ECLI:NL:RBDHA:2016:5367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
zaak- / rolnummer: C/09/507772 / KG ZA 16-363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis en gijzeling in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Uzumcu, en gedaagde, de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.K. Jansen. Eiser, die gedetineerd is, heeft de Staat verzocht om de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis en gijzeling te schorsen, omdat hij niet in staat is de opgelegde geldboete van € 12.205,50 te voldoen. Eiser heeft in het verleden betalingsregelingen aangevraagd, maar deze zijn niet nagekomen. De Staat heeft verweer gevoerd en gesteld dat de tenuitvoerlegging van de straffen rechtmatig is, aangezien eiser zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Staat niet onrechtmatig handelt en dat de vordering van eiser om de gijzeling te schorsen niet toewijsbaar is, omdat er geen spoedeisend belang is. Eiser is veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.435,--. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen en de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/507772 / KG ZA 16-363
Vonnis in kort geding van 29 april 2016
in de zaak van
[eiser] ,
verblijvende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. F. Uzumcu te Den Haag,
tegen:
de Staat der Nederlanden,het Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.K. Jansen te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met een producties;
- de door de Staat overgelegde tien producties;
- de op 15 april 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd. Van de zijde van [eiser] is tevens een nadere productie overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij onherroepelijk arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 4 januari 2012 (hierna: het arrest) is [eiser] veroordeeld voor – samengevat weergegeven – medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd, alsmede voor het medeplegen van opzettelijk onjuiste aangifte doen, meermalen gepleegd. Voor deze feiten is [eiser] veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een geldboete van € 12.000,- te vervangen door 95 dagen hechtenis. In het arrest is bepaald dat [eiser] de geldboete mag voldoen in 24 termijnen van € 500,- per maand.
2.2.
De tenuitvoerlegging van de geldboete is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). [eiser] heeft na het onherroepelijk worden van het arrest niet aan zijn maandelijkse betalingsverplichting voldaan, zodat de door het Gerechtshof opgelegde betalingsregeling is komen te vervallen. Het CJIB heeft zulks bij brief van 30 april 2012 bericht alsmede dat het openstaande bedrag per 30 mei 2012 volledig dient te worden voldaan. [eiser] heeft het CJIB aangeschreven en verzocht om een hervatting van de betalingsregeling en hij heeft twee termijnen voldaan. Het CJIB heeft bij uitzondering de betalingsregeling vervolgens hervat. In de maanden juli 2012 en oktober 2012 is vervolgens een termijnbetaling gedaan, waarna [eiser] de betalingen heeft gestaakt. Een verzoek om daarna de betalingsregeling wederom te hervatten, is door het CJIB afgewezen en het CJIB heeft verhogingen opgelegd.
2.3.
Omdat verdere betalingen uitbleven, heeft het CJIB de zaak aan de deurwaarder overgedragen. Deze heeft op 1 mei 2013 aan het CJIB bericht dat verhaal niet mogelijk was, waarna het CJIB op 14 mei 2013 een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd.
2.4.
Bij beschikking van 7 augustus 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland is aan [eiser] een administratieve sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De sanctie bedraagt inclusief verhoging € 187,50 en de officier van justitie is gemachtigd tot het toepassen van het dwangmiddel gijzeling van [eiser] voor drie dagen.
2.5.
Bij brief van 12 januari 2016 heeft het CJIB, in antwoord op een brief van [eiser] van 28 december 2015, bij wijze van zeer hoge uitzondering een nieuwe betalingsregeling geaccepteerd, van 36 maandelijkse termijnen van € 339,04. [eiser] is deze regeling niet nagekomen.
2.6.
[eiser] is vanaf 8 maart 2016 gedetineerd omdat hij een hem opgelegde werkstraf niet heeft voldaan, welke detentieperiode in beginsel duurt tot 12 mei 2016. [eiser] heeft een verzoek ingediend de vervangende hechtenis op te heffen en hem in de gelegenheid te stellen de werkstraf alsnog te doen. De mondelinge behandeling van dit verzoek staat gepland op
19 april 2016.
2.7.
Het openstaande bedrag uit hoofde van de opgelegde geldboete en de sanctie op grond van de Wahv bedraagt op dit moment € 12.205,50, te vervangen door in totaal 98 dagen hechtenis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven en na wijziging en vermindering van zijn eis ter zitting – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te gebieden de vervangende hechtenis terzake de geldboete en de gijzeling van [eiser] niet ten uitvoer te leggen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Aan [eiser] zijn sancties opgelegd tot voldoening van een bedrag van in totaal € 12.205,50. [eiser] heeft niet de middelen om de aan hem opgelegde geldboete en Wahv-sanctie te voldoen, maar hij is hiertoe wel bereid. Vanwege zijn huidige detentie heeft hij thans geen enkel inkomen. Zodra hij vrij is, zal hij een uitkering aanvragen en kan hij betalingen verrichten. Volgens [eiser] handelt de Staat onrechtmatig jegens hem door hem, na afloop van de vervangende hechtenis die hij thans ondergaat, in hechtenis te houden juist omdat hij wel bereid is betalingen te verrichten. Hij vordert dan ook dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis ten aanzien van de geldboete niet ten uitvoer gelegd zal worden, evenmin als de gijzeling.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vooropgesteld wordt dat een veroordelend vonnis van de strafrechter, waar geen gewoon rechtsmiddel meer tegen open staat, ten uitvoer gelegd moet worden. Bij de tenuitvoerlegging dient op grond van artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering bekwame spoed te worden betracht. De Staat heeft de executie van de straffen in handen gegeven van het CJIB. Volgens vaste rechtspraak heeft het CJIB een ruime beleidsvrijheid bij de wijze van tenuitvoerlegging. De voorzieningenrechter kan het handelen van het CJIB derhalve slechts marginaal toetsen.
4.2.
De wijze waarop het CJIB de aan hem opgedragen executie van geldboetes uitvoert, is neergelegd in de Aanwijzing executie, (laatstelijk Staatscourant 2014, nummer 37617, datum inwerkingtreding 1 januari 2015 (hierna: de Aanwijzing)). In de bij deze aanwijzing behorende bijlage 3 is vermeld dat het CJIB in beginsel geen betalingsregelingen treft en dat een verzoek daartoe alleen op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. Indien de inning en/of het verhaal niet succesvol kan worden afgesloten wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd.
4.3.
Naar vaste jurisprudentie is het in de Aanwijzing executie verwoorde beleid niet onrechtmatig. Onderzocht moet worden of dit beleid op de juiste wijze is toegepast. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is. Vast staat dat [eiser] de aan hem bij arrest opgelegde, en later met het CJIB overeengekomen betalingsregelingen niet is nagekomen. Dit brengt met zich dat de vordering in zijn geheel opeisbaar is geworden, inclusief de wettelijke verhogingen. Doordat [eiser] geen verhaal bood, heeft de deurwaarder de zaak teruggegeven aan het CJIB en heeft het CJIB een arrestatiebevel uitgevaardigd. Hij is thans uit hoofde van iets anders gedetineerd en beoogd wordt, conform het vaste beleid hieromtrent, de vervangende hechtenis en de gijzeling aansluitend aan deze detentie ten uitvoer te leggen.
4.4.
Niet is aannemelijk geworden dat de Staat op enigerlei wijze onrechtmatig jegens [eiser] handelt door de tenuitvoerlegging van de geldboete ter hand te nemen. [eiser] heeft, nadat de Staat zulks heeft betwist, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van betalingsonmacht. Integendeel, [eiser] heeft in het verleden meermalen verzocht om een betalingsregeling en enkele betalingen verricht. Als [eiser] op geen enkele wijze in staat zou zijn betalingen te verrichten, had het niet voor de hand gelegen om betalingsregelingen te verzoeken. Zijn stelling dat een ander in zijn naam bij brief van 28 december 2015 een betalingsregeling heeft verzocht, is door de Staat betwist waarna [eiser] deze stelling niet nader aannemelijk heeft gemaakt. Zelfs indien [eiser] niet zelf in december 2015 een nadere betalingsregeling zou hebben verzocht, maakt dit de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet onrechtmatig. Er is immers al op 14 mei 2013 een arrestatiebevel jegens hem uitgevaardigd.
4.5.
Het gevorderde verbod om over te gaan tot gijzeling van [eiser] vanwege de onbetaalde Wahv-boete is, naast het voorgaande, bij gebreke van een (spoedeisend) belang niet toewijsbaar. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat – zoals de Staat terecht heeft opgemerkt – de gijzeling van [eiser] ter zake pas op 15 augustus 2016 zal plaatsvinden. Niet kan worden uitgesloten dat [eiser] het verschuldigde bedrag ten aanzien van deze sanctie nog voorafgaand aan 15 augustus a.s. zal voldoen, gelet op de beperkte hoogte van dit bedrag.
4.6.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op
29 april 2016.
imt