ECLI:NL:RBHAA:2010:BM3118

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-750124-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door jeugdige met mes tijdens vechtpartij op school

In deze zaak heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem op 29 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 11 november 2009 op het schoolplein van een school in Purmerend, waar een vechtpartij ontstond tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte, die een mes bij zich had, stak het slachtoffer in de rechterzij, wat leidde tot een verwonding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, ondanks zijn verdediging dat hij geen opzet had en dat hij in een noodweersituatie verkeerde. De rechtbank verwierp dit beroep op noodweer, omdat de noodweersituatie ten tijde van de steekpartij niet meer bestond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de gevolgen van zijn handelen en dat hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 80 uur, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie, en oordeelde dat de benadeelde partij recht had op schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die een stoornis in het autismespectrum heeft, en met zijn inzicht in de ernst van zijn daden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van jongeren in gewelddadige situaties en de gevolgen van hun daden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/750124-09
Uitspraakdatum: 29 april 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek ter terechtzitting van 16 april 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 november 2009 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de (rechter) zij, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet als subsidiair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uur bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 40 dagen jeugddetentie met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 461,85 en voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd de twee in beslag genomen messen te onttrekken aan het verkeer en de overige voorwerpen (kleding) aan verdachte te retourneren.
4. Bewijs
4.1. Vrijspraak
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de impliciet als primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen is, nu uit het dossier onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte verweten handeling zou hebben kunnen leiden tot de dood van het slachtoffer. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden (1)
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het impliciet als subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Op 11 november 2009 vond op het schoolplein van het [school] te Purmerend in de pauze een vechtpartij plaats tussen verdachte en aangever [slachtoffer]. Verdachte en aangever zijn daarop door diverse omstanders, medeleerlingen en docenten, uit elkaar gehaald (2). Vervolgens pakte verdachte een mes uit zijn jaszak, hij klapte dit open, rende op aangever af met het mes in zijn rechterhand en maakte een stekende beweging recht voor zich uit (3). Aangever zag en voelde dat verdachte hem in zijn rechter zij stak met het mes. Aangever heeft daardoor laag in zijn rechter zijde een wond van ongeveer 1,5 centimeter breed opgelopen (5).
Opzet
De raadsman heeft bepleit dat van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel geen sprake is en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat opzet een wilsbesluit en de mogelijkheid van het maken van een afweging vereist. Verdachte heeft die mogelijkheid niet gehad, omdat hij vanaf het moment dat aangever op hem kwam afrennen en een flying kick in zijn richting maakte tot na het moment van het steken niet de gelegenheid heeft gehad om tot bedaren te komen en over zijn handelen na te denken. Bovendien bezit verdachte niet de capaciteiten om op een dergelijk moment een weloverwogen wilsbesluit te vormen. Uit het omtrent verdachte opgemaakte psychologisch Pro Justitia rapport volgt dat verdachte, bij wie sprake is van een stoornis in het autismespectrum, beperkt is in het overzien van de consequenties van zijn handelingen en dat het voor hem in een stress-situatie, gelet op zijn autismestoornis, onmogelijk is een afweging te maken. Daarnaast is het voor een autist niet mogelijk om uit de voor zich zelf geschapen context te stappen. Voor verdachte bestond die context uit het feit dat er gevochten zou worden met wapens, zoals van te voren op MSN tussen verdachte en aangever was besproken. Toen verdachte door aangever van achteren werd aangevallen, paste dit naadloos in de bedoelde context. Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake, omdat bij verdachte geen bewustheid bestond van de mogelijkheid dat de kans aanmerkelijk was dat met zijn mes zwaar lichamelijk letsel zou worden veroorzaakt bij het steken. Bovendien was het zakmes met een klein lemmet geen wapen dat geschikt was om te steken, aldus nog steeds de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft bij de politie onder andere verklaard dat hij, op het moment dat hij en aangever uit elkaar waren gehaald, dacht aan het feit dat hij een mes bij zich had waarmee hij zou kunnen steken. Verdachte is vervolgens op aangever toe gerend met het mes in zijn rechter hand. Verdachte heeft verklaard dat hij eraan dacht uit te halen en op het moment dat hij dat deed dacht hij dat hij dit niet moest doen omdat het fout is. Vervolgens maakte verdachte een stekende beweging naar aangever (6). Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee vast komen te staan dat het verdachte niet aan elk inzicht in de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van zijn handelen heeft ontbroken en dat daarom niet kan worden gezegd dat verdachte geen opzet heeft gehad. Immers, verdachte heeft zich zelfs op het moment dat hij met het mes stak nog gerealiseerd dat wat hij deed verkeerd was. Door desondanks met een mes te steken in de zij van aangever, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte gebruikte mes geschikt was om mee te steken en dat met dit mes zwaar lichamelijk letsel kon worden veroorzaakt. De rechtbank baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende foto’s van dit mes, waarop een lemmet van circa 5 cm is te zien, en het vermoeden van de arts in het Waterlandziekenhuis dat bij aangever sprake was van inwendig bloedverlies waarvoor aangever een nacht in het ziekenhuis heeft moeten verblijven (7).
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet als subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 11 november 2009 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de rechter zij van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen tegen de ogenblikkelijk en wederrechtelijke aanranding veroorzaakt door de flying kick van aangever, waarbij verdachte pas aan verdedigen toekwam toen aangever van hem was afgetrokken. Verdachtes handelingen waren niet te vergaand, nu verdachte wist dat aangever een mes bij zich had, de context van het gebeuren voor verdachte wegens zijn autismestoornis vaststond, aangever nauwelijks in bedwang was te houden en verdachte instrueerde te blijven vechten en verdachte zelf niet kon vluchten omdat hij werd vastgehouden door omstanders. Derhalve is sprake geweest van een noodweersituatie zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman van verdachte.
De rechtbank passeert dit beroep op noodweer en overweegt daartoe als volgt.
Nadat aangever verdachte met een flying kick had aangevallen en tussen beiden een grondgevecht was ontstaan, zijn verdachte en aangever door omstanders uit elkaar gehaald en vastgehouden. Vervolgens heeft verdachte zich los gemaakt, heeft hij het mes uit zijn jas gepakt en opengeklapt en is hij met het mes op aangever afgelopen. Er is dus enige tijd verstreken tot het moment waarop verdachte aangever met een mes in de zij heeft gestoken. Niet alleen was de noodweersituatie op dat moment ten einde en was er geen sprake meer van de noodzaak zich te moeten verdedigen, ook is niet voldaan aan de eis van subsidiariteit door aangever met een mes te lijf te gaan. Dat verdachte wist dat aangever een mes bij zich had, er sprake was van een voor zichzelf geschapen context van het gebeuren, aangever nauwelijks in bedwang was te houden en verdachte uitdaagde om weer te komen vechten, maakt dit niet anders. Dat verdachte voorts niet zou kunnen vluchten is niet komen vast te staan, omdat verdachte wel de gelegenheid heeft gehad zich los te maken van de omstanders die hem vasthielden en op aangever af te lopen om hem vervolgens te steken.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
6. Strafbaarheid van verdachte
Meer subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het steken met het mes door verdachte het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, namelijk angst, die het gevolg was van de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte. Derhalve is sprake geweest van noodweerexces, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
De rechtbank passeert ook het beroep op noodweerexces en overweegt daartoe als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces in de zin van artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dient de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg te zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. De rechtbank gaat er op grond van de verklaring van verdachte en het omtrent verdachte opgemaakte Pro Justitia rapport vanuit dat van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte sprake is geweest. Die gemoedsbeweging vindt haar oorsprong echter niet enkel en alleen in de wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf op 11 november 2009 door aangever. Daarentegen heeft de angst en stress zich bij verdachte in de dagen voorafgaand aan het gevecht opgebouwd en opgestapeld door de msn-contacten tussen verdachte en aangever, waarbij diverse dreigementen zijn geuit en waarin is gesproken over vechten en het meenemen van een wapen naar school. Daar komt nog bij dat verdachte dit voor zich heeft gehouden en niet heeft gemeld aan zijn ouders of leraren. Niet gebleken is dat verdachte hiertoe niet in staat was in de dagen voorafgaande aan de vechtpartij. Op die manier heeft de spanning bij verdachte kunnen oplopen en in combinatie met de aanval van aangever op 11 november 2009 heeft dit bij verdachte een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt. Aldus kan niet worden gezegd dat de gemoedsbeweging enkel door de aanranding is veroorzaakt, zodat een beroep op noodweerexces niet kan worden gehonoreerd. Dat geldt temeer nu uit de verklaringen van verdachte en getuige [getuige] volgt dat verdachte die dag bewust een mes mee naar school heeft genomen en hij reeds anderhalf uur voor de vechtpartij aan een paar klasgenoten dit mes heeft laten zien en met hen heeft besproken dat hij aangever daarmee zou gaan steken.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte rapport van 15 maart 2010, het vanwege Bureau Jeugdzorg, Agglomeratie Amsterdam, uitgebrachte rapport van 31 maart 2010 en het door J.M. Bleichrodt-Sprey, GZ-psycholoog, opgestelde Pro Justitia rapport van februari 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 11 november 2009 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een leeftijdsgenoot op school. Nadat het latere slachtoffer verdachte die dag op het schoolplein met een flying kick had aangevallen is tussen beiden een vechtpartij ontstaan. Verdachte en het slachtoffer zijn door andere leerlingen en docenten uit elkaar gehaald en er is getracht beide jongens vast te houden. Verdachte heeft echter kans gezien om toch de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken en hem eenmaal met een mes in zijn zij te steken. Verdachte had die ochtend een mes van huis meegenomen, omdat er in de voorafgaande dagen in het msn-contact tussen verdachte en het slachtoffer diverse bedreigingen zijn geuit en er gesproken is over vechten met wapens op school.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij besloten heeft een mes mee te nemen naar school en dat hij, hoewel de aanval van het slachtoffer jegens verdachte al ten einde was, de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij het slachtoffer vervolgens met een mes in zijn zij heeft gestoken. Het is bekend dat een dergelijk geweldsmisdrijf vaak langdurige en ernstige gevolgen kan hebben voor het slachtoffer. Bovendien heeft het incident zich op een vol schoolplein voorgedaan, zodat diverse leerlingen en docenten er getuige van zijn geweest.
Met betrekking tot de op te leggen sanctie overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte inzicht heeft in het laakbare van zijn handelen en niet eerder met politie en justitie in aanmerking is geweest. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het autismespectrum. De rechtbank verenigt zich met de conclusie van GZ-psycholoog J.M. Bleichrodt-Sprey, dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank neemt op dat punt de conclusie van het rapport over. Daarnaast houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met het feit dat hij besef en inzicht lijkt te hebben in zijn problematiek en dat hij gemotiveerd is om hieraan te werken teneinde een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen. In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte zelf contact heeft gezocht met een kinderpsychiater, met wie hij thans tweewekelijkse behandelgesprekken heeft.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde werkstraf passend en geboden is. Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank verdachte echter geen voorwaardelijke jeugddetentie van een maand opleggen. De rechtbank is van oordeel dat het huidige gezins- en hulpverleningsnetwerk niet alleen het risico op recidive aanmerkelijk verminderen, maar ook een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie niet nodig maken.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen voorwerp, te weten een zakmes, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp is begaan. Het ongecontroleerde bezit van voormeld in beslag genomen zakmes is in strijd met het algemeen belang.
De officier van justitie heeft tevens verzocht het op de beslaglijst vermelde lemmet van een aardappelschilmesje te onttrekken aan het verkeer. De rechtbank is echter van oordeel dat dit aan aangever toebehorende voorwerp ten onrechte onder verdachte in beslag is genomen en dat artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht geen mogelijkheid biedt dit voorwerp te onttrekken aan het verkeer. De rechtbank acht zich daarom niet bevoegd om over dit in beslag genomen voorwerp een oordeel te geven.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.295,30 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit: materiële schade: € 495,30 (kleding, ziekenhuis daggeldvergoeding, het niet gebruik kunnen maken van een OV maandkaart, verlies mobiele telefoon, behandeling door een psycholoog) en immateriële schade: 800,-.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 261,85 eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: materiële schade € 261,85, bestaande uit kleding en behandeling door een psycholoog. De rechtbank oordeelt dat de schade zodanig mede het gevolg is van omstandigheden, die aan benadeelde zelf moeten worden toegerekend, dat benadeelde deze voor het overige zelf moet dragen. Benadeelde partij heeft immers in het msn-contact uitgenodigd, althans ingestemd met een vechtpartij, is deze vechtpartij op school vervolgens zelf begonnen met een flying kick en is, nadat de vechtenden uit elkaar waren gehaald blijven schreeuwen tegen verdachte, waarmee hij in ernstige mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De vordering van benadeelde partij zal dan ook slechts worden toegewezen tot een bedrag van € 261,85.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 261,85.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 36b, 36c, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77l, 77m, 77n, 77gg, 302.
10. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het impliciet als primair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet als subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 80 (tachtig) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uur taakstraf, subsidiair één dag vervangende jeugddetentie, in mindering wordt gebracht. De rechtbank stelt de in mindering te brengen uren vast op 30 (dertig) uren.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 261,85 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 261,85 bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Onttrekt aan het verkeer:
– 1.00 STK Zakmes Kl:grijs.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
– 1.00 STK Broek Kl: blauw;
– 1.00 STK Trui;
– 1.00 STK Ondergoed Kl:grijs;
– 1.00 STK Joggingpak Kl:blauw, broek;
– 1.00 STK Voetbalartikel Kl:wit, WIT t-shirt.
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Santen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. S.M. Christiaan en S. Kleij, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.M. ten Bos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2010.
Voetnoten:
1. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2. Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 11 november 2009, dossierpagina 42 en 43, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 11 november 2009, dossierpagina 110 en 111 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
3. Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 november 2009, dossierpagina 35.
4. Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 11 november 2009, dossierpagina 43.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 12 november 2009, dossierpagina 48.
6. Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 november 2009, dossierpagina 35.
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een afbeelding van een mes, dossierpagina 119 en 120 en een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 12 november 2009, dossierpagina 48.