ECLI:NL:RBDHA:2016:412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
09/797070-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door politieagent met pepperspray en vuistslag tijdens aanhouding

Op 20 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een politieagent, die beschuldigd werd van mishandeling. De verdachte, werkzaam als verbalisant, had op 20 juli 2013 tijdens een aanhouding op het Regentesseplein in 's-Gravenhage meermalen pepperspray gebruikt tegen de aangever en hem een vuistslag in het gezicht gegeven. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de pepperspray niet rechtmatig had gebruikt, omdat hij geen waarschuwing had gegeven en de spray op een te korte afstand had gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling door de aangever in de ogen te spuiten met pepperspray en hem in het gezicht te slaan terwijl hij handboeien vasthield. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De rechtbank legde een geldboete op van € 400,00 en een schadevergoeding van € 1.000,00 aan de aangever op.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797070-15
Datum uitspraak: 20 januari 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 januari 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. C.L.A. de Sitter, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juli 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer] ), heeft mishandeld door met dat opzet tot mishandelen driemaal, althans meermalen althans éénmaal pepperspray, althans een stof, die een irriterende en/of prikkelende en/of brandende, in ieder geval een schadelijke, uitwerking heeft op de slijmvliezen en/of de ogen en/of de mond en/of de huid en/of de ademhaling, in de ogen en/of het gezicht en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft gespoten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 20 juli 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (terwijl verdachte handboeien vasthield) op de neus, althans in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer] ), heeft mishandeld door met dat opzet die [slachtoffer] (terwijl verdachte handboeien vasthield) op de neus, althans in het gezicht te slaan en/of te stompen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 20 juli 2013 is op het Regentesseplein in ’s-Gravenhage een discussie ontstaan tussen aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) en de [verdachte] , die op die dag werkzaam was als verbalisant werkzaam bij de politie Haaglanden. Aanleiding was een bekeuring die de verdachte uit wilde schrijven, omdat een auto verkeerd stond geparkeerd. De verdachte heeft verklaard dat hij, om aangever aan te kunnen houden, meermalen pepperspray tegen hem heeft gebruikt en dat hij aangever een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. [2]
Gelet op de inhoud van de tenlastelegging dient de rechtbank, kort samengevat, de vragen te beantwoorden of zij wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich op 20 juli 2013 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door (meermalen) pepperspray tegen aangever te gebruiken (feit 1) en/of dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling (feit 2 primair) ofwel mishandeling (feit 2 subsidiair) door aangever te slaan en/of te stompen op de neus dan wel in het gezicht, al dan niet terwijl hij handboeien vasthield.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte vrij zal spreken van het hem onder 2 primair tenlastegelegde feit (poging tot zware mishandeling) en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten (beiden: mishandeling).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van alle aan hem tenlastegelegde feiten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Opmerking vooraf
De rechtbank ziet zich in deze zaak geconfronteerd met een groot aantal verklaringen over de gebeurtenissen betreffende de tenlastegelegde feiten. De rechtbank zal in het navolgende uitgaan van verklaringen die zij voldoende betrouwbaar acht. Deze verklaringen zijn consistent en worden bovendien ondersteund door verklaringen van (een) ander(en), dan wel door objectief vastgestelde gegevens, zoals onder meer de geneeskundige verklaring die is opgesteld omtrent aangever en de (beschrijving van de) beschikbare camerabeelden van het incident dat zich op 20 juli 2013 heeft afgespeeld.
Feit 1
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 20 juli 2013 op drie momenten pepperspray tegen aangever heeft gebruikt en dat hij, steeds voordat hij zijn pepperspray ging gebruiken, aangever niet heeft gewaarschuwd dat hij geweld tegen hem zou gaan gebruiken. [3]
Aangever heeft verklaard dat hij op 20 juli 2013 op het Regentesseplein in
’s-Gravenhage met een politieagent (de rechtbank begrijpt: de verdachte) in discussie is gegaan over een dubbel geparkeerde auto, dat de politieagent tegen hem heeft gezegd dat hij zich er niet mee moest bemoeien, dat hij anders zou worden aangehouden en dat hij, terwijl hij vervolgens wegliep van de politieagent, naar de politieagent - in ieder geval - heeft geroepen: “Dan vind ik u een sukkel”. Aangever heeft verklaard dat de politieagent hem vervolgens vast heeft gepakt bij zijn T-shirt en dat de agent kort daarna meermalen pepperspray in zijn gezicht/ogen heeft gespoten, waarna hij pijn aan zijn ogen voelde. [4] Bij de rechter-commissaris heeft aangever verklaard dat hij meermalen van een hele korte afstand is gepepperd door eerdergenoemde politieagent. [5] Aangever heeft bij zijn aangifte foto’s overgelegd waarop het letsel van hem op dat moment is te zien. [6] Door de oogarts is op 24 juli 2013 geconstateerd dat aangever kleine beschadigingen van het hoornvlies (cornea punctata) had. [7]
Op de beschikbare camerabeelden van het incident dat zich op 20 juli 2013 op het Regentesseplein heeft afgespeeld, heeft [verbalisant 1] onder meer - in chronologische volgorde - het volgende geconstateerd. Verdachte houdt aangever vast. aangever staat tegen een wit bestelvoertuig aan. Verdachte zegt: ”blijven staan”. Aangever rukt zich los en duwt verdachte weg. Verdachte houdt aangever vast bij zijn shirt. Verdachte spuit pepperspray in de ogen van aangever. Aangever roept: ”Laat me los”. Aangever wrijft met zijn shirt in zijn ogen. Verdachte zegt: “Blijf staan je bent aangehouden.” Aangever zegt: ”Waar gaat dit over .” Verdachte pakt aangever vast bij zijn shirt. Verdachte zegt tegen aangever: ”Staan blijven.” Aangever tracht zich met zijn rechterhand los te rukken. Verdachte roept in zijn portofoon: ”Wagentje erbij, wagentje erbij Regentesseplein.” Op de achtergrond zijn inmiddels politiesirenes te horen. Verdachte houdt aangever nog steeds vast bij zijn shirt. Verdachte spuit pepperspray in het gezicht van aangever. De afstand van de pepperspray tot het gezicht van aangever, bedraagt ongeveer 50 centimeter. [8] Ter terechtzitting zijn voornoemde camerabeelden afgespeeld en heeft de rechtbank kunnen constateren dat voornoemde beschrijving een juiste weergave geeft van wat er op de beelden is te zien. [9]
Tussenconclusie feit 1
Op grond van het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien - , concludeert de rechtbank dat vastgesteld kan worden dat de verdachte op 20 juli 2013 te ’s-Gravenhage driemaal pepperspray in de ogen en het gezicht van aangever heeft gespoten, waardoor deze pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen
Verweer raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich - verkort en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde feit, omdat het wederrechtelijk handelen aan het optreden van de verdachte ontbreekt. De verdachte heeft immers rechtmatig pepperspray tegen aangever gebruikt. Aangezien aangever zich verzette tegen zijn aanhouding was het gebruik van dit geweldsmiddel door de verdachte volgens de raadsvrouw noodzakelijk om aangever aan te kunnen houden.
Rechtmatig gebruik van pepperspray door de verdachte?
De vraag of de verdachte rechtmatig gebruik heeft gemaakt van zijn pepperspray beoordeelt de rechtbank aan de hand van hetgeen daaromtrent is opgenomen in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie).
Uit artikel 12a lid 1 aanhef en onder b van de Ambtsinstructie volgt onder meer dat het gebruik van pepperspray door een politieambtenaar is geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan de aanhouding tracht te onttrekken. De vragen die zodoende voorliggen is of sprake was van een aanhouding en of aangever zich daaraan heeft geprobeerd te onttrekken. Beiden vragen beantwoordt de rechtbank op grond van het navolgende bevestigend.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier naar voren komt dat aangever was gewaarschuwd door de verdachte dat hij zich niet met zijn werkzaamheden moest bemoeien en dat hij anders zou worden aangehouden. Ondanks deze waarschuwing heeft aangever tegen de verdachte gezegd dat hij hem een sukkel vond. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op dat moment een rechtmatige reden had om aangever aan te houden. Aangever kon er, gelet op de eerder gegeven waarschuwing van de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank ook redelijkerwijs rekening mee houden dat de verdachte hem aan zou gaan houden. Door de omstandigheid dat aangever vervolgens werd beetgepakt door de verdachte, had hij zich moeten realiseren dat hij werd aangehouden naar aanleiding van zijn bemoeienis en opmerking. Vanaf dat moment diende aangever naar het oordeel van de rechtbank zijn medewerking te verlenen aan zijn aanhouding.
Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt echter dat, ondanks dat de verdachte tegen aangever had gezegd dat hij moest blijven staan, aangever zich los rukte en de verdachte wegduwde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake was van de in artikel 12a lid 1 aanhef en onder b van de Ambtsinstructie vermelde situatie van ‘het zich aan de rechtmatige vrijheidsbeneming trachten te onttrekken’, zodat de verdachte in beginsel bevoegd was om zijn pepperspray als geweldsmiddel te gebruiken.
De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte heeft voldaan aan de voorwaarden die in de Ambtsinstructie worden gesteld voor de wijze waarop pepperspray dient te worden gebruikt.
Uit artikel 12b en 12c van de Ambtsinstructie komt - zakelijk weergegeven - naar voren dat de politieambtenaar voorafgaand aan het gebruik van pepperspray in beginsel behoort te waarschuwen en dat hij dit middel ten hoogste twee maal voor korte duur op een afstand van ten minste een meter mag gebruiken.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte driemaal op een kortere afstand dan een meter en zonder voorafgaande waarschuwing aangever in het gezicht heeft gepepperd. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte de ter zake dienende regelgeving in de Ambtsinstructie op meerdere punten heeft overtreden. De rechtbank is, mede gelet op hetgeen zij ter zitting heeft waargenomen op de camerabeelden, niet gebleken van een omstandigheid waarin van de verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd voorafgaand aan het gebruik van pepperspray te waarschuwen. Ook overigens is de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken van een zwaarwegende omstandigheid die als rechtvaardiging kon dienen voor de wijze waarop de verdachte de pepperspray heeft gebruikt.
De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte zijn pepperspray niet rechtmatig heeft gebruikt, zodat het verweer van de raadsvrouw dat het wederrechtelijk handelen aan het optreden van de verdachte ontbreekt dient te worden verworpen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte aangever heeft mishandeld door hem driemaal met pepperspray in de ogen en het gezicht te spuiten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Feit 2 primair en subsidiair
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich niet kon herinneren dat hij aangever met een handboei zou hebben geslagen, maar dat hij zich nog wel kon herinneren dat hij “huid op huid contact had”, dat hij aangever een vuistslag in zijn gezicht heeft gegeven en dat hij aangever op zijn neus heeft geraakt. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij aannemelijk acht dat hij voornoemde vuistslag heeft gegeven terwijl hij zijn handboeien in zijn rechterhand vasthield, aangezien hij meermalen heeft getracht om aangever te boeien en hij, de verdachte, rechtshandig is. [10]
Aangever heeft verklaard dat de politieagent (de rechtbank begrijpt: de verdachte) hem op 20 juli 2013 te ’s-Gravenhage met een gebalde vuist in zijn gezicht heeft geslagen, waarna hij een hevige pijn aan zijn neus voelde en bemerkte dat zijn neus begon te bloeden. [11] Bij de rechter-commissaris heeft aangever verklaard dat de agent handboeien vasthield terwijl deze hem met zijn vuist sloeg. [12]
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat een arts bij aangever een uitwendige scheefstand van de neus ten gevolge van trauma heeft geconstateerd en dat de arts heeft geconcludeerd dat de geschatte genezingsduur 6 weken bedraagt. [13]
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige] verklaard dat zij heeft waargenomen dat de politieagent (de rechtbank begrijpt: de verdachte) boeien in zijn hand had en dat hij vervolgens op het gezicht van aangever heeft geslagen. Zij verklaart desgevraagd dat zij niet weet of het staal van de handboeien het gezicht van aangever heeft geraakt. Ook weet zij niet hoe de agent met de boeien heeft geslagen. Ze weet niet of de boeien om de hand van de verdachte heen zaten of dat hij ze in zijn hand had. [14]
Tussenconclusies feit 2 primair en subsidiair
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat vastgesteld kan worden dat de verdachte op 20 juli 2013 te ’s-Gravenhage aangever in het gezicht heeft geslagen of gestompt, waardoor aangever letsel heeft bekomen.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat eveneens vastgesteld kan worden dat de verdachte aangever heeft geslagen of gestompt, terwijl hij handboeien vasthield. In dit kader heeft de rechtbank acht geslagen op de eerder vermelde verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Deze verklaring komt op de rechtbank authentiek over. Het is immers de eerste verklaring die de verdachte heeft afgelegd als verdachte na het incident. De rechtbank baseert zich daarnaast op de verklaringen van aangever en [getuige] . Ook zij verklaren dat de verdachte zijn handboeien vasthield toen hij aangever in het gezicht sloeg
.
Eindconclusie feit 2 primair: vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
Aangever heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij geen ijzer heeft gevoeld toen de verdachte hem sloeg en dat hij zich niet meer precies kan herinneren hoe de verdachte op dat moment zijn boeien vasthield. [getuige] heeft verklaard zich niet meer precies te kunnen herinneren hoe de verdachte zijn handboeien vasthield terwijl hij aangever sloeg. Op basis van het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen op welke wijze de verdachte de handboeien in zijn hand vasthield op het moment dat hij aangever in zijn gezicht sloeg. Nu ook de geneeskundige verklaring betreffende aangever en de na het incident van het gezicht van aangever gemaakte foto’s geen aanknopingspunten bieden dat aangever met de handboeien in het gezicht is geraakt, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om vast te kunnen stellen dat de verdachte de handboeien willens en wetens heeft gebruikt om aangever in zijn gezicht te slaan of te stompen. Ook biedt het voorgaande onvoldoende aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. De rechtbank spreekt de verdachte derhalve vrij van poging tot zware mishandeling (feit 2 primair).
Feit 2 subsidiair: verweren raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het hem onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit omdat de verdachte rechtmatig geweld tegen aangever heeft gebruikt, zodat het wederrechtelijk handelen aan het optreden van de verdachte ontbreekt. Aangezien aangever zich verzette tegen zijn aanhouding, was het geven van een vuistslag volgens de raadsvrouw noodzakelijk om aangever aan te kunnen houden. Daarnaast heeft de raadsvrouw een beroep op noodweer gedaan. Zij heeft betoogd dat de verdachte uit noodweer een vuistslag aan aangever heeft gegeven, omdat aangever tegen de linkerzij van de verdachte had gestompt en tegen het been van de verdachte heeft geschopt.
Bespreking van de verweren van de raadsvrouw
Op grond van artikel 7 lid 1 van de Politiewet 2012 is een ambtenaar van politie bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld moet zo mogelijk een waarschuwing voorafgaan.
Hieruit volgt dat de inzet van geweld moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. In dit kader overweeg de rechtbank als volgt.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de verdachte, voordat hij aan aangever een vuistslag gaf, aan aangever een waarschuwing heeft gegeven dat hij geweld tegen hem ging gebruiken. De rechtbank overweegt verder dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de instructies die worden gegeven door IBT-docenten omtrent het gebruik van handboeien. De verdachte heeft zijn handboeien gepakt, terwijl aangever klaarblijkelijk nog niet onder controle was. Dit terwijl, blijkens het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van [verbalisant 2] , door IBT-docenten wordt aangeleerd aan politieambtenaren dat een verdachte eerst volledig onder controle dient te zijn voordat hij kan worden geboeid.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het slaan of stompen in het gezicht, terwijl de verdachte handboeien vasthield, in de gegeven omstandigheden niet voldoet aan de proportionaliteitseis en de subsidiariteitseis. Aan voornoemde geweldshandeling kleven immers gevaren die zich gemakkelijk kunnen voordoen, zoals in-en uitwendige bloedingen in het gezicht. Het beoogde doel van de verdachte, de aanhouding van een niet meewerkende verdachte, rechtvaardigt een dergelijke geweldshandeling naar het oordeel van de rechtbank niet. Bovendien had de verdachte op een andere wijze dit doel kunnen bereiken door bijvoorbeeld op een minder voor letsel gevoelige plek dan het gezicht te slaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet heeft gehandeld conform de vereisten die worden gesteld aan een politieambtenaar met betrekking tot het gebruik van geweld, zodat het verweer van de raadsvrouw dat het wederrechtelijk handelen aan het optreden van de verdachte ontbreekt dient te worden verworpen.
Met betrekking tot het beroep op noodweer overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting - en dan met name de door haar ter terechtzitting bekeken camerabeelden - aannemelijk geworden dat sprake is geweest van enig duw- en trekwerk tussen de verdachte en aangever, maar acht niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever jegens de verdachte, waartegen verdediging noodzakelijk was. In dit kader betrekt de rechtbank in haar oordeel mede dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat aangever tegen zijn zij zou hebben gestompt en tegen zijn been zou hebben geschopt, geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever door hem in het gezicht te slaan of stompen, terwijl de verdachte handboeien vasthield.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 20 juli 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer] ), heeft mishandeld door met dat opzet tot mishandelen driemaal pepperspray in de ogen en het gezicht van die [slachtoffer]
te spuiten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2 subsidiair.
hij op 20 juli 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door met dat opzet die [slachtoffer] (terwijl verdachte handboeien vasthield) in het gezicht te slaan of te stompen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feiten 1 en 2 subsidiair:
mishandeling, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte met betrekking tot de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien het tot een bewezenverklaring komt, rekening moet worden gehouden met het aandeel van de aangever aan het incident. Daarnaast moet volgens de raadsvrouw rekening worden gehouden met de impact die dit incident op de verdachte heeft gehad en ook de impact die dit op de politie in het algemeen heeft (gehad).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich, tijdens de uitoefening van zijn werk als verbalisant, meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling door meermalen pepperspray in het gezicht/de ogen van aangever te spuiten en aangever in het gezicht te slaan of te stompen, terwijl hij handboeien vasthield. Ten gevolge van deze mishandelingen heeft aangever pijn ondervonden en enig letsel aan zijn ogen en ernstig letsel aan zijn neus bekomen. Naast voornoemde gevolgen, hebben de strafbare feiten ook psychische gevolgen voor de aangever gehad. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat aangever sinds het incident sneller uit balans is en emotioneel is, dat hij slecht slaapt, dat hij zich moeilijk kan concentreren en dat hij elke keer schrikt als hij een politie-uniform ziet.
Een van de taken van een verbalisant is om de rechtsorde te handhaven waarbij de samenleving ervan uit moet kunnen gaan dat een verbalisant op gepaste wijze omgaat met zijn geweldsbevoegdheid. Het handelen van de verdachte heeft evenwel het vertrouwen van de samenleving op dit punt beschaamd. Dat dit ook zo is opgevat door de omstanders volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaringen van een aantal omstanders, die zich in het dossier bevinden. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Aan de andere kant houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte pas is gaan handelen, nadat de aangever de confrontatie met de verdachte had opgezocht naar aanleiding van een bekeuringssituatie van een ander dan aangever zelf.
Ook realiseert de rechtbank zich dat de verdachte lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd over de afloop van zijn strafzaak en dat hij gedurende zijn lopende strafzaak binnendienst werkzaamheden heeft verricht en vervolgens is overgeplaatst.
De rechtbank heeft tenslotte kennisgenomen van een verdachte betreffend uittreksel van 3 december 2015, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest wegens het plegen van een strafbaar feit.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden voldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de strafeis van de officier van justitie zal volgen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De hoogte van de vordering van de benadeelde partij
Aangever, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 10.388,91, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens de door haar bepleite vrijspraken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen. Zij is van mening dat de negatieve eigen bijdrage die de benadeelde partij heeft gehad bij de escalatie van het incident, aan toewijzing van de vordering in de weg staat. Zij heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 april 2010 (ECLI:NL:RBHAA:2010:BM3118).
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ondanks de omstandigheid dat de rechtbank van oordeel is dat de benadeelde partij de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht, acht de rechtbank de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 1.000,00, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde feiten. Bij bepaling van dit bedrag heeft de rechtbank rekening gehouden met bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegewezen als vergoeding ter zake van geleden immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij, voor zover de vordering betrekking heeft op het overige deel van de gevorderde immateriële schade en de posten kosten rechtsbijstand (muv voeging), kosten psycholoog en kosten eigen bijdrage, niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Eventuele schade van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank (mogelijk) mede ontstaan omdat de benadeelde partij de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht naar aanleiding van een bekeuringssituatie van een ander en vervolgens onvoldoende zijn medewerking heeft verleend aan zijn aanhouding. Naar de medeschuld van de benadeelde partij met betrekking tot dit deel van de vordering dient nader onderzoek te worden gedaan die het bestek van de onderhavige strafprocedure te buiten gaat. Om die reden verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel vordering.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 20 juli 2013 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 768,00, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juli 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer, te weten aangever.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 23, 24, 24c, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1 en 2 subsidiair:
mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van
€ 400,00 (vierhonderd euro);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
8 (acht) dagen;
ten aanzien van feiten 1 en 2 subsidiair:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , adres: [adres 2] , een bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juli 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 768,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering en bepaalt dat hij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.000,00ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juli 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. S.M. de Bruijn, rechter,
mr. J. Smeets, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 januari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2013-086, van de politie eenheid Den Haag, Veiligheid Integriteit en Klachten, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 83).
2.Proces-verbaal ter terechtzitting van 6 januari 2016, verklaring verdachte.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 26 t/m 28.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 9 en 10.
5.RC-verklaring aangever van 14 september 2015, nummer 37.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 11 en foto’s, p. 13.
7.Geschrift, oogheelkundig onderzoek aangever d.d. 24 juli 2013, polikliniek afdeling Oogheelkunde, bijlage 3 bij de vordering van de benadeelde partij.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34 en 35.
9.Eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 6 januari 2016.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 28.
11.Proces-verbaal van aangifte, p. 9 en 10.
12.RC-verklaring aangever van 14 september 2015, punten 12, 13 en 14.
13.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring omtrent aangever, p. 76.
14.RC-verklaring [getuige] d.d. 21 september 2015, punten 13 en 14.