1.6Vervolgens heeft het ontwerp van het bestreden besluit vanaf 6 maart 2015 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Eiseressen hebben binnen deze periode ieder afzonderlijk een zienswijze ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van [B.V. X] afgewezen wegens strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Verweerder heeft in het bestreden besluit - kort samengevat - overwogen dat op grond van het geldende bestemmingsplan het aantal woningen in het plangebied, zoals aanwezig ten tijde van ter visie leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan, niet mag worden vergroot. De destijds (in 2008) door [B.V. Z] aangevraagde woningen waren niet in het plangebied aanwezig, aldus verweerder.
Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat de onderhavige aanvraag is ingediend na de inwerkingtreding van het geldende bestemmingsplan, zodat het overgangsrecht hierbij geen rol speelt. Van feitelijk aanwezige bebouwing op het perceel is geen sprake en evenmin van een volledig vergund bouwwerk, aangezien destijds nimmer een aanvraag tweede fase is ingediend. Nu met de nieuwe aanvraag het aantal woningen wordt vergroot, is de aanvraag in strijd met het bestemmingsplan.
Verder is het ter plaatse geldende bestemmingsplan volgens verweerder niet onverbindend of onrechtmatig. Het is onherroepelijk en niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Verweerder en de raad hebben zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan te hoog en te massaal is in vergelijking met de directe omgeving en het karakter van de wijk [wijknaam] . Bovendien is het bouwplan in strijd met de “Hoogbouwvisie Rijswijk” (de hoogbouwvisie), aldus verweerder.
Volgens verweerder is geen sprake van een van rechtswege verleende vergunning, omdat de aanvraag niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
Verweerder stelt voorts dat er geen sprake is van enige concrete, ondubbelzinnige toezegging, gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan in rechte te honoreren verwachtingen ontleend zouden kunnen worden. Bovendien kan een beroep op het vertrouwensbeginsel volgens verweerder niet leiden tot vergunningverlening contra legem.
Voorts wijst verweerder er op dat vergunningverlening voor het bouwplan alleen mogelijk is indien en nadat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. In dat verband heeft verweerder naar voren gebracht dat in de gemeenteraad geen bereidheid bestaat om een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Daarom kan de vergunning niet worden verleend en moest worden teruggekomen van de beginselmedewerking. Volgens verweerder is door hem en de raad meermaals onderbouwd aangegeven dat er geen bereidheid bestaat medewerking te verlenen aan een bouwplan van deze omvang. Er is wel degelijk rekening gehouden met de belangen van eiseressen, omdat met hen gesprekken zijn gevoerd over een kleiner bouwplan dat beter valt in te passen, maar die gesprekken hebben (vooralsnog) niet tot resultaat geleid. Om die reden mag het belang bij voorkoming van een te groot bouwplan prevaleren boven het belang van eiseressen. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW8143). 3. Eiseressen betogen dat de aanvraag niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Aangezien niet tijdig op de aanvraag is beslist, is de vergunning in de visie van eiseressen van rechtswege ontstaan. Zij voeren daartoe aan dat uit de toelichting van het bestemmingsplan blijkt dat de gemeente er ten tijde van de opstelling en vaststelling daarvan van uitging dat de in 2008 verleende bouwvergunning eerste fase voor de bouw van een appartementencomplex met 20 woningen zou worden uitgevoerd. Daarom moeten die woningen worden meegeteld bij het aantal woningen in het plangebied, zoals aanwezig ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan. Ook het overgangsrecht, dat mede betrekking heeft op gebouwen die mogen worden gebouwd, gaat daarvan uit. Dit is door verweerder erkend in het kader van de planschadeprocedure.
Eiseressen voeren vervolgens aan dat het bestemmingsplan onverbindend is, omdat het niet iedere vorm van bebouwing en gebruik mag verbieden, het in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) geen hardheidsclausule (toverformule) kent en in strijd is met het recht op eigendom als neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Voorts voeren eiseressen aan dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, omdat verweerder bij brief van 14 november 2012 heeft bevestigd dat de aanvraag binnen het bestemmingsplan past als de aanvraag op een aantal punten zou worden aangepast. Daarnaast heeft ook een ambtenaar van de gemeente toezeggingen gedaan.
Ook heeft verweerder in redelijkheid niet kunnen oordelen dat de aanvraag in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, aldus eiseressen. Zo blijkt uit de verrichtte massastudie in het geheel niet dat een bouwhoogte van 22 meter niet wenselijk is en evenmin dat er een ondergeschikt onderscheid ten opzichte van het naastgelegen appartementencomplex zou moeten zijn, omdat die conclusies niet worden onderbouwd. Evenmin is sprake van strijd met de hoogbouwvisie, die bovendien geen gemeentelijk beleidsdocument is waaraan het bouwplan getoetst moet worden. Eiseressen betogen dat het bouwplan past in alle andere beleidskaders, zoals uiteengezet in de ruimtelijke onderbouwing. Verweerder heeft meerdere malen erkend dat sprake was van een goede ruimtelijke onderbouwing. Tenslotte voeren eiseressen aan dat met hun belangen geen rekening is gehouden.