ECLI:NL:RBDHA:2016:4649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
AMS 15/17647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag van een Somalische vreemdeling en het risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Somalië

In deze zaak gaat het om de herhaalde asielaanvraag van een Somalische vreemdeling, geboren in 1979, die eerder asiel heeft aangevraagd en daarbij problemen heeft ondervonden met de terroristische organisatie Al-Shabaab. De vreemdeling heeft in zijn aanvraag aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij in de Somalische media is verschenen en als spion kan worden gezien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling in het verleden meerdere asielaanvragen heeft ingediend, die telkens zijn afgewezen. De laatste aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, maar de rechtbank oordeelt dat er nieuwe feiten zijn die de herhaalde aanvraag rechtvaardigen. De rechtbank heeft de staatssecretaris verweten dat hij niet voldoende rekening heeft gehouden met de risico's die de vreemdeling loopt bij terugkeer uit het westen, en dat hij niet het nieuwe ambtsbericht heeft afgewacht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 980,--.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/17647
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 februari 2016 in de zaak tussen
[naam],
geboren op [geboortedatum] 1979, van Somalische nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. M. Terpstra),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 2 september 2014 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 29 september 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig Adam, als tolk in de Somalische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Op 20 maart 2010 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ondervonden met Al Shabaab. Al Shabaab wilde dat eiser met hen zou samenwerken. Eiser heeft dit geweigerd. Eiser is hierop bedreigd, mishandeld en vijf dagen in een huis vastgehouden. Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Volgens verweerder ontbeerde het relaas van eiser positieve overtuigingskracht. Het door eiser ingesteld beroep is bij uitspraak van 5 april 2012 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld. Deze uitspraak staat in rechte vast.
2. Op 13 maart 2013 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij, kort samengevat ten grondslag gelegd dat hij op straat leeft en dat hij een moeilijk bestaan heeft in Nederland. Voorts heeft eiser van zijn echtgenote, die nog in Somalië woont, vernomen dat mannen nog steeds naar hem op zoek zijn. Bij besluit van 21 maart 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag gelegd. Het door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 11 april 2013 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 juli 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. Daarmee staat de uitspraak van 11 april 2013 staat in rechte vast.
3. Op 2 september 2014 heeft eiser de onderhavige asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 12 januari 2015 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Op 30 juni 2015 heeft verweerder het besluit van 12 januari 2015 ingetrokken. Op 29 juli 2015 heeft verweerder een nieuw voornemen uitgebracht en bij besluit van 6 september 2015, het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen.
4. De rechtbank stelt vast dat de onderhavige aanvraag een herhaalde asielaanvraag is. Bij de beoordeling van een besluit op een herhaalde aanvraag dient de rechtbank volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BC0294) direct te treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) ten grondslag zijn gelegd. Daarom moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn opgekomen na het nemen van het eerder besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is toch geen sprake van nova die een hernieuwde rechterlijk beoordeling rechtvaardigen, als op voorhand is uitgesloten dat wat is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw 2000 voordoen.
5. Eiser heeft aan de onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Als [functie] van de vluchtgarage is hij veelvuldig in de Nederlandse en Somalische media te zien geweest. Zo is op [datum] een groot interview van hem verschenen in de Somalische media en is een geluidsopname van dat interview ook te horen geweest op radio [plaats] . In dit interview heeft eiser zich onder meer negatief uitgelaten over Al-Shabaab. Voorts staat eiser nu bekend als iemand die in het westen verblijft. Bij terugkeer zal hij dan ook als spion worden gezien.
6. In beroep heeft eiser aangevoerd dat Al Shabaab hem zal herkennen als terugkeerder uit het westen. Het beleid van WBV 2015/7 ziet op geheel Zuid-Centraal Somalië. Verweerder heeft dit miskend. Het beleid beperkt zich dus niet tot alleen het gebied dat in handen is van Al Shabaab. Voorts heeft verweerder ten onrechte niet het nieuwe ambtsbericht afgewacht. Ook in gebieden die niet onder controle staat van Al Shabaab kunnen personen met een specifiek profiel in de negatieve belangstelling komen van Al Shabaab. Door eisers optredens in de media, zijn activiteiten op politiek en cultureel gebied, zal eiser in de negatieve belangstelling komen te staan van Al Shabaab.
7. De rechtbank is van oordeel dat nu eiser na de definitieve afwijzing van zijn tweede asielaanvraag uitgebreid in de Somalische media is verschenen, sprake is van een nieuw feit. De rechtbank zal dan ook moeten bezien of dit kan afdoen aan het eerdere besluit. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in zijn uitspraak van 27 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2532) ten aanzien van een uit [landstreek] afkomstige asielzoeker onder meer het volgende overwogen:

In het ambtsbericht van 2014 is, voor zover thans van belang, vermeld dat terugkeerders volgens meerdere bronnen in de regel als zodanig worden herkend door hun (westerse) gedrag, kleding, bezittingen, hun oogopslag of accent, ook als ze bijvoorbeeld maar een half jaar zijn weggeweest. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris, onder verwijzing naar zijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 20 april 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1992), toegelicht dat hij naar aanleiding van deze passage de minister van Buitenlandse Zaken heeft gevraagd een nieuw ambtsbericht uit te brengen waarbij hij specifiek aandacht heeft gevraagd voor de passages over de terugkeer en de risico’s die daarmee verbonden zijn. Hij heeft tegen die achtergrond een besluit- en vertrekmoratorium afgekondigd voor uit Somalië afkomstige vreemdelingen die afkomstig zijn uit gebieden die onder controle staan van Al-Shabaab. Het besluit- en vertrekmoratorium geldt niet voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit gebieden die niet onder controle staan van Al-Shabaab, waaronder [landstreek] .
Gelet op het ambtsbericht van 2014 heeft de staatssecretaris het hiervoor onder 1.1. weergegeven standpunt over mogelijke verdenking van spionage op basis van individuele omstandigheden ondeugdelijk gemotiveerd, omdat hij het risico om door Al-Shabaab als terugkeerder te worden herkend en te worden verdacht van spionage louter vanwege de terugkeer uit het westen daarbij niet heeft betrokken.”
9. In navolging van de uitspraak van de Afdeling overweegt de rechtbank dat verweerder bij de beoordeling van eisers asielaanvraag moet betrekken in hoeverre eiser risico loopt louter vanwege de terugkeer uit het westen. Tevens dient verweerder een standpunt in te nemen of thans inzichtelijk is of eiser een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM in gebieden die niet onder controle staan van Al-Shabaab, maar waar Al-Shabaab wel aanwezig is. Indien, zoals de Afdeling kennelijk overweegt ten aanzien van [landstreek] , blijkt dat terugkeerders uit het westen ook in andere gebieden dan de gebieden die onder controle staan van Al-Shabaab, een reëel risico lopen op schending van artikel 3 EVRM, dient verweerder dit derhalve te betrekken bij de beoordeling van de aanvraag van eiser om bescherming. Het uitgangspunt dat bepalend is of een uit het westen terugkerende vreemdeling afkomstig is of moet reizen door gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab, is zonder nadere motivering, gelet op de uitspraak van de Afdeling, niet toereikend bij deze beoordeling van artikel 3 EVRM. De verwijzing naar de uitspraak van het EHRM van 10 september 2015 (nummer 4601/14) doet aan de door de Afdeling geformuleerde factoren niet af. Ook de brief van 29 september 2015 van verweerder aan de Tweede Kamer bevat geen antwoord op de in de uitspraak van de Afdeling opgeworpen factoren.
10. Niet is in geschil dat eiser afkomstig is uit [plaats] . Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet uitgelaten over de in de uitspraak van de Afdeling genoemde factoren. Gelet hierop is niet op voorhand uitgesloten dat wat eiser heeft aangevoerd in deze herhaalde aanvraag kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust. De rechtbank acht in dit kader mede van belang dat verweerder zelf kennelijk al na vier maanden na uitbrenging van het ambtsbericht in december 2014 van oordeel was dat de informatie over de veiligheidssituatie in Somalië niet accuraat en/of volledig is en daarom heeft verzocht om een nieuw ambtsbericht.
10. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet gezien het bovenstaande geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in deze procedure gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-- (zegge: negenhonderdtachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: JK
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.