ECLI:NL:RBDHA:2016:6022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 9642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtvaardigde verwachting bij omzetting prestatiebeurs in gift na behalen masterdiploma

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de verweerder, waarin werd geweigerd haar prestatiebeurs om te zetten in een gift na het behalen van haar masterdiploma. De rechtbank oordeelde dat de verweerder op basis van eerdere communicatie met eiseres de gerechtvaardigde verwachting had gewekt dat de resterende prestatiebeurs na het behalen van haar diploma zou worden omgezet in een gift. Hoewel er geen expliciete toezegging was gedaan, was er sprake van een bestendig en begunstigend beleid dat eiseres in een nadelige positie had gebracht. De rechtbank vernietigde het besluit van de verweerder en oordeelde dat deze een nieuwe beslissing moest nemen, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank oordeelde ook dat eiseres recht had op vergoeding van proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke beslissingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/9642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 20 november 2015 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon A] (moeder). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B] .

Overwegingen

Feiten
1. Bij besluit van 19 september 2014 is aan eiseres meegedeeld dat zij op 1 januari 2015 moet beginnen met het terugbetalen van haar studieschuld. Deze schuld bedraagt op 31 december 2014 € 3.327,59. Haar maandbedrag is daarbij vastgesteld op € 45,41.
2. Bij brief van 26 juni 2015 heeft eiseres aan verweerder meegedeeld dat zij het niet eens is met de beslissing dat zij haar prestatiebeurs moet terugbetalen. Verweerder heeft deze brief opgevat als een verzoek van eiseres om op grond van het door haar behaalde diploma haar prestatiebeurs om te zetten in een gift.
3. Bij besluit van 26 augustus 2015 heeft verweerder meegedeeld dat de prestatiebeurs van eiseres niet wordt omgezet in een gift omdat haar diploma van een
post-initiële master (PIM) geen recht geeft op omzetting.
Geschil4. In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd om de prestatiebeurs van eiseres voor haar studie aan het [onderwijsinstantie] van september 2011 tot en met november 2012 om te zetten in een gift.
Eiseres stelt dat zij, voordat zij begon met haar PIM, aan DUO per email vragen heeft gesteld over haar recht op een prestatiebeurs. Het antwoord van DUO was dat zij nog recht had op drie maanden resterende prestatiebeurs. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres besloten om deze opleiding te volgen omdat zij dacht dat zij nog recht had op de resterende prestatiebeurs. Als eiseres had geweten dat het laatste jaar van haar prestatiebeurs niet zou worden omgezet in een gift dan had zij voor een andere masteropleiding gekozen. Eiseres stelt dat zij mocht vertrouwen op de door DUO gedane mededeling.
Eiseres stelt voorts dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord.
Ook berust, aldus eiseres, het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering.
Verweerder stelt dat eiseres voor de resterende maanden een prestatiebeurs heeft ontvangen. Het in 2012 behaalde diploma voor een PIM opleiding kan echter niet leiden tot omzetting van de prestatiebeurs in een gift. In de betreffende email is, aldus verweerder, geen toezegging gedaan over de omzetting van een prestatiebeurs in een gift.
Beoordeling van het geschil
Omzetting
5. Artikel 5.7 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) luidt, voor zover alhier relevant, als volgt:
“1. Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een hbo bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3
a, tweede lid, onderdeel
a, of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3
a, eerste lid, onderdelen
aen
b, van de WHW met goed gevolg heeft afgesloten, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.
2. Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een opleiding in het hoger onderwijs met goed gevolg heeft afgesloten, wordt de resterende periode van zijn prestatiebeurs verstrekt in de vorm van een gift indien hij een andere opleiding in de zin van deze wet of een voltijdse masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3
bvan de WHW die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel
s, van de WHW aanvangt.”
6. Vast staat dat een PIM-opleiding zoals door eiseres is gevolgd niet kwalificeert als opleiding in het hoger onderwijs als bedoeld in het hierboven genoemde tweede lid. Omzetting van het laatste deel van haar prestatiebeurs in een gift kon daarom ook niet plaatsvinden.
Hoorplicht
7. Door de wetgever zijn in artikel 7.3 van de Wsf 2000 bewust de artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing gelaten. In zaken als de onderhavige geldt derhalve geen hoorplicht. Verweerder heeft dus kunnen afzien van het horen van eiseres.
Vertrouwensbeginsel
8. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
9. Uit de stukken en op grond van wat is aangevoerd staat het navolgende vast.
Eiseres heeft in [maand] 2011 haar bachelor gehaald aan de Universiteit Utrecht. Zij heeft over deze studie drie jaar en negen maanden gedaan en ook over die periode studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs ontvangen. Gelet hierop kwam eiseres in principe nog in aanmerking voor drie maanden (resterende) studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs op grond van artikel 5.7, tweede lid, van de Wsf 2000.
Omdat eiseres haar studie wilde vervolgen met een Masteropleiding heeft zij contact gezocht met DUO. Eiseres had op dat moment de keuze tussen een Masteropleiding aan de Universiteit Utrecht of een post-initiële master bij de [onderwijsinstantie] in Amsterdam waarbij haar voorkeur uitging naar de PIM-opleiding.
In augustus 2011 heeft zij daarom via het webformulier aan DUO de navolgende vraag gesteld: “In september start ik met een postinitiële master aan het [onderwijsinstantie] te Amsterdam. Omdat het stukje informatie op de site over postinitiële masters mij niet duidelijk is (er wordt alleen gerept over ‘studiefinanciering’ en niet over ‘prestatiebeurs’), stel ik bij deze de vraag of ik nog recht heb op de resterende 3 maanden prestatiebeurs?”
Via de mail heeft eiseres op 30 augustus 2011 het volgende antwoord gekregen: “Je hebt nog recht op de resterende drie maanden prestatiebeurs, maar je hebt je prestatiebeurs op EUR 0,00 gezet. Dit kun je zelf online aanpassen, door in te loggen op Mijn DUO.”
Eiseres heeft naar aanleiding van dit antwoord besloten de PIM-opleiding aan het [onderwijsinstantie] te gaan volgen en om haar resterende drie maanden prestatiebeurs daarvoor in te zetten.
Eiseres heeft vervolgens nog drie maanden studiefinanciering ontvangen en de rest geleend.
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat alhoewel een PIM-opleiding op zich geen recht geeft op studiefinanciering, op grond van begunstigend beleid in het geval van resterende rechten zoals bij eiseres nog wel over de resterende maanden studiefinanciering wordt toegekend.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van het bovenstaande bij eiseres de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat ook het laatste deel van haar prestatiebeurs na het behalen van haar masterdiploma zou worden omgezet in een gift. Hoewel van een rechtstreekse toezegging geen sprake is geweest heeft verweerder wel langs andere weg verwachtingen gewekt welke behoren te worden gehonoreerd. Met name neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat de mededeling dat eiseres nog recht had op de resterende drie maanden prestatiebeurs gebaseerd was op kennelijk bestendig en begunstigend beleid (vergelijk Centrale Raad van Beroep, 17 januari 1995; ECLI:NL:CRVB:1995:ZB1343). Daarbij komt dat eiseres afgaande op de mededeling van verweerder besloten heeft om de PIM-opleiding in Amsterdam te volgen en niet de “gewone” master aan de Universiteit Utrecht. Naar eiseres geloofwaardig heeft verklaard zou zij, indien zij tevoren geweten had dat haar prestatiebeurs niet zou worden omgezet, hebben gekozen voor de opleiding in Utrecht, waarvoor wel omzetting mogelijk was. In die zin heeft eiseres door de mededeling van verweerder dan ook schade geleden, althans is zij in een nadeliger positie komen te verkeren, zodat ook aan het dispositievereiste is voldaan.
Gelet op het vorenstaande is verweerders weigering om de prestatiebeurs van eiseres om te zetten in een gift, strijdig met het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat gewekte verwachtingen zo mogelijk behoren te worden gehonoreerd. De beslissing op bezwaar en het besluit van 26 augustus 2015 zullen worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskosten11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 7 (1x retour [plaats] , NS 2e klas) aan reiskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- vernietigt het besluit van 26 augustus 2015;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 7 aan eiseres te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.