsverklaring is verkregen voor het vertrek van eiseres naar Nederland.
6. Referente heeft haar stelling dat de achterblijvende ouder geen gezag heeft over eiseres niet aannemelijk gemaakt. Niet valt uit te sluiten dat de achterblijvende ouder op enigerlei wijze zeggenschap heeft over eiseres. Gelet hierop is het niet onredelijk dat verweerder van de achterblijvende ouder een toestemmingsverklaring eist. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (Afdeling) van 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8960. In deze uitspraak wordt gewezen op het in de Vc 2000 geformuleerde doel van het toestemmingsvereiste, namelijk het voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatig gezag over een buitenlands kind toekomt dan wel die dat uitoefent. Deze beroepsgrond faalt.
7. De vraag is vervolgens of referente aannemelijk heeft gemaakt dat het niet mogelijk is om die vereiste toestemmingsverklaring over te leggen. Referente heeft in het geheel geen documenten of aanvullende gegevens overgelegd om haar standpunt te onderbouwen dat geen toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder kan worden overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in dit kader op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het enkel overleggen van het tracingverzoek niet is onderbouwd dat de achterblijvende ouder onvindbaar is en van hem geen toestemmingsverklaring verlangd kan worden. Verweerder heeft in het besluit betrokken dat uit dit verzoek niet blijkt dat het Rode Kruis het tracingverzoek in behandeling heeft genomen. Ook overigens heeft referente niet aannemelijk gemaakt dat de achterblijvende ouder onvindbaar is en van hem geen toestemmingsverklaring gevergd kan worden. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat van referente verwacht mocht worden meerdere bronnen te benaderen om de achterblijvende ouder op te sporen. Weliswaar blijkt uit de brief van Stichting Nieuwkomers en VluchtelingenWerk van 3 juni 2015 dat zij heeft geprobeerd verklaringen te verkrijgen over zoekacties naar de achterblijvende ouder, maar deze mededeling heeft referente niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bewijsnood. Deze beroepsgrond faalt.
8. Referente voert tot slot in beroep aan dat verweerder haar in bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord.
9. Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen in bezwaar afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Gezien de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan, zodat de beroepsgrond faalt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.