Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2016 in de zaak tussen
[eiser] , eiser, V-nummer [nummer]
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
kanzijn de zaak voor een (aanvullend) nader gehoor op 1F-aspecten door te zenden. Dit kan volgens de Werkinstructie het geval zijn indien pas tijdens het nader gehoor in het AC blijkt dat er sprake is van 1F-indicaties en het niet mogelijk is tijdens dit nader gehoor hier nader op in te gaan. In de brief van 1 juli 2015 heeft verweerder te kennen gegeven dat het eerder aangekondigde aanvullende gehoor geen doorgang zal vinden omdat voldoende informatie is vergaard tijdens het nader gehoor. Gelet op deze toelichting van verweerder en gelet op de inhoud van het nader gehoor is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet verplicht was eiser aanvullend te horen. De enkele omstandigheid dat de gehoormedewerker die het nader gehoor heeft afgenomen, naar eiser stelt, niet was opgeleid voor 1(F)-procedures en niet alle vragen heeft gesteld die volgens de Werkinstructie van belang zijn voor het nader gehoor, brengt niet mee dat verweerder het bestreden besluit niet heeft kunnen nemen op grond van de verklaringen in het nader gehoor. De rechtbank volgt niet het betoog van eiser dat hij nauwelijks de gelegenheid heeft gehad om de tegen hem gerichte verdenkingen aan de orde te stellen, gelet op het zeer uitgebreide nadere gehoor en de omstandigheid dat eiser in de gelegenheid is gesteld correcties en aanvullingen en een zienswijze in te dienen, van welke mogelijkheden eiser ook gebruik heeft gemaakt. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.729,99,-.