ECLI:NL:RBDHA:2016:5152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
09/808564-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor openlijke geweldpleging en brandstichting

Op 13 mei 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij het in brand steken van een auto. De verdachte werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en twee straatroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een autobrand heeft gesticht op 17 juni 2014 te Pijnacker, waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De verdachte ontkende zijn betrokkenheid, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat hij een significante rol had gespeeld in het delict. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zwaardere aanklacht van brandstichting, maar vond hem schuldig aan openlijke geweldpleging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf op van 200 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht en behandeling bij een forensische zorginstelling. De rechtbank kende ook schadevergoeding toe aan de benadeelde partijen, waaronder de eigenaar van de in brand gestoken auto.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808564-14
Datum uitspraak: 13 mei 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 mei 2015 (pro forma), ter terechtzitting van 7 juli 2015 (pro forma) en ter terechtzitting van 22 april 2016 (inhoudelijk). Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 13 mei 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 7 juli 2015 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto (Opel Corsa, [kenteken] ) en/of zich daarin bevindende kleding en/of autoradio en/of andere roerende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde auto en/of kleding en/of autoradio en/of andere roerende goederen en/of daarnaast geparkeerde auto's, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 17 juni 2014 te Pijnacker, gemeente ’s-Gravenhage, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Thorbeckelaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (Opel Corsa [kenteken] ), welk geweld bestond uit het in brand steken van die auto;
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mes en/of een bril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of het schoppen tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of het in het water gooien/duwen van die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op of omstreeks 18 juni 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- van de fiets duwen en/of slaan en/of schoppen van die [slachtoffer 3] en/of
- ( vervolgens verder) slaan en/of schoppen van die [slachtoffer 3] tegen diens hoofd en/of het lichaam, terwijl dit feit zwaar lichamelijk lestel tot gevolg heeft.

3.Overwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij samen met (een) ander(en) een autobrand heeft gesticht waarbij gemeen gevaar voor goederen was ontstaan (1 primair), dan wel dat hij openlijk geweld heeft gepleegd door een auto in brand te steken (1 subsidiair).
Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij zich, al dan niet samen met (een) ander(en), schuldig heeft gemaakt aan twee straatroven (feiten 2 en 3).
Verdachte heeft alle betrokkenheid bij voornoemde feiten ontkend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het hem onder 1 primair tenlastegelegde feit en dat zij wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zou moeten worden vrijgesproken van alle hem tenlastegelegde feiten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Ten aanzien van feiten 1 primair en subsidiair [1]
Op 17 juni 2014 heeft [slachtoffer 1] ) aangifte gedaan van een brandstichting aan zijn personenauto, een Opel Corsa met [kenteken] . Hij had dit voertuig op 16 juni 2014 omstreeks 22.50 uur geparkeerd in het parkeervak op de Thorbeckelaan te Pijnacker, ter hoogte van perceel 108. Omstreeks 02.25 uur op 17 juni 2014 werd hij wakker van sirenes en zag hij dat zijn voertuig in brand stond. [2]
De melding van de brand kwam op 17 juni 2014 om 02.20 uur bij de politie binnen. [3]
Na onderzoek bij het CIOT is gebleken dat het [telefoonnummer 1] geregistreerd staat op naam van [medeverdachte 1] ). [4] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de gebruiker is van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . [5]
Uit de historische verkeersgegevens van deze telefoonnummers blijkt dat het nummer in gebruik bij [medeverdachte 2] op 17 juni 2014 vijfmaal heeft gebeld naar het nummer van [medeverdachte 1] , en dat er telkens kort contact is geweest om: [6]
- 01:13:05 uur: een gesprek van 45 seconden;
- 01:36:51 uur: een gesprek van 35 seconden;
- 02:43:46 uur: een gesprek van 129 seconden;
- 02:27:29 uur: een gesprek van 14 seconden;
- 03:06:21 uur: een gesprek van 47 seconden.
Omstreeks 02:58 uur is er door het telefoonnummer van [medeverdachte 2] tevens getracht contact te leggen met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . [7] Verbalisant [naam] alsmede verbalisant [naam] , die beiden hebben verklaard dat zij meermalen in persoon te maken hadden gehad met [medeverdachte 3] , [8] hebben de stem van de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 3] herkend als die van [medeverdachte 3] . [9]
Getuige [naam] heeft verklaard dat zij en haar man op 17 juni 2014 omstreeks 01.45 uur vanuit hun woonkamer aan de [adres getuige] te Pijnacker aan de overkant, op de Thorbeckelaan, kleine vlammetjes in een rechte lijn zagen op het wegdek die daarna uitdoofden. Omstreeks 02.15 uur hoorde zij een harde klap en daarna de politie. Vervolgens zag zij een auto op de Thorbeckelaan in brand staan, ter hoogte van de vlammetjes die zij eerder had gezien, doch ditmaal in het aangrenzende parkeervak en niet op de rijbaan. [10]
[de moeder van medeverdachte 3] , heeft op 20 juni 2014 verklaard dat, nadat de auto van [slachtoffer 1] in brand was gestoken, [bijnaam medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] , nu bij verbalisant [naam] bekend is dat [medeverdachte 1] [bijnaam medeverdachte 1] ” als bijnaam heeft [11] ) kleding van [medeverdachte 3] kwam ophalen. Toen ze aan [bijnaam medeverdachte 1] vroeg of zij iets te maken hadden met de brand van de auto van [slachtoffer 1] , zou hij hebben gezegd dat ze dat tegen betaling iemand anders hadden laten doen en dat ze bij de McDonalds een ‘selfie’ hadden gemaakt om 03:15 uur om aan te tonen dat ze niet in de buurt waren. Met “zij” bedoelde [bijnaam medeverdachte 1] dan zichzelf, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4] ). [bijnaam medeverdachte 1] had volgens [de moeder van medeverdachte 3] eveneens verteld dat het de eerste keer niet was gelukt, maar dat ze de tweede keer er iets anders onder hadden gelegd en het toen wel was gelukt. [12]
[medeverdachte 2] heeft op 22 oktober 2014 bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte de auto van [slachtoffer 1] in brand heeft gestoken. Dit had hij gedaan nadat [medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) één tot anderhalve week eerder aan hem en verdachte hadden gevraagd die auto in de fik te steken. Ze zouden 100 euro per persoon krijgen en kregen als voorschot 50 euro (voor hen beiden) van [bijnaam medeverdachte 1] . Een week voor het in brand steken hadden [medeverdachte 2] en verdachte al een aantal keren gekeken of de auto er stond en ook of deze op veilige afstand stond van andere goederen of personen. Ook [medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 1] keken steeds of de auto er stond. Op de avond van de brand zagen verdachte en [medeverdachte 2] de auto staan op de Thorbeckelaan. Vervolgens zijn zij direct naar de benzinepomp gegaan die tegenover het oude politiebureau staat. Eén van hen hield een lege tweeliterfles cola vast, terwijl de ander deze vulde met Euro 95 benzine. Met de fles zijn zij achterin ingestapt in de auto van [medeverdachte 4] . Hij was de bestuurder, en naast hen drieën zaten ook [medeverdachte 3] en [bijnaam medeverdachte 1] in de auto. In de auto werd gesproken over wat zij gingen doen. Vervolgens werden verdachte en [medeverdachte 2] afgezet bij een speeltuintje voor de wijk waar de Thorbeckelaan is. Volgens [medeverdachte 2] had hij de benzine over de auto gedaan, waaronder extra benzine bij de wielkasten zodat de binnenkant van de auto ook zou ontvlammen, want “de hele auto moest weg”. Ze hadden een spoortje van benzine op de weg gemaakt zodat ze op veilige afstand het vuur konden aansteken. De eerste keer, toen verdachte het aanstak, ging het vuur weer uit, maar de tweede keer ging het precies zoals gepland. Vervolgens stond de auto van [slachtoffer 1] in brand en zijn zij keihard gaan rennen in de richting van de Noordweg. Vervolgens is [medeverdachte 2] [bijnaam medeverdachte 1] gaan bellen om hen op te halen en verdachte is [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] gaan bellen om hen op te halen. Nadat er contact was gelegd met [bijnaam medeverdachte 1] vertelde [bijnaam medeverdachte 1] dat ze door de politie waren aangehouden, dat hun auto werd uitgepluisd en dat ze hen daarom niet konden ophalen. [medeverdachte 2] en verdachte zijn vervolgens naar de Parsexpress gelopen, en daar waren toen ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . [13]
[medeverdachte 2] heeft op 30 november 2015 bij de rechter-commissaris grotendeels gelijkluidend en bevestigend verklaard. Hij heeft bij deze gelegenheid verklaard dat [medeverdachte 3] een paar dagen voor de brand aan hem en verdachte de opdracht tot de brand heeft gegeven en dat [medeverdachte 1] daarbij ook aanwezig was. [medeverdachte 2] heeft daarnaast verklaard dat er is gekeken of de auto op de plek stond waar deze auto hoorde te staan, dat 9 van de 10 keer dat hij naar de auto keek, verdachte daarbij ook aanwezig was en dat hij en verdachte hebben gekeken of de auto op een veilige manier verbrand kon worden. Ook heeft hij verklaard dat ze (de rechtbank begrijpt: hij en verdachte) benzine hebben gehaald, dat ze daarna benzine over de auto hebben gegooid en aangestoken en dat het de eerste keer niet goed ging, maar de tweede keer wel. Over het geld heeft [medeverdachte 2] verklaard dat zij eerst een deel van het geld hebben gekregen en dat zij, enkele minuten nadat het was gebeurd, de rest van het geld hebben kregen en dat hij denkt dat het ging om een bedrag van € 100,00. [medeverdachte 2] heeft ten slotte verklaard dat verdachte het tot een brand heeft gebracht. [14]
[medeverdachte 1] heeft op 1 november 2014 bij de politie verklaard dat verdachte en [medeverdachte 2] voor het in de brand steken van de auto van [slachtoffer 1] , zoals was afgesproken, 25 euro per persoon hebben ontvangen, dat verdachte en [medeverdachte 2] meerdere keren hebben gekeken of de auto van [slachtoffer 1] er stond en dat hij dit laatste wist omdat [medeverdachte 2] en verdachte daarover hebben gesproken. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij bij [medeverdachte 2] een AA-flesje heeft gezien dat was gevuld met benzine. Geconfronteerd met de vraag hoe het ging nadat verdachte en [medeverdachte 2] de benzine hadden gehaald, bij [medeverdachte 4] in de auto waren gestapt alwaar hij en [medeverdachte 3] ook in zaten, heeft [medeverdachte 1] verklaard: “Zij zeiden: we gaan het iets doen. Het vermoeden ging er wel naartoe dat zij die auto gingen doen” Op de vraag of [medeverdachte 2] hem had gebeld nadat de auto in de brand stond, heeft [medeverdachte 1] geantwoord dat zij niet in de problemen wilden komen, dat [medeverdachte 4] hen ook niet wilde halen en dat hij heeft gezegd dat hij werd gecontroleerd door de politie omdat hij niet naar hem toe wilde gaan. [15]
Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 1] op 14 oktober 2015 verklaard dat verdachte en [medeverdachte 2] aan hem hebben verteld dat zij de auto in de brand hadden gestoken en dat zij ook hebben verteld hoe ze dit precies hebben gedaan, te weten dat eentje eerst een spoor had gemaakt naar de weg toe, maar dat dit was mislukt en dat ze er bij de tweede poging iets overeen hebben gegooid en dat iemand het toen aan heeft gestoken. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij in de nacht van de brandstichting meerdere malen telefonisch contact met verdachte heeft gehad. [16]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen die [medeverdachte 2] heeft afgelegd niet betrouwbaar zijn.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de verklaringen die [medeverdachte 2] heeft afgelegd over de gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld voor, tijdens en na het in de brand steken van de auto van [slachtoffer 1] , wel betrouwbaar, gelet op het volgende. Zijn verklaringen zijn gedetailleerd, hij heeft zichzelf ook belast in deze verklaringen, zijn verklaringen komen in grote lijnen onderling overeen en zijn verhaal wordt, anders dan het verhaal van verdachte, voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De verklaring van [medeverdachte 2] dat het in brand steken van de auto de eerste keer was mislukt, wordt ondersteund door voornoemde verklaring van de getuige [naam] , de verklaring van [de moeder van medeverdachte 3] en de verklaring die [medeverdachte 1] als getuige bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Deze laatste twee personen hebben, net als [medeverdachte 2] , verklaard dat de auto in brand is gestoken tegen betaling. De historische verkeersgegevens van de telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bevestigen de verklaring van [medeverdachte 2] dat zij kort voor en kort na de brandstichting contact hebben gehad. [medeverdachte 1] heeft bevestigd dat hij in een van deze gesprekken tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij werd gecontroleerd door de politie. Voorts volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de historische verkeersgegevens en de stemherkenningen van de verbalisanten dat [medeverdachte 2] ook kort na de brandstichting contact heeft proberen te zoeken met [medeverdachte 3] .
Ten slotte acht de rechtbank de verklaringen die [medeverdachte 2] heeft afgelegd betrouwbaar nu zijn verhaal, inhoudende dat verdachte betrokken is geweest bij het in de brand steken van de auto van [slachtoffer 1] , ook steun vindt in onderstaande tapgesprekken.
Na de brand heeft verdachte op 11 juli 2014 tegen ene [naam] in een telefoongesprek gezegd:
“auto in de fik gestoken en ik zal doorgaan, doorgaan tot ik hem weet en ik steek hem in de fik.” [17] Daarnaast heeft [medeverdachte 1] op 6 juli 2014 een tapgesprek gevoerd met een meisje waarin hij uitspraken doet over de betrokkenheid van verdachte bij het in de brand steken van de auto van [slachtoffer 1] . [18]
Concluderend acht de rechtbank de verklaringen die [medeverdachte 2] heeft afgelegd betrouwbaar en zij verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Gemeen gevaar voor goederen
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het dossier niet voldoende aanwijzingen bevat dat bewezen kan worden dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen door het in brand steken van de auto. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Openlijke geweldpleging
Gelet op de rol die verdachte blijkens de verklaringen van [medeverdachte 2] heeft gespeeld bij het in de brand steken van de auto van [slachtoffer 1] kan verdachte, volgens de raadsman, niet als medepleger van feit 1 subsidiair worden beschouwd, doch eerder als medeplichtige.
Aan de orde is de vraag of verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in brand steken van de auto van [slachtoffer 1] .
Uit eerdergenoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte en [medeverdachte 2] , voorafgaand aan het delict, samen de opdracht hebben aanvaard om de auto van [slachtoffer 1] tegen betaling in de brand te steken, samen diens auto in de gaten hebben gehouden en samen de benzine hebben gehaald die is gebruikt bij deze daad. Bij de uitvoering van het delict heeft [medeverdachte 2] benzine over de auto van [slachtoffer 1] gegoten en heeft verdachte het spoortje benzine dat was getrokken vanaf deze auto aangestoken, waarna de auto in de brand is gevlogen.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het in de brand steken van de auto van [slachtoffer 1] heeft gehad en dat hij zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen die auto, zoals onder feit 1 subsidiair ten laste gelegd.
3.4.2
Ten aanzien van feit 2
Uit de verklaringen die [slachtoffer 2] heeft afgelegd, volgt dat [slachtoffer 2] in de vroege ochtend van 11 juni 2014 door twee jongens is beroofd van zijn mes. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte hem een mes had laten zien wat hij bij een straatroof van een Pool had buitgemaakt, iets wat de politie tot dan toe onbekend was. Verdachte heeft betrokkenheid bij deze straatroof ontkend en ook ontkend dat hij dit aan [medeverdachte 1] had verteld. De belastende verklaring van [medeverdachte 1] wordt daarnaast onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt omtrent het door de officier van justitie naar voren gebrachte (steun)bewijs het volgende.
De rechtbank heeft geconstateerd dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat één van deze daders een kort zwart vest droeg met een meerkleurige tekst. In het dossier bevindt zich een foto waarop is te zien dat verdachte een jas draagt met een meerkleurige tekst. Verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van het tenlastegelegde in het bezit was van een zwarte jas met een meerkleurige tekst van het merk Nickelson en dat hij thans nog over deze jas beschikt. De rechtbank overweegt dat deze jas van verdachte, een jas is van het populaire en veel verkochte kledingmerk Nickelson. Zij gaat er derhalve vanuit gaat dat meer jongens van de leeftijd van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ook deze jas of een soortgelijke jas droegen. De omstandigheid dat verdachte over een soortgelijk zwart kledingstuk beschikte die een van de daders van deze straatroof ook droeg, acht de rechtbank derhalve te weinig specifiek om daaraan veel waarde te hechten voor het bewijs.
Het feit dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte aan hem een mes heeft laten zien na deze straatroof, in combinatie met het feit dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat van hem een mes is gestolen, beschouwt de rechtbank ook niet als voldoende steunbewijs. Op basis van het dossier valt de mogelijkheid namelijk niet uit te sluiten dat iemand anders dan verdachte dit mes aan [medeverdachte 1] heeft laten zien.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank in de verklaring van [medeverdachte 2] (p. 175) geen steun voor betrokkenheid van verdachte bij deze straatroof. De betreffende verklaring van [medeverdachte 2] is daarvoor veel te vaag.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is in het dossier dat verdachte (als medepleger) betrokken is geweest bij deze straatroof en zij zal hem derhalve vrijspreken van feit 2.
3.4.3
Ten aanzien van feit 3
Uit de aangifte die [slachtoffer 3] heeft gedaan, volgt dat [slachtoffer 3] in de nacht van 17 juni 2014 door twee personen van zijn telefoon is beroofd. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij en verdachte deze straatroof samen hebben gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 1] , die dit heeft bevestigd, onvoldoende steun biedt aan de verklaring van [medeverdachte 2] omdat [medeverdachte 1] zelf niet bij de straatroof aanwezig is geweest en zijn verklaring derhalve slechts is gebaseerd op hetgeen hij van anderen hierover heeft gehoord. De rechtbank heeft geconstateerd dat, naast de verklaring van [medeverdachte 1] verder geen steunbewijs voor de verklaring van [medeverdachte 2] aanwezig is in het dossier in de vorm van tapgesprekken en/of getuigenverklaringen. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 3 en zij zal hem derhalve van dit feit vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1 subsidiair
hij op 17 juni 2014 te Pijnacker, op of aan de openbare weg, de Thorbeckelaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (Opel Corsa [kenteken] ), welk geweld bestond uit het in brand steken van die auto.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, ten aanzien van het bij dagvaarding onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich gedurende de proeftijd dient te melden bij Reclassering Leger des Heils;
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van het forensisch ACT Jeugdteam of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling;
  • gedurende de proeftijd wordt verplicht om een dagbesteding van minimaal 26 uur per week te hebben in de vorm van scholing en/of arbeid;
  • gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten RIBW Het Kreekpad van het Leger des Heils of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien het tot een bewezenverklaring komt, een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest een passende straf is. Aan het voorwaardelijke deel kunnen de voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, bij bepaling van de straf, rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte functioneert op een zwakbegaafd niveau. Hij kan niet omgaan met groepsdruk. Er ligt een plan van aanpak van de reclassering, waar verdachte reeds mee is aangevangen. Dit plan van aanpak zal worden doorkruist als hij weer terug zou moeten gaan naar de gevangenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld door met anderen een auto in brand te steken. Daarmee heeft verdachte het eigendomsrecht aangetast, de eigenaar beroofd van een vervoermiddel en hem financieel leed berokkend. Daarnaast heeft hij de eigenaar schrik aangejaagd, aangezien het een medeverdachte - die verdachte heeft geholpen - blijkens het dossier er alles aan gelegen was het slachtoffer te intimideren vanwege een liefdesrivaliteit en geweld daarbij niet schuwde. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet de initiator doch wel één van de personen geweest die feitelijk de auto in brand heeft gestoken. Immers heeft hij samen met een ander de auto overgoten met benzine en deze daarna in brand gestoken. Deze daad heeft verdachte met anderen gepland, enkel onder de belofte van een vergoeding. Hij heeft zich daarbij voor het karretje laten spannen van één van de medeverdachten. Dat verdachte zich zo gemakkelijk liet overhalen om voor een ander een auto in brand te steken, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een advies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden aan het hem tenlastegelegde, een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast wordt door de reclassering geadviseerd om aan verdachte een meldplicht op te leggen en een behandelverplichting bij het Forensisch ACT Jeugdteam of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling. Ten slotte wordt geadviseerd om verdachte te verplichten om zich op te laten nemen in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, in dit geval Het Kreekpad van het Leger des Heils en om hem te verplichten om een dagbesteding te hebben van minimaal 26 uur per week in de vorm van scholing en/of arbeid.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 25 maart 2016, waaruit volgt dat verdachte in de proeftijd liep toen hij het bewezenverklaarde feit pleegde. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij het bepalen van de duur van de straf.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf van nader te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. Onder die omstandigheden hoeft verdachte, mits hij zich houdt aan de algemene en bijzondere voorwaarden, gelet op de duur van het reeds ondergane voorarrest, niet terug naar de gevangenis te gaan.

7.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de

schadevergoedingsmaatregel

7.1
De hoogte van de vordering
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 537,93.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 239,98 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 293,98, subsidiair 5 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens de door hem bepleite vrijspraak ten aanzien van de feiten 1 primair en 1 subsidiair.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 7 en 8, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten 1, 3, 4, 5 en 6, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien de benadeelde partij deze posten niet heeft onderbouwd en aanhouding van de behandeling van de vordering (en daarmee de strafzaak) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 239,98.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens slachtoffer [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 239,98, ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] .
Hoofdelijk
De rechtbank zal bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.

8.De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3]

8.1
De hoogte van de vordering
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 2.819,63, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke en hoofdelijke toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] tot:
- ter zake de gevorderde materiële schade: een bedrag van € 1719,63 en
- ter zake de gevorderde immateriële schade: een niet nader gespecificeerd bedrag lager dan de gevorderde € 1.100,00;
beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd ten aanzien van deze bedragen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens de door hem bepleite vrijspraak ten aanzien van feit 3.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder
1. subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
40 (veertig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, adres: Abraham van Stolkweg 140, 3041 JA Rotterdam op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van het Forensisch ACT Jeugdteam of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten RIBW Het Kreekpad van het Leger des Heils of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd wordt verplicht om een dagbesteding te hebben van minimaal 26 uur per week in de vorm van scholing en/of arbeid;
geeft opdracht aan het Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
de benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk en hoofdelijk toeen veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van
€ 239,98, bestaande uit materiële schade;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij
voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vorderingen bepaalt dat hij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op
de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 239,98ten behoeve van slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 (vier) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[slachtoffer 3]
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Elkerbout, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, rechter,
mr. D.A.C. Koster, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal met de nummers:
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 157 (Pv1).
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 178 (Pv1).
4.Proces-verbaal analyse historische verkeersgegevens, p. 197 (Pv1).
5.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 440 (Pv1).
6.Proces-verbaal analyse historische verkeersgegevens, p. 197 (Pv1).
7.Proces-verbaal analyse historische verkeersgegevens, p. 198 (Pv1).
8.Proces-verbaal stemherkenning, p. 201 (Pv1); Proces-verbaal stemherkenning, p. 247 (Pv1).
9.Rapport tapgesprek, sessienummer: 689, p. 288 (Pv1); Rapport tapgesprek, sessienummer: 1350, p. 275 (Pv1).
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , p. 171 (Pv1).
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 178 (Pv1).
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 191 (Pv1).
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 444 (Pv1).
14.RC-verklaring [medeverdachte 2] , d.d. 30 november 2015, punten 10, 11, 13, 14, 16, 22 en 25.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 479, 481 en 482 (Pv1).
16.RC-verklaring [medeverdachte 1] , d.d. 14 oktober 2015, punten 10 en 23.
17.Tapgesprek d.d. 11 juli 2014 te 22:27:40 uur tussen verdachte en [naam] , p. 523 (Pv1).
18.Tapgesprek d.d. 6 juli 2014 te 22:13:22 uur tussen [medeverdachte 1] en een meisje, p. 524 t/m 528 (Pv1).