Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,geboren op [geboortedatum] , van Albanese nationaliteit,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder heeft tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, omdat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Op grond van artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft verweerder de duur van het inreisverbod bepaald op vijf jaar, omdat eiser gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste reisdocumenten.
Een nadere motivering waarom de door verweerder aangehaalde gronden leiden tot de conclusie dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken ontbreekt.
(zware gronden)
a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
(lichte gronden)
c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Voorts is niet in geschil dat eiser niet in het bezit was van een geldig nationaal paspoort en evenmin van een geldig visum, zodat verweerder voorts terecht heeft vastgesteld dat eiser niet op juiste wijze Nederland is binnengekomen.
Dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken heeft verweerder niet uitsluitend gebaseerd op het feit dat eiser in het rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van een vervalst document, als bedoeld in artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder g, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), maar ook op de (zware) grond als bedoeld in artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder a, Vb en de (lichte) grond als bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, aanhef en onder c, Vb. Voor zover eiser al kan worden gevolgd in zijn stelling dat de vaststelling door verweerder dat eiser gebruik heeft gemaakt van een vervalst document direct is terug te voeren op zijn strafrechtelijke veroordeling, heeft verweerder derhalve niet uitsluitend die strafrechtelijk veroordeling ten grondslag gelegd aan het aan eiser onthouden van een vertrektermijn. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2014 en het arrest van het Hof van 11 juni 2015 treft daarom in dit verband geen doel.
De door verweerder aan zijn standpunt ten grondslag gelegde gronden rechtvaardigen reeds op zichzelf de conclusie dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft daarnaast geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die met zich brengen dat in zijn geval, ondanks het bestaan van de gronden, dit risico niet kan worden aangenomen, zodat verweerder zijn standpunt niet nader behoefde te motiveren.
De beroepsgrond slaagt niet.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn verklaring dat hij familie heeft in België en Italië op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Voor zover van het gestelde moet worden uitgegaan, is niet gebleken dat eiser een zeer intensief contact heeft met zijn familie in België en Italië. Uit zijn verklaringen lijkt eerder te kunnen worden afgeleid dat zij voor vakanties en bezoeken naar Albanië reizen en dat eiser hen in Albanië ziet. In die zin brengt het inreisverbod dan ook geen wijziging in de huidige situatie.