ECLI:NL:RBDHA:2016:5580
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van de eiser in kort geding tegen de Staat der Nederlanden inzake overplaatsing naar een penitentiaire inrichting met ander regime
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, vorderde om overgeplaatst te worden naar een inrichting met een ander regime. De eiser is onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar voor verschillende misdrijven, waaronder doodslag en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hij heeft zijn detentie doorgebracht in diverse penitentiaire inrichtingen en is recentelijk overgeplaatst naar de afdeling Beheersproblematische Gedetineerden (BPG) na een incident in een eerdere inrichting. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze overplaatsing, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard door de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), maar ook dit beroep werd ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering tot overplaatsing, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de RSJ heeft plaatsgevonden. De rechter benadrukte dat de procedure bij de RSJ in beginsel voldoet aan de eisen van artikel 6 EVRM, en dat de eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt toe te lichten. De rechter verwierp de argumenten van de eiser dat de procedure niet eerlijk was verlopen en dat hij niet voldoende gelegenheid had gekregen om te reageren op de stukken van de selectiefunctionaris. De subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van de eiser werden eveneens afgewezen, omdat de rechter van mening was dat deze niet in deze procedure beoordeeld konden worden. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.