3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Opmerking vooraf
De rechtbank ziet zich in deze zaak geconfronteerd met een groot aantal verklaringen over de gebeurtenissen betreffende de tenlastegelegde feiten. De rechtbank zal in het navolgende uitgaan van verklaringen die zij voldoende betrouwbaar acht. Deze verklaringen zijn consistent en worden bovendien ondersteund door verklaringen van (een) ander(en), dan wel door objectief vastgestelde gegevens, zoals onder meer de geneeskundige verklaring die is opgesteld omtrent aangever en de (beschrijving van de) beschikbare camerabeelden van het incident dat zich op 20 juli 2013 heeft afgespeeld.
Feit 1
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 20 juli 2013 op drie momenten pepperspray tegen aangever heeft gebruikt en dat hij, steeds voordat hij zijn pepperspray ging gebruiken, aangever niet heeft gewaarschuwd dat hij geweld tegen hem zou gaan gebruiken.
Aangever heeft verklaard dat hij op 20 juli 2013 op het Regentesseplein in
’s-Gravenhage met een politieagent (de rechtbank begrijpt: de verdachte) in discussie is gegaan over een dubbel geparkeerde auto, dat de politieagent tegen hem heeft gezegd dat hij zich er niet mee moest bemoeien, dat hij anders zou worden aangehouden en dat hij, terwijl hij vervolgens wegliep van de politieagent, naar de politieagent - in ieder geval - heeft geroepen: “Dan vind ik u een sukkel”. Aangever heeft verklaard dat de politieagent hem vervolgens vast heeft gepakt bij zijn T-shirt en dat de agent kort daarna meermalen pepperspray in zijn gezicht/ogen heeft gespoten, waarna hij pijn aan zijn ogen voelde.Bij de rechter-commissaris heeft aangever verklaard dat hij meermalen van een hele korte afstand is gepepperd door eerdergenoemde politieagent.Aangever heeft bij zijn aangifte foto’s overgelegd waarop het letsel van hem op dat moment is te zien.Door de oogarts is op 24 juli 2013 geconstateerd dat aangever kleine beschadigingen van het hoornvlies (cornea punctata) had.
Op de beschikbare camerabeelden van het incident dat zich op 20 juli 2013 op het Regentesseplein heeft afgespeeld, heeft [verbalisant 1] onder meer - in chronologische volgorde - het volgende geconstateerd. Verdachte houdt aangever vast. aangever staat tegen een wit bestelvoertuig aan. Verdachte zegt: ”blijven staan”. Aangever rukt zich los en duwt verdachte weg. Verdachte houdt aangever vast bij zijn shirt. Verdachte spuit pepperspray in de ogen van aangever. Aangever roept: ”Laat me los”. Aangever wrijft met zijn shirt in zijn ogen. Verdachte zegt: “Blijf staan je bent aangehouden.” Aangever zegt: ”Waar gaat dit over .” Verdachte pakt aangever vast bij zijn shirt. Verdachte zegt tegen aangever: ”Staan blijven.” Aangever tracht zich met zijn rechterhand los te rukken. Verdachte roept in zijn portofoon: ”Wagentje erbij, wagentje erbij Regentesseplein.” Op de achtergrond zijn inmiddels politiesirenes te horen. Verdachte houdt aangever nog steeds vast bij zijn shirt. Verdachte spuit pepperspray in het gezicht van aangever. De afstand van de pepperspray tot het gezicht van aangever, bedraagt ongeveer 50 centimeter.Ter terechtzitting zijn voornoemde camerabeelden afgespeeld en heeft de rechtbank kunnen constateren dat voornoemde beschrijving een juiste weergave geeft van wat er op de beelden is te zien.
Tussenconclusie feit 1
Op grond van het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien - , concludeert de rechtbank dat vastgesteld kan worden dat de verdachte op 20 juli 2013 te ’s-Gravenhage driemaal pepperspray in de ogen en het gezicht van aangever heeft gespoten, waardoor deze pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen
Verweer raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich - verkort en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde feit, omdat het wederrechtelijk handelen aan het optreden van de verdachte ontbreekt. De verdachte heeft immers rechtmatig pepperspray tegen aangever gebruikt. Aangezien aangever zich verzette tegen zijn aanhouding was het gebruik van dit geweldsmiddel door de verdachte volgens de raadsvrouw noodzakelijk om aangever aan te kunnen houden.
Rechtmatig gebruik van pepperspray door de verdachte?
De vraag of de verdachte rechtmatig gebruik heeft gemaakt van zijn pepperspray beoordeelt de rechtbank aan de hand van hetgeen daaromtrent is opgenomen in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie).
Uit artikel 12a lid 1 aanhef en onder b van de Ambtsinstructie volgt onder meer dat het gebruik van pepperspray door een politieambtenaar is geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan de aanhouding tracht te onttrekken. De vragen die zodoende voorliggen is of sprake was van een aanhouding en of aangever zich daaraan heeft geprobeerd te onttrekken. Beiden vragen beantwoordt de rechtbank op grond van het navolgende bevestigend.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier naar voren komt dat aangever was gewaarschuwd door de verdachte dat hij zich niet met zijn werkzaamheden moest bemoeien en dat hij anders zou worden aangehouden. Ondanks deze waarschuwing heeft aangever tegen de verdachte gezegd dat hij hem een sukkel vond. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op dat moment een rechtmatige reden had om aangever aan te houden. Aangever kon er, gelet op de eerder gegeven waarschuwing van de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank ook redelijkerwijs rekening mee houden dat de verdachte hem aan zou gaan houden. Door de omstandigheid dat aangever vervolgens werd beetgepakt door de verdachte, had hij zich moeten realiseren dat hij werd aangehouden naar aanleiding van zijn bemoeienis en opmerking. Vanaf dat moment diende aangever naar het oordeel van de rechtbank zijn medewerking te verlenen aan zijn aanhouding.
Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt echter dat, ondanks dat de verdachte tegen aangever had gezegd dat hij moest blijven staan, aangever zich los rukte en de verdachte wegduwde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake was van de in artikel 12a lid 1 aanhef en onder b van de Ambtsinstructie vermelde situatie van ‘het zich aan de rechtmatige vrijheidsbeneming trachten te onttrekken’, zodat de verdachte in beginsel bevoegd was om zijn pepperspray als geweldsmiddel te gebruiken.
De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte heeft voldaan aan de voorwaarden die in de Ambtsinstructie worden gesteld voor de wijze waarop pepperspray dient te worden gebruikt.
Uit artikel 12b en 12c van de Ambtsinstructie komt - zakelijk weergegeven - naar voren dat de politieambtenaar voorafgaand aan het gebruik van pepperspray in beginsel behoort te waarschuwen en dat hij dit middel ten hoogste twee maal voor korte duur op een afstand van ten minste een meter mag gebruiken.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte driemaal op een kortere afstand dan een meter en zonder voorafgaande waarschuwing aangever in het gezicht heeft gepepperd. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte de ter zake dienende regelgeving in de Ambtsinstructie op meerdere punten heeft overtreden. De rechtbank is, mede gelet op hetgeen zij ter zitting heeft waargenomen op de camerabeelden, niet gebleken van een omstandigheid waarin van de verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd voorafgaand aan het gebruik van pepperspray te waarschuwen. Ook overigens is de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken van een zwaarwegende omstandigheid die als rechtvaardiging kon dienen voor de wijze waarop de verdachte de pepperspray heeft gebruikt.
De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte zijn pepperspray niet rechtmatig heeft gebruikt, zodat het verweer van de raadsvrouw dat het wederrechtelijk handelen aan het optreden van de verdachte ontbreekt dient te worden verworpen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte aangever heeft mishandeld door hem driemaal met pepperspray in de ogen en het gezicht te spuiten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Feit 2 primair en subsidiair
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich niet kon herinneren dat hij aangever met een handboei zou hebben geslagen, maar dat hij zich nog wel kon herinneren dat hij “huid op huid contact had”, dat hij aangever een vuistslag in zijn gezicht heeft gegeven en dat hij aangever op zijn neus heeft geraakt. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij aannemelijk acht dat hij voornoemde vuistslag heeft gegeven terwijl hij zijn handboeien in zijn rechterhand vasthield, aangezien hij meermalen heeft getracht om aangever te boeien en hij, de verdachte, rechtshandig is.
Aangever heeft verklaard dat de politieagent (de rechtbank begrijpt: de verdachte) hem op 20 juli 2013 te ’s-Gravenhage met een gebalde vuist in zijn gezicht heeft geslagen, waarna hij een hevige pijn aan zijn neus voelde en bemerkte dat zijn neus begon te bloeden.Bij de rechter-commissaris heeft aangever verklaard dat de agent handboeien vasthield terwijl deze hem met zijn vuist sloeg.
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat een arts bij aangever een uitwendige scheefstand van de neus ten gevolge van trauma heeft geconstateerd en dat de arts heeft geconcludeerd dat de geschatte genezingsduur 6 weken bedraagt.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige] verklaard dat zij heeft waargenomen dat de politieagent (de rechtbank begrijpt: de verdachte) boeien in zijn hand had en dat hij vervolgens op het gezicht van aangever heeft geslagen. Zij verklaart desgevraagd dat zij niet weet of het staal van de handboeien het gezicht van aangever heeft geraakt. Ook weet zij niet hoe de agent met de boeien heeft geslagen. Ze weet niet of de boeien om de hand van de verdachte heen zaten of dat hij ze in zijn hand had.
Tussenconclusies feit 2 primair en subsidiair
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat vastgesteld kan worden dat de verdachte op 20 juli 2013 te ’s-Gravenhage aangever in het gezicht heeft geslagen of gestompt, waardoor aangever letsel heeft bekomen.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat eveneens vastgesteld kan worden dat de verdachte aangever heeft geslagen of gestompt, terwijl hij handboeien vasthield. In dit kader heeft de rechtbank acht geslagen op de eerder vermelde verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Deze verklaring komt op de rechtbank authentiek over. Het is immers de eerste verklaring die de verdachte heeft afgelegd als verdachte na het incident. De rechtbank baseert zich daarnaast op de verklaringen van aangever en [getuige] . Ook zij verklaren dat de verdachte zijn handboeien vasthield toen hij aangever in het gezicht sloeg
.
Eindconclusie feit 2 primair: vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
Aangever heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij geen ijzer heeft gevoeld toen de verdachte hem sloeg en dat hij zich niet meer precies kan herinneren hoe de verdachte op dat moment zijn boeien vasthield. [getuige] heeft verklaard zich niet meer precies te kunnen herinneren hoe de verdachte zijn handboeien vasthield terwijl hij aangever sloeg. Op basis van het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen op welke wijze de verdachte de handboeien in zijn hand vasthield op het moment dat hij aangever in zijn gezicht sloeg. Nu ook de geneeskundige verklaring betreffende aangever en de na het incident van het gezicht van aangever gemaakte foto’s geen aanknopingspunten bieden dat aangever met de handboeien in het gezicht is geraakt, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om vast te kunnen stellen dat de verdachte de handboeien willens en wetens heeft gebruikt om aangever in zijn gezicht te slaan of te stompen. Ook biedt het voorgaande onvoldoende aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. De rechtbank spreekt de verdachte derhalve vrij van poging tot zware mishandeling (feit 2 primair).
Feit 2 subsidiair: verweren raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het hem onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit omdat de verdachte rechtmatig geweld tegen aangever heeft gebruikt, zodat het wederrechtelijk handelen aan het optreden van de verdachte ontbreekt. Aangezien aangever zich verzette tegen zijn aanhouding, was het geven van een vuistslag volgens de raadsvrouw noodzakelijk om aangever aan te kunnen houden. Daarnaast heeft de raadsvrouw een beroep op noodweer gedaan. Zij heeft betoogd dat de verdachte uit noodweer een vuistslag aan aangever heeft gegeven, omdat aangever tegen de linkerzij van de verdachte had gestompt en tegen het been van de verdachte heeft geschopt.
Bespreking van de verweren van de raadsvrouw
Op grond van artikel 7 lid 1 van de Politiewet 2012 is een ambtenaar van politie bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld moet zo mogelijk een waarschuwing voorafgaan.
Hieruit volgt dat de inzet van geweld moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. In dit kader overweeg de rechtbank als volgt.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de verdachte, voordat hij aan aangever een vuistslag gaf, aan aangever een waarschuwing heeft gegeven dat hij geweld tegen hem ging gebruiken. De rechtbank overweegt verder dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de instructies die worden gegeven door IBT-docenten omtrent het gebruik van handboeien. De verdachte heeft zijn handboeien gepakt, terwijl aangever klaarblijkelijk nog niet onder controle was. Dit terwijl, blijkens het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van [verbalisant 2] , door IBT-docenten wordt aangeleerd aan politieambtenaren dat een verdachte eerst volledig onder controle dient te zijn voordat hij kan worden geboeid.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het slaan of stompen in het gezicht, terwijl de verdachte handboeien vasthield, in de gegeven omstandigheden niet voldoet aan de proportionaliteitseis en de subsidiariteitseis. Aan voornoemde geweldshandeling kleven immers gevaren die zich gemakkelijk kunnen voordoen, zoals in-en uitwendige bloedingen in het gezicht. Het beoogde doel van de verdachte, de aanhouding van een niet meewerkende verdachte, rechtvaardigt een dergelijke geweldshandeling naar het oordeel van de rechtbank niet. Bovendien had de verdachte op een andere wijze dit doel kunnen bereiken door bijvoorbeeld op een minder voor letsel gevoelige plek dan het gezicht te slaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet heeft gehandeld conform de vereisten die worden gesteld aan een politieambtenaar met betrekking tot het gebruik van geweld, zodat het verweer van de raadsvrouw dat het wederrechtelijk handelen aan het optreden van de verdachte ontbreekt dient te worden verworpen.
Met betrekking tot het beroep op noodweer overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting - en dan met name de door haar ter terechtzitting bekeken camerabeelden - aannemelijk geworden dat sprake is geweest van enig duw- en trekwerk tussen de verdachte en aangever, maar acht niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever jegens de verdachte, waartegen verdediging noodzakelijk was. In dit kader betrekt de rechtbank in haar oordeel mede dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat aangever tegen zijn zij zou hebben gestompt en tegen zijn been zou hebben geschopt, geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever door hem in het gezicht te slaan of stompen, terwijl de verdachte handboeien vasthield.