5.1.De punten 69 en 70 van het arrest hebben ook betekenis voor de wijze waarop de bestuursrechter toepassing moet geven aan het uit vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) volgende rechterlijke beoordelingskader voor beroepen tegen besluiten van gelijke strekking. Voor een vreemdeling, afkomstig uit een land waar een gestelde seksuele gerichtheid cultureel niet of nauwelijks is geaccepteerd of zelfs strafbaar is, kan het, wegens de kwetsbaarheid van dergelijke vreemdelingen en gelet op de gevoeligheid van het onderwerp, moeilijk zijn om op vragen over die seksuele gerichtheid te antwoorden. Daarom vloeit uit de aard van het asielmotief en de wijze waarop de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling daarover onderzoekt, voort dat ter beantwoording van de vraag of die seksuele gerichtheid een nieuw gebleken feit of omstandigheid is, aan een vreemdeling niet mag worden tegengeworpen dat hij niet eerder over zijn seksuele gerichtheid heeft verklaard. De bestuursrechter kan het standpunt van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van die seksuele gerichtheid, ook als dat is opgenomen in een besluit van gelijke strekking, dan toetsen - gelijk als hiervoor onder 5 overwogen - aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, als ware het een eerste weigering een asielvergunning te verlenen.”
9. De rechtbank stelt vast dat eiser in onderhavige aanvraag over zijn biseksuele gerichtheid heeft verklaard, net als tijdens zijn vijfde en zesde asielaanvraag. In eisers vijfde asielprocedure heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de uitspraak van 3 april 2012 overwogen dat deze verklaring niet is aan te merken als novum, omdat eiser eerder over die gestelde gerichtheid had moeten en kunnen verklaren. In de zesde asielprocedure heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, in de uitspraak van 11 september 2012 hetzelfde standpunt ingenomen. Datzelfde geldt voor de vernietigde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 15 oktober 2013. Dat betekent dat op geen enkel moment toetsing heeft plaatsgevonden van verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van eisers gestelde biseksuele gerichtheid. De rechtbank leidt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2015 af dat eiser onder de reikwijdte valt van de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op laatstgenoemde uitspraak, het rechterlijke beoordelingskader voor beroepen tegen besluiten van gelijke strekking niet onverkort van toepassing op het bestreden besluit. De rechtbank dient het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid van eiser te beoordelen aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, als ware het een eerste weigering een asielvergunning te verlenen. Bij deze beoordeling dient te worden betrokken het standpunt van verweerder over eisers gestelde identiteit en nationaliteit, nu dat standpunt van belang is bij de beoordeling van de vraag of de gestelde biseksuele gerichtheid had moeten leiden tot verlening van een asielvergunning. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de eerdere twijfels over de identiteit en herkomst van eiser voor de Afdeling in haar uitspraak van 16 juli 2015 geen aanleiding waren om het eerdere besluit van 15 oktober 2013 niet te vernietigen.
10. Bij zijn aanvraag van 20 november 2012 heeft eiser een identiteitskaart overgelegd, afgegeven op 20 december 2005 te Erbil, en een nationaliteitsverklaring, afgegeven op 12 september 2005 te Erbil waarop de naam [alias eiser 4] is vermeld. Bij onderzoek op 17 oktober 2012 door de KMar, Afdeling Falsificaten, zijn deze documenten hoogstwaarschijnlijk echt bevonden. Er zijn geen zichtbare sporen van vervalsing aangetroffen. De gradatie “hoogstwaarschijnlijk” betekent volgens de toelichting bij de rapportage een grote mate van zekerheid. Eiser heeft verder een verklaring van 6 september 2014 overgelegd van de Iraakse ambassade waarin wordt verklaard dat de inhoud van de identiteitskaart juist is.
11. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit onderzoek door de KMar is gebleken dat de overgelegde identiteitskaart en nationaliteitsverklaring als vals moeten worden aangemerkt. Bovendien heeft eiser volgens verweerder verklaard dat er gegevens in staan die niet kloppen. Daarom kan aan de door eiser overgelegde verklaring van de Iraakse ambassade geen waarde worden gehecht. Gelet op de onder 10 weergegeven feiten moet dit standpunt als onjuist worden aangemerkt. Ter zitting heeft verweerder dit bevestigd. Verweerder dient alsnog een standpunt in te nemen over de geloofwaardigheid van eisers gestelde biseksuele gerichtheid, mede in het licht van de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser.
12. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13. Het beroep is gegrond en bestreden besluit zal worden vernietigd. Er is geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
14. Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn, op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht en met inachtneming van artikel V van de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 2 december 2015, nr. 702372, tot indexering van bedragen in de Awb, het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, vastgesteld op in totaal € 1.470 in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt) en het beroepschrift (1 punt) en voor het verschijnen ter zitting (1 punt). De waarde per punt bedraagt € 490 en de wegingsfactor is 1.