ECLI:NL:RBDHA:2016:4916
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking asielaanvraag zonder instemming en gevolgen van besluitmoratorium
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Iraakse eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 22 augustus 2013 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de beslissing op de asielaanvraag van eiser onverplicht en zonder expliciete instemming had ingetrokken. Dit gebeurde terwijl er een besluitmoratorium voor Irak van kracht was, maar dit moratorium gold niet op het moment dat de eerdere beslissing op de asielaanvraag door de rechtbank Zwolle was vernietigd op 11 december 2013.
De rechtbank stelde vast dat na de vernietiging van het besluit de beslistermijn van zes maanden was aangevangen, en dat deze termijn niet was gestuit of verlengd door het besluitmoratorium. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris niet door het intrekken van een besluit de beslistermijn opnieuw kan laten aanvangen. Aangezien de staatssecretaris niet binnen de geldende beslistermijn had beslist, was de rechtbank van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk was. De rechtbank erkende de intentie van de staatssecretaris om in het voordeel van eiser te handelen, maar stelde dat dergelijke intenties niet kunnen afdoen aan de dwingendrechtelijke bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
De rechtbank concludeerde dat eiser geen dwangsom was verschuldigd, omdat hij de staatssecretaris onredelijk laat in gebreke had gesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.