Eiseres heeft in [maand] 2011 haar bachelor gehaald aan de Universiteit Utrecht. Zij heeft over deze studie drie jaar en negen maanden gedaan en ook over die periode studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs ontvangen. Gelet hierop kwam eiseres in principe nog in aanmerking voor drie maanden (resterende) studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs op grond van artikel 5.7, tweede lid, van de Wsf 2000.
Omdat eiseres haar studie wilde vervolgen met een Masteropleiding heeft zij contact gezocht met DUO. Eiseres had op dat moment de keuze tussen een Masteropleiding aan de Universiteit Utrecht of een post-initiële master bij de [onderwijsinstantie] in Amsterdam waarbij haar voorkeur uitging naar de PIM-opleiding.
In augustus 2011 heeft zij daarom via het webformulier aan DUO de navolgende vraag gesteld: “In september start ik met een postinitiële master aan het [onderwijsinstantie] te Amsterdam. Omdat het stukje informatie op de site over postinitiële masters mij niet duidelijk is (er wordt alleen gerept over ‘studiefinanciering’ en niet over ‘prestatiebeurs’), stel ik bij deze de vraag of ik nog recht heb op de resterende 3 maanden prestatiebeurs?”
Via de mail heeft eiseres op 30 augustus 2011 het volgende antwoord gekregen: “Je hebt nog recht op de resterende drie maanden prestatiebeurs, maar je hebt je prestatiebeurs op EUR 0,00 gezet. Dit kun je zelf online aanpassen, door in te loggen op Mijn DUO.”
Eiseres heeft naar aanleiding van dit antwoord besloten de PIM-opleiding aan het [onderwijsinstantie] te gaan volgen en om haar resterende drie maanden prestatiebeurs daarvoor in te zetten.
Eiseres heeft vervolgens nog drie maanden studiefinanciering ontvangen en de rest geleend.
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat alhoewel een PIM-opleiding op zich geen recht geeft op studiefinanciering, op grond van begunstigend beleid in het geval van resterende rechten zoals bij eiseres nog wel over de resterende maanden studiefinanciering wordt toegekend.