ECLI:NL:RBDHA:2016:4793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15_6476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding in verband met de aanleg van een hoogspanningslijn en de gevolgen voor de waarde van onroerende zaken

In deze zaak hebben eisers, wonende nabij een nieuw aangelegde hoogspanningslijn, een verzoek ingediend om tegemoetkoming in planschade. Dit verzoek werd afgewezen door de minister van Economische Zaken, die zich baseerde op een advies van een extern adviesbureau. Eisers stelden dat de aanleg van de hoogspanningslijn hun woningwaarde negatief beïnvloedde en dat zij zicht- en geluidshinder ondervonden. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het advies van het adviesbureau zorgvuldig was en dat er geen sprake was van een planologisch nadeel voor eisers. De rechtbank oordeelde dat de afstand van de woning tot de hoogspanningslijn en de tussenliggende bebouwing ervoor zorgden dat de hinder niet significant was. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de beoordeling van planschade gebaseerd moet zijn op objectieve criteria en niet op subjectieve ervaringen van de eisers. De rechtbank concludeerde dat de minister het advies van het adviesbureau terecht had gevolgd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6476

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2016 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. A.M.C. Marius-van Eeghen),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. H.M. Sipman en mr. J.H. Verheul-Verkaik).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[B.V. X], te [plaats], belanghebbende (gemachtigde: mr. N.H. van den Biggelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om tegemoetkoming in planschade van eisers afgewezen.
Bij besluit van 28 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en zijn gemachtigden, bijgestaan door [persoon B] van [adviesbureau A]. Namens belanghebbende is [persoon C] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.
Het beroep is gelijktijdig behandeld met een aantal verwante beroepen. Na de zitting zijn de beroepen gesplitst.

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 28 augustus 2009 hebben verweerder en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het “Inpassingsplan Zuidring Wateringen - Zoetermeer (380 kV leiding)” (hierna: het inpassingsplan) vastgesteld. Het inpassingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe 380 kiloVolt (hierna: kV) hoogspanningsverbinding van ongeveer 20 kilometer tussen Wateringen en Zoetermeer, de zogenoemde Zuidring. Het eerste deel van het tracé, tussen Wateringen en tot voorbij de Kruithuisweg bij de wijk Tanthof in Delft, wordt bovengronds aangelegd door ophanging van de hoogspanningslijnen aan zogenoemde Wintrackmasten. Het tracé is voorzien tussen de bebouwde kom van Delft en ten oosten van de A4, waaraan het tracé parallel zal komen te liggen, en wordt tot aan de Kruithuisweg gecombineerd met de bestaande 150 kV-verbinding. Het tweede deel van het tracé, tussen de wijk Tanthof in Delft en Pijnacker wordt ondergronds aangelegd. Ten noordwesten van de wijk Tanthof en ten oosten van Pijnacker wordt een opstijgpunt gerealiseerd. Het derde deel van het tracé loopt van het opstijgpunt in Pijnacker tot aan het transformatorstation in Zoetermeer en is ook bovengronds voorzien door middel van ophanging van de hoogspanningslijnen aan Wintrackmasten. Het tracé kruist onder meer het bebouwingslint aan de Noordeindseweg en passeert vervolgens de wijk Rokkeveen in Zoetermeer.
1.2
Bij uitspraak van 29 december 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2010:BO9217, geoordeeld dat elf gevoelige bestemmingen en enkele nog niet gerealiseerde bouwmogelijkheden voor gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone aanwezig zullen blijven. Met betrekking tot deze gevoelige bestemmingen was evenwel niet beoordeeld of deze redelijkerwijs gehandhaafd kunnen blijven. De Afdeling heeft hierop het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan vernietigd wat betreft de plangrens en de ministers opgedragen een herziening van het inpassingsplan vast te stellen. De rechtsgevolgen van het inpassingsplan zijn voor het overige in stand gelaten. Bij besluit van 26 juni 2012 is het inpassingsplan herzien en is hieraan een gebiedsaanduiding “specifieke magneetveldzone” toegevoegd.
1.3
[B.V. X] is krachtens de Elektriciteitswet 1998 aangewezen als beheerder van het landelijke hoogspanningsnet en heeft uitvoering gegeven aan het inpassingsplan. Op 23 april 2009 zijn [B.V. X] en verweerder een planschadevergoedingsovereenkomst “Randstad 380, verbinding Wateringen-Zoetermeer” overeengekomen, waarbij [B.V. X] zich heeft verbonden om het volledige bedrag dat is toegekend in verband met de schade veroorzaakt door het inpassingsplan aan degene die vergoeding van die schade heeft gevraagd namens de Staat te betalen.
1.4
Eisers wonen aan de [adres] te [woonplaats] op ongeveer 180 meter van de hoogspanningslijn. Eisers hebben verweerder verzocht om tegemoetkoming in de planschade die zij stellen te hebben geleden ten gevolge van de inwerkingtreding van het inpassingsplan. Aan dit verzoek hebben zij ten grondslag gelegd dat het inpassingsplan het mogelijk heeft gemaakt een hoogspanningsleiding dichtbij hun woning te realiseren, waardoor de waarde van hun onroerende zaak is verminderd.
1.5
Verweerder heeft ten aanzien van dit verzoek advies gevraagd aan [adviesbureau A]. In een advies van 10 februari 2015 heeft [adviesbureau A] een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden van het inpassingsplan en die van het oude planologische regime en heeft geconcludeerd dat eisers door de inwerkingtreding van het inpassingsplan niet in een nadeliger positie zijn komen te verkeren en dat zij ook niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in planschade. [adviesbureau A] heeft in het advies gesteld dat eisers woning op een aanzienlijke afstand van 180 meter van de hoogspanningsverbinding en masten ligt, waardoor vanuit de woning geen sprake is van een rechtstreeks direct zicht hierop, mede gelet op de tussenliggende woonbebouwing. Vanuit de tuin is sprake van een beperkt zicht wanneer richting het westen gedraaid wordt. Ook wat betreft het geluid heeft [adviesbureau A] zich op het standpunt gesteld dat dit, vanwege de aanzienlijke afstand, niet uitstijgt boven het omgevingsgeluid. Wat betreft zonlichttoetreding en situeringswaarde heeft [adviesbureau A] geoordeeld dat deze niet of niet substantieel worden verminderd. [adviesbureau A] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat op basis van de huidige onderzoeken niet onomstotelijk vast is komen te staan dat er sprake is van gezondheidsrisico’s als gevolg van hoogspanningsverbindingen. Dergelijke risico’s zijn door [adviesbureau A] dan ook niet als waardebeïnvloedende schadefactor meegenomen. [adviesbureau A] heeft dan ook geconcludeerd dat voor eisers geen planologisch nadeel is ontstaan.
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de conclusies van dit advies overgenomen en het verzoek om tegemoetkoming in de planschade afgewezen op de grond dat geen sprake is van planologisch nadeel.
3. Eisers hebben aangevoerd dat zij wel degelijk zichthinder ondervinden van de hoogspanningsverbinding en de masten, zowel vanuit de woning als vanaf het perceel. Ter onderbouwing hebben zij foto’s overgelegd van deze zichthinder. [adviesbureau A] heeft in het advies ten onrechte geen rekening gehouden met de afstand van 120 meter van de voorzijde van de woning tot de hoogspanningsmasten. Ook betwisten eisers dat zij geen last zouden hebben van het coronageluid afkomstig van de lijnen bij bepaalde weersomstandigheden. Ook zouden er met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen bouwwerken worden gerealiseerd op de gronden waarop het inpassingsplan ziet en had uitgegaan moeten worden van de feitelijke situatie. Dat er sprake is van een planologisch nadeel blijkt ook uit de drastische daling van de WOZ-waarde van de woning van eisers als gevolg van de bouw van de hoogspanningsmasten. In beroep hebben eisers een contra-expertise van [makelaardij A] van 29 januari 2016 overgelegd, waaruit blijkt dat eisers als gevolg van de planologische verandering schade lijden tot een bedrag van € 20.000,-.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef onder a, is een bepaling van een inpassingsplan een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Ingevolge artikel 6.6, eerste lid, treden gedeputeerde staten voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van burgemeester en wethouders, indien provinciale staten met toepassing van artikel 3.26, eerste lid, een inpassingsplan vaststellen.
4.2
Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een geobjectiveerde vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0823) kunnen slechts de ruimtelijke gevolgen en de objectief te verwachten overlast van belang zijn. Subjectieve elementen spelen daarbij geen rol.
4.3
Verweerder heeft aan de afwijzing van het verzoek het advies van [adviesbureau A] ten grondslag gelegd. In het advies is vermeld dat door het inpassingsplan een intensivering van het gebruik ontstaat in vergelijking met het voorheen toegestane gebruik voor agrarische doeleinden. Ook wordt hogere bebouwing mogelijk gemaakt met visuele hinder en horizonvervuiling als gevolg. Verder stelt [adviesbureau A] vast dat niet uit te sluiten is dat door de hoogspanningsverbindingen toenemend geluid ontstaat waarmee een potentiële koper in negatieve zin rekening zal houden. Hoewel de gronden intensiever kunnen worden gebruikt, is een geen sprake van een planologische verslechtering voor eisers, gelet op de afstand van hun woning en perceel tot de hoogspanningsverbinding. Vanuit de woning of het perceel bestaat nauwelijks zicht op de hoogspanningslijn door tussenliggende woonbebouwing en ook het geluid wordt opgenomen door het omgevingsgeluid.
4.4
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1992) mag een bestuursorgaan een besluit op een verzoek om tegemoetkoming van planschade baseren op een advies van een door hem geraadpleegde deskundige, indien uit dat advies op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan dat advies ten grondslag zijn gelegd en de conclusies ervan niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [adviesbureau A] in het advies van 10 februari 2015 op zorgvuldige wijze het gebruik van het plangebied onder beide regimes met elkaar vergeleken en de conclusie in het advies voldoende inzichtelijk gemaakt. [adviesbureau A] heeft in het advies voldoende duidelijk uiteengezet dat als gevolg van het inpassingsplan zichthinder en geluidhinder niet in relevante mate toenemen als gevolg van de afstand tot de hoogspanningslijn en de masten. [makelaardij A] heeft in zijn advies geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dit advies naar voren gebracht. Hiertoe wordt overwogen dat [makelaardij A] de mening van [adviesbureau A] deelt met betrekking tot het geluid. Ook stelt [makelaardij A] vast dat de woning van eisers aan de achterzijde op een afstand van 180 meter van de hoogspanningsverbinding ligt en aan de voorzijde op een afstand van 170 meter. Wel is [makelaardij A] van mening dat er visuele hinder voor eisers ontstaat en dat deze hinder een waardedaling van € 30.000,- van de woning van eisers tot gevolg heeft. Hierbij concludeert [makelaardij A] dat deze waardedaling niet anders verklaard kan worden dan te zijn veroorzaakt door de planologische maatregel. Hiermee heeft [makelaardij A], anders dan [adviesbureau A], niet inzichtelijk gemaakt welke schadefactoren leiden tot de waardedaling.
4.5
Zoals de Afdeling heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4421), wordt bij het vaststellen van de WOZ-waarde niet, zoals bij planvergelijking, gekeken naar de maximale invulling van het planologisch regime, maar is vooral de feitelijke situatie bepalend. Nu er geen sprake was van een planologisch nadeel, heeft [adviesbureau A] de woning van eisers niet getaxeerd. Een waardedeling van de WOZ kan in dit geval worden verklaard door de omstandigheid dat de maximale invulling van het bestemmingsplan afwijkt van de feitelijke omstandigheden die bepalend zijn geweest voor de WOZ-waardering.
4.6
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank overeenkomstig de vaste rechtspraak van de Afdeling op dit punt (zie onder meer de uitspraak van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1992) geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder het advies van [adviesbureau A] niet aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen, nu op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, voorzitter, en mr. M.M. Meessen en mr. F.X. Cozijn, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.W. Koppe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.