Op 14 april 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2016 in 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in een auto. De verdachte, geboren in 1998, heeft tijdens de jaarwisseling een ruit van de auto ingegooid met een steen en vervolgens een fles met brandbare vloeistof en aangestoken vuurwerk in de auto gegooid, waardoor de auto geheel of gedeeltelijk is verbrand. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 31 maart 2016, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie vorderde een bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging pleitte voor partiële vrijspraak, omdat er geen gevaar voor andere geparkeerde auto’s zou zijn geweest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het feit heeft bekend en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De rechtbank heeft de verdachte wettig en overtuigend bewezen verklaard dat hij opzettelijk brand heeft gesticht, maar heeft hem vrijgesproken van het tenlastegelegde gemeen gevaar voor geparkeerde auto’s. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 1.273,84, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholgebruik en de impact van het delict op de eigenaar van de auto.