ECLI:NL:RBDHA:2016:4853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
09/797030-15 en 09/827329-15 (ttz.gev)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongevallen met dodelijke afloop en letsel door alcoholgebruik

Op 4 mei 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 24-jarige man uit Den Haag, die verantwoordelijk werd gehouden voor twee ernstige verkeersongevallen. De eerste gebeurtenis vond plaats op 13 januari 2015, waarbij de verdachte onder invloed van alcohol een fietser raakte, wat resulteerde in een gebroken pols voor het slachtoffer. De verdachte verliet de plaats van het ongeval, terwijl het slachtoffer in hulpeloze toestand achterbleef. De tweede aanrijding vond plaats op 24 oktober 2015, waarbij de verdachte opnieuw onder invloed van alcohol een fietser aanreed, die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en kreeg een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. Daarnaast werd hij verplicht om zich te laten behandelen voor zijn alcoholgebruik. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de herhaling van het delict, wat leidde tot een zware straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/797030-15 en 09/827329-15 (ttz.gev)
Datum uitspraak: 4 mei 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond – HvB de IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 april 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.H. Westendorp, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 09/797030-15 (hierna: dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 13 januari 2015 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg(en), (de kruising of splitsing van de Hoefkade met de Groenteweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij onder invloed van alcohol was en/of
(vervolgens)
- hij heeft met hoge, althans gelet op de situatie ter plaatse te hoge snelheid gereden en/of (vervolgens ) heeft hij rijdende op de Hoefkade en bij het insturen van de Groenteweg de bocht te wijd genomen, althans heeft hij onvoldoende rechts gereden en/of (vervolgens) heeft hij de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar rijdende fietser gebotst is,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 januari 2015 te 's-Gravenhage als bestuurder van een
motorijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg(en), de kruising of splitsing
van de Hoefkade met de Groenteweg, als volgt heeft gehandeld:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij onder invloed van alcohol was en/of
(vervolgens)
- hij heeft met hoge, althans gelet op de situatie ter plaatse te hoge snelheid gereden en/of (vervolgens ) heeft hij rijdende op de Hoefkade en bij het insturen van de Groenteweg, de bocht te wijd genomen, althans heeft hij onvoldoende rechts gereden en/of (vervolgens) heeft hij de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waaroveer hij de kon
overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar rijdende fietser (te weten [slachtoffer 1] ) gebotst is, waardoor die [slachtoffer 1] lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols heeft bekomen
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd
2.
dat hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in 's-Gravenhage op/aan de kruising of splitsing van de Hoefkade met de Groenteweg, op of omstreeks 13 januari 2015 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten
3.
hij op of omstreeks 13 januari 2015 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig, auto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,66 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat
motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor
de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken dan wel indien het voor het eerst afgegeven rijbewijs een rijbewijs betreft dat de bevoegdheid geeft tot het besturen van bromfietsen en dit rijbewijs is afgegeven aan een persoon die op het ogenblik van die afgifte de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, nog geen zeven jaar zijn verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden
ten aanzien van parketnummer 09/827329-15 (hierna: dagvaarding II)
1.
Hij op of omstreeks 24 oktober 2015 te ‘s-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een Renault Clio, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, te weten de Loevesteinlaan, gaande in de richting van de Hengelolaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen, immers heeft verdachte,
terwijl hij onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank, in elk geval na nuttigen van een hoeveelheid alcoholhoudende drank, met een snelheid van rond of
-boven de 76 kilometer per uur, althans met een ernstige, dan wel aanzienlijke overschrijding van de ter plaatse toegestane maximumsnelheid, de kruising van de Loevesteinlaan met de Genemuidenstraat genaderd op het moment dat een fietser ter hoogte van de kruising van de Genemuidenstraat en de Loevesteinlaan, gezien zijn, verdachtes rijrichting van links naar rechts, doende was die Loevesteinlaan over te steken, en/of vervolgens –
- ( onder die omstandigheid) de snelheid van de auto vermeerderd en/of niet, dan wel niet voldoende de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig verminderd en/of niet voldoende uitgeweken voor die fietser,
- en/ of niet onvoldoende aandacht had voor en/of zicht heeft gehad op overige verkeersdeelnemers ter plaatse, in het bijzonder voor genoemde fietser, in elk geval onvoldoende geanticipeerd op die wegsituatie,
waardoor hij, verdachte, met hoge snelheid tegen die fietser is aangereden;
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) werd gedood, terwijl het feit is veroorzaakt terwijl verdachte toen dat motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 375 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn en/of zulks terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, immers heeft hij, verdachte de ter plaatse voor dat motorrijtuig toegestane maximum snelheid aanzienlijk overschreden;
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in ’s-Gravenhage op/aan de Loevesteinlaan, kruising Genemuidenstraat, op of omstreeks 24 oktober 2015 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 2] ) was gedood, dan wel letsel en/of
schade was toegebracht;
3.
hij op of omstreeks 24 oktober 2015 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een Renault Clio, kenteken [kenteken] , dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 375 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem/haar voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken dan wel indien het voor het eerst afgegeven rijbewijs een rijbewijs betreft dat de bevoegdheid geeft tot het besturen van bromfietsen en dit rijbewijs is afgegeven aan een persoon die op het ogenblik van die afgifte de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, nog geen zeven jaar zijn verstreken en de eerste afgifte van het
rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;

3.Bewijsoverwegingen

Algemeen
Dagvaarding I en dagvaarding II hebben betrekking op twee onderscheiden (ernstige) aanrijdingen tussen een door verdachte bestuurde auto en (telkens) een fietser. De rechtbank dient te beoordelen of verdachte ten aanzien van de beide gebeurtenissen in strijd heeft gehandeld met artikel 6 dan wel (wat betreft dagvaarding I) artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Vast staat dat verdachte telkens de plaats van het ongeval heeft verlaten en dat hij telkens heeft gereden onder de invloed van alcohol.
3.1
Dagvaarding I feit 1, 2 en 3
3.1.1
Inleiding [1]
Op 13 januari 2015 heeft op de kruising van de Hoefkade met de Groenteweg te Den Haag een aanrijding plaatsgevonden. Hierbij heeft verdachte met zijn personenauto een fietser genaamd [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) geraakt. [2] Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een polsbreuk opgelopen aan zijn rechterarm. [3] Verdachte is na het ongeval uitgestapt, weer ingestapt en vervolgens doorgereden naar het huis van zijn oom in de [adres 2] waar hij in een kast is aangetroffen en aangehouden. [4] Na zijn aanhouding is bij verdachte, die een beginnend bestuurder was, een bloedtest afgenomen waaruit bleek dat het alcoholpromillage van zijn bloed 0,66 bedroeg. [5]
Over deze feiten en omstandigheden, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW 1994. Hiertoe dient de rechtbank – gelet op hetgeen is tenlastegelegd – te beoordelen of het handelen van verdachte is aan te merken als roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend. Subsidiair is aan de orde de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg, als bedoeld in artikel 5 van de WVW 1994 (feit 1). Voorts ziet de rechtbank zich voor de vragen gesteld of verdachte het slachtoffer in ‘hulpeloze’ toestand heeft achtergelaten zoals bedoeld in artikel 7 sub b WVW 1994 (feit 2) en of verdachte zijn auto heeft bestuurd onder in vloed van alcohol (feit 3).
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de aan hem onder feit 1 primair, feit 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat hij uitgaat van grove schuld en dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder feiten 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman voert ten aanzien van feit 1 primair aan dat het ongeval ook aan het slachtoffer is te wijten, omdat het slachtoffer met zijn fiets niet voldoende rechts heeft gehouden . Ten aanzien van feit 2 voert de raadsman aan dat verdachte het slachtoffer niet in hulpeloze toestand heeft achtergelaten nu hij zich eerst heeft bekommerd om het slachtoffer en toen hij zag dat het goed met hem ging – gegeven de omstandigheden – hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. Tot slot voert de raadsman met betrekking tot feit 3 aan dat niet kan worden vastgesteld wat het alcoholpromillage in het bloed van verdachte was op het moment van het ongeval nu verdachte na het ongeval nog een aantal ‘schrikborrels’ heeft gedronken.
3.1.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1 en 3
Feitelijke omstandigheden aanrijding
Op 13 januari 2015 reed verdachte als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een personenauto, een blauwe Opel, op de Hoefkade, komende uit de richting van het Veluweplein en gaande in de richting van de Parallelweg. Het slachtoffer fietste op dat moment op de Groenteweg, komende vanuit de richting van de Fruitweg en gaande in de richting van de Hoefkade. Tijdens het afslaan naar rechts door verdachte de Groenteweg op is hij met zijn auto tegen de linkerzijde van de fiets van het slachtoffer gebotst. [6]
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij vanaf de Groenteweg linksaf wilde slaan de Hoefkade op waar hij aan de rechterkant van de weg fietste. Ongeveer vijf meter voor de kruising kwam er een auto van links vanaf de Hoefkade welke afsloeg de Groenteweg op. Het slachtoffer zag daarbij dat de auto met een behoorlijk hoge snelheid de bocht nam, dat deze auto niet zijn richtingaanwijzer gebruikte, hij vervolgens alleen nog maar lichten zag en hierop door de auto werd geraakt. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn neef op de Hoefkade reed, dat hij daar gedurende vijf minuten is gestopt omdat zijn neef daar een afspraak had en hij vervolgens weer verder is gereden op de Hoefkade. Op het moment dat hij de bocht wilde nemen naar rechts, heeft hij in zijn spiegels en dode hoek gekeken en daarop heeft hij de bocht genomen. Pas bij het nemen van de bocht zag hij de fietser en heeft hij nog alles geprobeerd om de fietser te ontwijken. Vervolgens heeft hij de fietser geraakt. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij dacht dat de Groenteweg een eenrichtingsweg was en hij geen tegemoetkomend verkeer kon verwachten.
Uit de verkeersongevallenanalyse van de technische en ongevallendienst van bureau Verkeer blijkt dat ten tijde van de aanrijding de daarbij betrokken voertuigen rijtechnisch in voldoende staat verkeerden en dat zij geen gebreken en/of bijzonderheden vertoonden die mogelijk van invloed zijn geweest op het ongeval. Er waren geen bijzonderheden qua weergesteldheid, wegdek, objecten en verkeerssituatie die mogelijk van invloed zijn geweest op het ongeval. Gebleken is dat verdachte heeft gereden op de Hoefkade, komende uit de richting van het Veluweplein en gaande in de richting van de Parallelweg. Op deze weg is een bandenspoor aangetroffen afkomstig van het linkervoorwiel van de auto van verdachte. Vermoedelijk is dit bandenspoor, welke tegen de slipgrens aan zat, ontstaan doordat de bocht door verdachte met relatief hoge snelheid is genomen. Van de exacte snelheid van de betrokken voertuigen tijdens of kort na het ongeval is niet gebleken. Wel is gebleken dat de auto van verdachte een voorwaartse snelheid had. Daarnaast is ook niet gebleken of er nog is geremd door verdachte en/of het slachtoffer. Tot slot is uit het onderzoek gebleken, gelet op de aangetroffen bandensporen en de daaruit volgende plaats van confrontatie, dat beide voertuigen niet uiterst rechts hebben gereden ten tijde van de confrontatie. Als één van de voertuigen wel uiterst rechts had gereden, had de confrontatie niet plaatsgevonden. [8]
Bij het proces-verbaal is een aantal fotobladen gevoegd, waarop de situatie ter plaatse is vastgelegd en onder meer de rijrichting van de auto en de fiets zijn ingetekend. [9]
Letsel slachtoffer
De rechtbank is van oordeel dat het opgelopen letsel van het slachtoffer, te weten een gebroken pols, dient te worden gekwalificeerd als letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan nu het slachtoffer een aantal weken gips om zijn pols heeft gehad en hij een aantal malen het ziekenhuis heeft moeten bezoeken. [10]
Rijden onder invloed
Verdachte heeft verklaard dat hij na het ongeval naar het huis van zijn oom is gereden aan de [adres 2] en dat hij daar een ‘schrikborrel’ heeft genomen om bij te komen van hetgeen zojuist was gebeurd. Nadat hij nog een ‘schrikborrel’ heeft genomen is hij aangehouden. Over de hoeveelheid alcohol die verdachte vóór het ongeval heeft gedronken heeft verdachte verklaard dat dit ongeveer drie glazen jenever met cola betrof. [11]
[verbalisant] heeft verklaard dat hij tijdens de aanhouding van verdachte in de woonkamer van de [adres 2] geen alcoholhoudende drank op de tafel heeft zien staan. [12]
[getuige 1] , bijzitter in de auto van verdachte ten tijde van het ongeval, heeft verklaard dat verdachte hem die middag om 12:00 uur heeft opgehaald in Rotterdam om vervolgens naar de zus van verdachte in Den Haag te rijden. Onderweg naar het huis van de zus is hij met verdachte bij een slijterij op het Jonckbloetplein gestopt om een flesje ketel jenever te kopen. Deze fles hebben zij vervolgens samen tijdens het klussen in het huis van de zus van verdachte (ongeveer acht shotjes) leeg gedronken. Verdachte is hierna naar huis gegaan waarna hij rond 18:00 uur weer is teruggekomen naar het huis van zijn zus met een literfles jenever. Van deze fles hebben [getuige 1] en verdachte samen gedronken. [getuige 1] heeft hierover verklaard dat hij zelf twee shotjes heeft gedronken en dat hij niet meer weet hoeveel verdachte van deze fles heeft gedronken. Over hetgeen wat na het ongeval is gebeurd heeft [getuige 1] verklaard dat hij naar het huis van zijn tante aan de [adres 2] is gegaan waar verdachte na ongeveer 10 minuten na zijn komst ook voor de deur stond. Tot slot heeft [getuige 1] verklaard dat hij en verdachte na het ongeval niets meer samen hebben gedronken. [13]
[getuige 2] , woonachtig aan de [adres 2] en een neef van verdachte, heeft verklaard dat hij op de tafel in de woonkamer een klein leeg glas heeft zien staan, maar dat hij verdachte niet heeft zien drinken in zijn huis. [14]
Gelet op de hiervoor genoemde getuigenverklaringen en de bevindingen van de verbalisant is de verklaring van verdachte dat het hoge alcoholpromillage in zijn bloed is ontstaan doordat hij
nahet ongeval nog een ‘schrikborrel’ heeft gedronken niet aannemelijk geworden. Dit betekent dat het onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 het volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval (ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Dat brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Voorts kan niet reeds uit de aard van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Alle feiten en omstandigheden zoals hierboven benoemd in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte, als verkeersdeelnemer, te weten bestuurder van een auto, op 13 januari 2015 te Den Haag, zich – door het begaan van een verkeersfout, namelijk het ter plaatse rijden met een te hoge snelheid en het te wijd nemen van de bocht, en het gebruik van alcoholhoudende drank – zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden.
De vraag die de rechtbank thans nog dient te beantwoorden is hoe het verkeersgedrag van verdachte juridisch kan worden gekwalificeerd.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van roekeloos rijgedrag. Daartoe is vereist dat er sprake is van bewustheid van het risico op ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren en de rechtbank is van oordeel dat daarvan niet uit de bewijsmiddelen is gebleken.
Uit het vastgestelde verkeersgedrag concludeert de rechtbank echter wel dat het gedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend kan worden beschouwd en dat hij niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer alsmede de verkeerssituatie.
Verdachte heeft immers met hoge snelheid de bocht vanaf de Hoefkade in de richting van de Groenteweg (te wijd) genomen waardoor hij niet voldoende rechts gereden heeft en het slachtoffer op zijn fiets heeft geraakt. De rechtbank gaat daarbij voorbij aan het verweer van verdachte dat hij dacht dat het een eenrichtingsweg betrof en hij aldus geen rekening hoefde te houden met tegemoetkomend verkeer. Uit het verkeersbord aan het begin van de Groenteweg bleek immers dat deze weg enkel een eenrichtingsweg is voor auto’s en niet voor fietsers. Verdachte had rekening moeten houden met eventueel tegemoetkomende fietsers. Tot slot is verdachte onder invloed van alcohol als bestuurder van een personenauto opgetreden.
Hoewel vast staat dat ook het slachtoffer een verkeersfout heeft gemaakt door niet voldoende aan de rechterkant van de weg te fietsen, is de rechtbank van oordeel dat dit de causaliteit aan de zijde van verdachte niet heeft doorbroken.
Feit 2, achterlaten in hulpeloze toestand
De rechtbank stelt vast dat verdachte, nadat hij aanvankelijk was uitgestapt en naar het slachtoffer is gegaan, het slachtoffer na de aanrijding in een hulpeloze toestand heeft achtergelaten door weg te rijden. Gebleken is immers dat het slachtoffer afhankelijk was van hulp van anderen nu zijn eigen fiets door het ongeval door midden was gebroken en de aard van het letsel met zich meebracht dat het slachtoffer zich niet zelf naar het ziekenhuis had kunnen vervoeren.
Conclusie
De rechtbank zal wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte zich op 13 januari 2015 zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen (feit 1 primair), dat hij de plaats van het door hem veroorzaakte ongeval heeft verlaten waarbij hij het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten (feit 2) en dat hij heeft gereden onder invloed van alcohol (feit 3).
3.2
Dagvaarding II feit 1, 2 en 3
3.2.1
Inleiding [15]
Op 24 oktober 2015 omstreeks 22:45 uur heeft op de Loevesteinlaan gaande in de richting van de Hengelolaan te Den Haag een aanrijding plaatsgevonden tussen een door verdachte bestuurde Renault Clio met kenteken [kenteken] , en een fietser genaamd [slachtoffer 2] (hierna: het slachtoffer). [16] Het slachtoffer stak op dat moment met zijn fiets over – waarbij de haaientanden in zijn richting waren gericht – op de kruising van de Genemuidenstraat en de Loevesteinlaan te Den Haag. Het slachtoffer is op 25 oktober 2015 ten gevolge van het letsel dat hij door de aanrijding heeft opgelopen, overleden. [17] Verdachte is na de aanrijding weggereden. [18] De politie heeft verdachte omstreeks 22:50 uur rijdend op de Hildebrandstraat te Den Haag aangehouden. [19] Uit de ademanalysetest die om 23:44 uur bij verdachte is afgenomen bleek dat zijn ademalcoholgehalte op dat moment 375 µg per uitgeademde liter lucht bedroeg. [20]
Over deze feiten en omstandigheden, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de aan hem onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat hij uitgaat van grove schuld.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit en dat hooguit sprake is van het subsidiair ten laste gelegde gevaarzetting. De raadsman voert hiertoe aan dat er sprake is van eigen schuld aan de kant van het slachtoffer nu hij voorrang had moeten verlenen aan verdachte gelet op de haaientanden welke in zijn richting stonden.
Met betrekking tot feit 2 en 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1, 2 en 3
Feitelijke omstandigheden van het ongeval
Snelheid
Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. [21] Uit het rapport van de verkeersongevallenanalyse van de technische en ongevallendienst van bureau Verkeer is gebleken dat het niet mogelijk was om uit de aanwezige detectielussen de snelheid van het voertuig van verdachte te meten. Ook uit de database van crashtest-service.com waarin is gekeken naar botsproeven met ongeveer dezelfde voertuigen bevonden zich geen concrete gegevens op basis waarvan de botssnelheid van het voertuig van verdachte kon worden vastgesteld.
Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 50 á 60 kilometer per uur reed, dat hij gas bij heeft gegeven om andere auto’s in te halen en dat hij deze auto’s vervolgens slalommend van rechts naar links heeft ingehaald. [22]
[getuige 3]heeft verklaard dat zij in tegenovergestelde richting van verdachte op de Loevesteinlaan reed, dat zij na het ongeval verdachte niet heeft zien remmen en dat verdachte ongeveer 70 kilometer per uur reed. [23]
[getuige 4]heeft verklaard dat hij ook aan tegenovergestelde richting van verdachte reed en dat hij de snelheid van verdachte ten tijde van het ongeval schat op minimaal 75 kilometer per uur. Nadat verdachte van het ongeval was weggereden reed hij met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur. [24]
[getuige 5]heeft verklaard dat verdachte hem bij het passeren van de kruising bij de Genemuidestraat met zeer hoge snelheid rechts heeft ingehaald waarbij verdachte minimaal 80 á 85 kilometer per uur moet hebben gereden. Over zijn eigen snelheid heeft [getuige 5] verklaard dat hij op dat moment ongeveer 45 kilometer per uur reed. [25]
[getuige 6]heeft verklaard dat hij door verdachte rechts is ingehaald met een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur. [26] Een andere auto welke op dat moment voor [getuige 6] reed heeft verdachte links ingehaald. Over zijn eigen snelheid heeft [getuige 6] verklaard dat hij op dat moment ongeveer 50 kilometer per uur reed. [27]
Uit de later uitgevoerde analyse van de airbagmodule van de auto van verdachte door Autoliv, de fabrikant van de airbagmodule, is gebleken dat deze twee ‘crash events’ heeft opgeslagen; een van een eerdere aanrijding (hierna: TG1) en een crash event van het ten laste gelegde ongeval (hierna: TG2). De airbagunit functioneerde goed gedurende TG2. [28] Gebleken is dat tijdens TG2 de gordelspanners van de auto niet meer functioneerden nu deze al bij TG1 waren afgegaan en nadien niet zijn vervangen. Uit de analyse is gebleken dat TG2 is geactiveerd door ‘triggering’ – mogelijk de confrontatie met de fiets – dat de auto van verdachte op dat moment een snelheid van 76,83 kilometer per uur had en dat verdachte zijn rempedaal daarbij niet heeft gebruikt. Voorts is gebleken dat 300 milliseconden voor de activatie van TG2 de snelheid van verdachte 76,78 kilometer per uur bedroeg, dit 600 milliseconden voor de activatie 76,05 kilometer per uur bedroeg en zijn snelheid 900 milliseconden voor de activatie 75,31 kilometer per uur betrof. Daarnaast is gebleken dat de activatie van TG2 bij een kilometerstand van 216.007 heeft plaatsgevonden. Op het moment dat de auto van verdachte werd aangetroffen was de kilometerstand van de auto 216.011. Uit onderzoek is voorts gebleken dat de gereden route van verdachte vanaf de plaats van het ongeval naar de plaats waar zijn auto is aangetroffen ongeveer 4 kilometer was, het verschil tussen kilometerstand op het moment waarop de airbagunit een crash event registreerde (TG2) en de kilometerstand van het moment van aanhouding. [29]
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de hierboven genoemde onderzoeksresultaten van de airbagunit dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu deze onvoldoende betrouwbaar zijn. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de gordelspanners niet meer functioneerden na een eerder ongeval en dat de onderzoeksgegevens niet zijn gevalideerd.
Gelet op de hiervoor genoemde getuigenverklaring (waarbij telkens de snelheid van verdachte is geschat tussen de 70 á 80 kilometer per uur), de eigen verklaring van verdachte en het feit dat de airbagunit – ondanks dat de gordelspanners kapot waren – wel goed functioneerden – acht de rechtbank de resultaten van de uitgebreide ongevallen analyse betrouwbaar en zal gelet op het vorenstaande uitgaan van een snelheid van de auto van verdachte circa 76 kilometer per uur ten tijde van het ongeval.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
Alle feiten en omstandigheden zoals hierboven benoemd in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte, als verkeersdeelnemer, te weten bestuurder van een auto, op 24 oktober 2015 te Den Haag, zich - door de ter plaatste maximumsnelheid te overschrijden, op een gevaarlijke manier mede weggebruikers in te halen, het onvoldoende minderen van zijn snelheid en het gebruik van alcoholhoudende drank - zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden.
De vraag die de rechtbank thans nog dient te beantwoorden is hoe het verkeersgedrag van verdachte juridisch kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank concludeert dat het gedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend kan worden beschouwd en dat hij niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer alsmede de verkeerssituatie. Daartoe is het volgende redengevend.
Verdachte heeft met hoge snelheid – circa 76 kilometer per uur – overige weggebruikers rechts en links ingehaald. Het slachtoffer dat op dat moment de weg wilde oversteken heeft verdachte mogelijk hierdoor niet zien aankomen en is de weg overgestoken. Ten tijde van het ongeval is gebleken dat verdachte niet heeft geremd en dat hij met dezelfde snelheid is door blijven rijden. Zo heeft getuige De Haan geen remlichten gezien bij verdachte en blijkt uit de aanvullende verkeersongevallenanalyse dat verdachte ten tijde van het ongeval een snelheid had van 75 tot 76 kilometer per uur. Daarnaast verkeerde verdachte onder invloed van alcohol, hetgeen een negatieve invloed heeft op het inschattingsvermogen en de reactiesnelheid van een persoon. Aldus heeft verdachte onvoldoende aandacht voor de weg en eventuele weggebruikers gehad. Verdachte had het slachtoffer, gelet op de plaats van de weg waar het ongeval heeft plaatsgevonden en de plaats van de fiets op de weg, het slachtoffer wel moeten zien aankomen. Daarnaast was verdachte bekend met de situatie en waren er geen beletselen, objecten of iets anders wat maakte dat verdachte de situatie op dat moment niet kon overzien.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat – uitgaande van een overschrijding van de maximumsnelheid met 26 kilometer per uur – er geen sprake is van een ernstige overschrijding, maar van een aanzienlijke overschrijding.
Tegenover het vastgestelde weggedrag van verdachte legt een eventueel door het slachtoffer gemaakte verkeersfout geen gewicht in de schaal in die zin, dat daardoor de causaliteit aan de zijde van verdachte niet is doorbroken.
Conclusie
De rechtbank zal wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte zich op 24 oktober 2015 zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen (feit 1 primair), dat hij de plaats van het door hem veroorzaakte heeft ongeval heeft waarbij hij het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten (feit 2) en dat hij heeft gereden onder invloed van alcohol (feit 3).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Dagvaarding I
1.
hij op 13 januari 2015 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de kruising van de Hoefkade met de Groenteweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij onder invloed van alcohol was en (vervolgens)
- hij heeft gelet op de situatie ter plaatse met een te hoge snelheid gereden en (vervolgens ) heeft hij rijdende op de Hoefkade en bij het insturen van de Groenteweg de bocht te wijd genomen en hij onvoldoende rechts heeft gereden, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar rijdende fietser gebotst is,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
2.
dat hij, als degene door wiens gedraging als bestuurder van een motorrijtuig een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in 's-Gravenhage op de kruising van de Hoefkade met de Groenteweg, op of omstreeks 13 januari 2015 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wist een ander (te weten [slachtoffer 1] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
3.
hij op 13 januari 2015 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig,
te weten eenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,66 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat
motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor
de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken.
Dagvaarding II
1.
Hij op 24 oktober 2015 te ‘s-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een Renault Clio, [kenteken] ), daarmede rijdende over de Loevesteinlaan, gaande in de richting van de Hengelolaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend te handelen, immers heeft verdachte,
- terwijl hij onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank;
- met een snelheid van rond de 76 kilometer per uur, de kruising van de Loevesteinlaan met de Genemuidenstraat genaderd op het moment dat een fietser ter hoogte van de kruising van de Genemuidenstraat en de Loevesteinlaan, gezien zijn, verdachtes rijrichting van links naar rechts, doende was die Loevesteinlaan over te steken, en vervolgens
- niet voldoende de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig verminderd en niet voldoende uitgeweken voor die fietser,
- en onvoldoende aandacht had op overige verkeersdeelnemers ter plaatse.
waardoor hij, verdachte, met hoge snelheid tegen die fietser is aangereden;
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) werd gedood, terwijl het feit is veroorzaakt terwijl verdachte toen dat motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 375 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in ’s-Gravenhage op de Loevesteinlaan, kruising Genemuidenstraat, op 24 oktober 2015 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, een ander (te weten [slachtoffer 2] ) letsel en schade was toegebracht;
3.
hij op 24 oktober 2015 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een Renault Clio, kenteken [kenteken] , dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 375 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van dagvaarding I feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet
Ten aanzien van dagvaarding II feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, van deze wet
Ten aanzien van dagvaarding I en II feit 2:
telkens: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van dagvaarding I feit 3:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van dagvaarding II feit 3:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden:
  • dat verdachte zich moet melden bij Reclassering Nederland en hierna zich dient te blijven melden bij Reclassering Nederland gedurende de door de rechtbank te bepalen periode, zo frequent als Reclassering Nederland dit gedurende deze periode nodig acht;
  • dat verdachte wordt verplicht om zich onder behandeling te stellen bij de Forensische Polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling ten einde zich te laten behandelen voor zijn alcoholgebruik;
  • dat verdachte verplicht wordt om mee te doen aan de ‘Korte Leefstijltraining’ en
  • dat verdacht wordt verboden om alcohol te gebruiken, zolang de reclassering dit nodig acht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vijf jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de tijd reeds doorgebracht in voorlopige hechtenis. De raadsman heeft voorts verzocht om bij strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte nog jong is, hij op dat moment zware psychische klachten ondervindt in detentie en dat hij heeft spijt van hetgeen hij heeft gedaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de keuze voor strafsoort en strafduur overweegt de rechtbank in het bijzonder het navolgende.
De meest in het oog lopende omstandigheid in deze zaak is wel het plegen van drie ernstige verkeersmisdrijven (veroorzaken van letsel door schuld in combinatie met alcoholgebruik en het verlaten van de plaats van de aanrijding) en de herhaling daarvan binnen korte tijd, waarbij de ernst van die misdrijven op dramatische wijze is toegenomen. De fietser die op 13 januari 2015 door verdachte –terwijl hij onder invloed was van alcohol- werd aangereden en door hem in hulpeloze toestand achtergelaten kwam er nog met niet gering letsel van af. Nadat verdachte zijn toen ingevorderde rijbewijs had teruggekregen -om redenen (blijkens mededelingen van de officier van justitie ter zitting) die niet iedereen zal begrijpen, namelijk omdat de termijn waarbinnen over verdere inhouding kon worden beslist ongebruikt was verstreken- heeft de voor de heer [slachtoffer 2] fatale aanrijding plaatsgevonden. Die fatale afloop was het gevolg van een nog veel ernstiger en gevaarlijker verkeersgedrag van verdachte dan negen maanden daarvoor, waardoor [slachtoffer 2] geen enkele kans had de aanrijding te overleven. Bovendien was weer sprake van het verlaten van de plaats van de aanrijding door verdachte, waarbij verdachte ditmaal niet eens gestopt is om zich over het lot van zijn slachtoffer te bekommeren. Voorts was er sprake van een nog hoger alcoholpromillage.
Het is naar normale begrippen niet te bevatten dat verdachte na de eerste aanrijding andermaal aan het verkeer is gaan deelnemen na een te hoog (zelfs nog hoger) alcoholgebruik en zich aan nog gevaarlijker en onverantwoordelijk weggedrag heeft schuldig gemaakt. Als hij van de eerdere aanrijding ook maar iets had geleerd, had het leven van [slachtoffer 2] mogelijk gespaard kunnen blijven. Verdachte heeft door zijn gedrag, en het herhalen daarvan, evenwel duidelijk gemaakt zich niets gelegen te laten liggen aan de gevaren die hij voor anderen in het verkeer veroorzaakt. De omstandigheid dat hij thans spijt betuigt omtrent het gebeurde doet daaraan niet af.
Een op te leggen straf dient, ook in dit geval, meerdere doelen. Normbevestiging en vergelding staan voorop, mede gelet op het onmetelijke en onherstelbare leed dat aan de nabestaanden van [slachtoffer 2] is toegebracht en de gevolgen die de aanrijding met [slachtoffer 1] voor deze heeft gehad. Daarnaast is er aanleiding uit een oogpunt van speciale preventie aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen onder de voorwaarden zoals die in het over hem opgemaakte reclasseringsrapport zijn geformuleerd.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank –met de officier van justitie- van oordeel dat slechts een straf in aanmerking komt die vrijheidsbeneming met zich brengt, zij het dat een deel van die straf in voorwaardelijke vorm kan worden opgelegd. Daarnaast dient aan verdachte de rijbevoegdheid voor langere duur te worden ontzegd.
Wat de duur van de onvoorwaardelijk op te leggen vrijheidsstraf is de rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten onvoldoende tot uitdrukking komt in de eis van de officier van justitie, zodat de rechtbank op dat punt een hogere straf zal opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.571,41.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden gematigd gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘korting op uitkering’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien in zoverre aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 700,00, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.159,63.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 13 januari 2015 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling
aan de Staatvan een bedrag groot € 1.159,63, ten behoeve van [slachtoffer 1] . Tevens zal de rechtbank de bij de schadevergoedingsmaatregel behorende vervangende hechtenis opleggen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I en II onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van dagvaarding I feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet
Ten aanzien van dagvaarding II feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, van deze wet
Ten aanzien van dagvaarding I en II feit 2:
telkens: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van dagvaarding I feit 3:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van dagvaarding II feit 3:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
10 (TIEN) MAANDEN,
nietzal worden
tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ reclassering Palier, op het adres Johanna Westerdijkplein 40 (2521 EN) te Den Haag, en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen, blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zich, gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen
bij forensisch centrum 'De Waag' te Den Haag of een soortgelijke (forensische)
zorginstelling ter beoordeling van GGZ reclassering Palier, op de tijden en plaatsen
als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn alcoholgebruik, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar van deze instelling worden gegeven;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een leefstijltraining ‘De Korte Leefstijltraining’ verzorgd door GGZ Reclassering Palier of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
5 (VIJF) JAREN.
Ten aanzien van dagvaarding I feit 1 primair en feit 2:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van € 1.159,63, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 januari 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan.
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.159,63, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mr. R.C. Hartendorp, rechter,
mr. D.E. Alink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Peet, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15A4 2015014691-1, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 107).
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 20 april 2016 en Proces-verbaal aanrijding misdrijf, blz. 2 en 3.
3.Een geschrift, te weten een aanvraagformulier medische informatie betreffende [slachtoffer 1] d.d. 9 februari 2015, opgemaakt en ondertekend door de behandelend arts D.T. Meusch, blz. 45.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 20 april 2016 en Proces-verbaal van aanhouding d.d. 13 januari 2015, blz. 21.
5.Een geschrift, te weten een rapport alcohol in het verkeer d.d. 15 januari 2015 opgesteld en ondertekend door K.S. Kruseman, NFI-deskundige forensische toxicologie, blz. 95; P.V. rijden onder invloed, p. 91.
6.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, d.d. 11 maart 2015, blz. 4 en 7.
7.Proces-verbaal van verhoor benadeelde [slachtoffer 1] , blz. 39.
8.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, d.d. 11 maart 2015, blz. 4 en 7.
9.Geschriften, te weten fotobladen 1 tot en met 21, behorende bij het Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse.
10.Proces-verbaal van verhoor benadeelde [slachtoffer 1] , blz. 40.
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 20 april 2016.
12.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 21.
13.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] d.d. 14 januari 2015, blz. 35 en 36.
14.Proces-verbaal verhoor [getuige 2] d.d. 31 januari 2015, blz. 48.
15.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015311284-25, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 100).
16.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf, blz. 27.
17.Een geschrift, te weten een Schouwverslag betreffende [slachtoffer 2] d.d. 25 oktober 2015 en ondertekend door G.R. Tirtamenawi, Forensisch arts, GGD Haaglanden (ongenummerd).
18.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 20 april 2016.
19.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 35 en 36.
20.Proces-verbaal bedienaar ademanalyseapparaat, blz. 16.
21.Voorlopig proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, d.d. 26 oktober 2015, blz. 5.
22.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 20 april 2016.
23.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , blz. 50.
24.Proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , blz. 68.
25.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , blz. 62 en Proces-verbaal van 2e verhoor getuige P. de Haan (ongenummerd).
26.Proces-verbaal van verhoor [getuige 6] , blz. 71.
27.Proces-verbaal van verhoor [getuige 6] , (ongenummerd).
28.Een geschrift, te weten een ECU Analysis rapport, Renault Clio 3 vehicle, [kenteken] (ongenummerd)
29.Aanvullend proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 21 maart 2016, blz. 4.