De rechtbank ziet, gelet op het verhandelde ter zitting, geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de getuige. Gehoord de verklaring van de getuige en gezien het dossier, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat sprake is van een gefingeerd dienstverband. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Allereerst houdt de tegenwerping dat door de vreemdelingenpolitie geen enkel bewijs is gevonden van een werkplek in de gestelde woning van referente, geen stand. Uit de destijds door de vreemdelingenpolitie vergaarde informatie kan niet worden afgeleid dat zij zou moeten beschikken over een uitgebreide werkplek. Uit de telefoonnotitie van 9 juni 2015 blijkt slechts dat zij over een laptop moet beschikken. De getuige heeft verder ter zitting verklaard dat referente thuis geen andere werkgerelateerde spullen had dan die laptop.
Verder houdt ook de tegenwerping dat referente op 5 en 9 juni 2015 niet thuis is aangetroffen en dat daarom niet aannemelijk is dat zij vanuit huis werkte, geen stand. Uit de verklaringen van de werkgever van 15 juni 2015 en 28 augustus 2015 volgt dat referente op 9 juni 2015 met hem onderweg was, zodat reeds daarom duidelijk is waarom zij toen niet thuis is aangetroffen. Ten aanzien van de andere dag, 5 juni 2015, merkt de rechtbank op dat uit het proces-verbaal van de politie van 9 juni 2015 blijkt dat de verbalisanten constateren dat het huis leeg staat. Zij hebben de verhuurder gebeld en die heeft hen vertelde dat de huur niet was opgezegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit niet worden afgeleid dat het werkverband gefingeerd is. Referente heeft toegelicht dat er deels nog spullen stonden en uitgelegd waarom het huis deels leeg stond. Verder overweegt de rechtbank dat het feit dat referente op 5 juni 2015 omstreeks 14.00 uur niet thuis was, op zichzelf niets zegt over de vraag of zij de rest van die dag, al dan niet vanuit huis, aan het werk was. Daarbij is van belang dat zij haar werk met een laptop kon doen.
Ook houdt ook de tegenwerping dat referente eerst na confrontatie met het proces-verbaal van 9 juni 2015 heeft gesteld dat zij niet meer werkt op het adres [naam bedrijf] te [adres 1] , maar vanuit een kantoor dat is gevestigd op het adres [adres 1] te [plaats 1] , geen stand. Hoewel deze tegenwerping feitelijk juist is, zegt dit niets over de vraag of sprake is van een gefingeerd dienstverband. Bovendien heeft referente middels de zienswijze en tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat zij tot begin juni 2015 vanuit huis werkte en daarna vanuit het kantoor in [plaats 1] . Ook de getuige heeft reeds in zijn verklaring van 15 juni 2015 te kennen gegeven dat referente “sinds kort minder vanuit huis [werkt]”. Ter zitting heeft de getuige toegelicht dat zijn bedrijf destijds in de opstartfase verkeerde en dat hij en referente in die periode van ongeveer driekwart jaar steeds meer vanuit het bedrijfskantoor in [plaats 1] zijn gaan werken.
Evenzo houdt de tegenwerping dat referente tegenstrijdige verklaringen zou hebben afgelegd, geen stand. Hoewel in de telefoonnotitie van 9 juni 2015 is vermeld dat referente geen klantencontact had, heeft referente in de zienswijze verklaard zowel met werkgever als zelfstandig op pad te zijn en tijdens de hoorzitting in bezwaar dat zij soms vanwege drukte in de onderneming ook zelfstandig contact had met huurders. Die verklaringen worden ondersteund door de ter zitting afgelegde verklaring van de getuige. Aan de eenzijdig opgestelde andersluidende telefoonnotitie van een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gaat de rechtbank dan ook voorbij. Verder volgt uit de zienswijze, de verklaring van de werkgever van 28 augustus 2015, de hoorzitting in bezwaar en de ter zitting afgelegde verklaring van de getuige, dat referente meermaals het contact met Arabisch sprekende huurders verzorgde. Dat er niet expliciet in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat referente tolk- en vertaalwerkzaamheden dient te verrichten, doet daaraan niet af.
Ten slotte houdt ook de tegenwerping dat referente onvoldoende bewijs en geen recente bewijsstukken heeft overgelegd waaruit haar dienstverband blijkt, geen stand. Hoewel verweerder terecht heeft opgemerkt dat slechts weinig stukken zijn overgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank uit die stukken niettemin worden opgemaakt dat sprake is van samenwerking tussen referente en haar werkgever. Bovendien heeft de getuige ter zitting ten eerste verklaard dat referente hem heeft gevraagd om huurderslijsten, maar dat hij haar die niet wilde geven, en ten tweede dat hij geen archief bijhoudt, afgezien van projecten zelf en huurcontracten. De rechtbank acht het daarom niet onbegrijpelijk dat niet meer stukken zijn overgelegd.