In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Ethiopische vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel op basis van haar lesbische geaardheid. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag afgewezen, stellende dat de geaardheid van eiseres ongeloofwaardig was. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 19 april 2016 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar proces van zelfacceptatie en bewustwording van haar seksuele geaardheid. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de Werkinstructie 2015/9, die richtlijnen biedt voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van seksuele gerichtheid in asielzaken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over haar relaties en dat zij niet in staat was om relevante informatie te verstrekken over de situatie van homoseksuelen in Ethiopië en Nederland. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiseres geen gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Ethiopië, en dat haar aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres dan ook ongegrond verklaard.