ECLI:NL:RBDHA:2016:4032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
zaak- / rolnummer: C/09/506483 / KG ZA 16-273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van gegevens uit strafrechtelijk onderzoek door eiser tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak vordert eiser, wonende te [woonplaats], op grond van artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dat de Staat der Nederlanden hem afschriften verstrekt van alle gegevens uit een specifiek strafrechtelijk onderzoek, waarin hij betrokken is geraakt. De vordering is ingesteld in kort geding bij de Rechtbank Den Haag. Eiser stelt dat hij recht heeft op deze informatie om de mogelijke dreiging die uit het aangetroffen beeldmateriaal voortvloeit te kunnen inschatten en om zichzelf te beschermen. De Staat, vertegenwoordigd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, verzet zich tegen deze vordering en stelt dat er geen 'real and immediate risk' voor eiser is aangetoond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat onder bijzondere omstandigheden een positieve verplichting heeft om redelijke maatregelen te nemen ter bescherming van individuen die in gevaar zijn. Echter, de rechtbank oordeelt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een reëel en onmiddellijk gevaar voor eiser. De rechtbank wijst erop dat eiser zelf heeft verklaard geen bedreigingen te ervaren en dat het onderzoek naar de inbeslaggenomen bus geen bruikbare informatie heeft opgeleverd over de gebruiker ervan.

De rechtbank concludeert dat, zelfs als er een gevaar zou zijn, dit niet automatisch betekent dat eiser recht heeft op toegang tot informatie uit een strafdossier. De rechtbank verklaart eiser niet ontvankelijk in zijn vordering voor wat betreft de informatie over zijn sociaal/maatschappelijke en economische omgeving, omdat hiervoor een andere rechtsgang openstaat. Eiser wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/506483 / KG ZA 16-273
Vonnis in kort geding van 8 april 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. I.N. Weski te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden,het Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Veldhuis te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met zes producties;
- de door de Staat overgelegde twee producties;
- de op 25 maart 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 19 januari 2016 heeft onder leiding van een officier van justitie van het Landelijk Parket een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden van een loods in [plaats] , dit naar aanleiding van een buitenlands rechtshulpverzoek. De opsporingsambtenaren zagen ter plaatse dat er in afwijking van de kadastrale gegevens een extra scheidingsmuur was aangebracht in de loods. Achter de muur is een witte bestelbus aangetroffen.
2.2.
In de witte bestelbus is onder meer een laptop aangetroffen, waarop een reeds verwijderd videobestand zichtbaar gemaakt kon worden. Op die beelden is een man waar te nemen. Naar aanleiding van deze doorzoeking en het aantreffen van de bestelbus is een nieuw onderzoek opgestart onder de naam [X] .
2.3.
Omdat onduidelijkheid bestond omtrent de vraag wie op de aangetroffen (verwijderde) videobeelden te zien is en hoe de beelden moeten worden geduid, is door een teamleider van de Landelijke recherche intern opdracht gegeven dit te onderzoeken. Twee rechercheurs hebben vervolgens een bezoek gebracht aan [eiser] .
2.4.
In het proces-verbaal van bevindingen & verhoor getuige d.d. 25 januari 2016, op ambtseed opgemaakt, staat onder meer het volgende vermeld:
Wij, (…), beiden brigadier van politie, verklaren het volgende:
(…)
Bezoek [eiser]
Ik, eerste verbalisant, vertelde [eiser] hem te willen horen over een drietal foto’s welke wij hem zouden tonen.
(…)
Tonen foto’s
(…)
“Dat ben ik. Het zou kunnen dat deze foto’s op 6 november 2015 zijn gemaakt. Dat kunt u zien op de foto’s.”
Wij toonden de getuige een foto van een bus: [foto]
“De bus die u mij toont ken ik niet of herken ik niet.”
(…)
“Ik zou niet weten waarom ik gefotografeerd ben. Ik heb geen ruzie met iemand. Ik word ook niet bedreigd.”
(…)
2.5.
In het proces-verbaal van bevindingen & verhoor getuige d.d. 28 januari 2016, op ambtseed opgemaakt, staat onder meer het volgende vermeld:
Wij, (…), beiden brigadier van politie, verklaren het volgende:
(…)
[eiser] verklaarde:
“Hoe nu verder? Ik weet niet wat te doen.”(…)
Vraag: Wat zou nou de reden kunnen zijn dat u op de foto’s stond? Wat te maken zou kunnen hebben met uw verleden?
Antwoord: “Ik weet het niet”.
(…)
Vraag: Wat heeft u in het verleden gedaan?
Antwoord: “(…)
Ik weet niet wie mij nou wilt fotograferen.
Ik weet niet wie mij wat zou willen aandoen.”
(…)
Vraag: Zou het een misverstand kunnen zijn dat u op de foto’s stond?
Antwoord: “Zou kunnen. Ik heb geen problemen, met niemand.”
(…)
2.6.
Het onderzoek naar de in de loods aangetroffen witte bestelbus heeft niet tot bruikbare informatie over de feitelijke gebruiker(s) van de bus geleid. Gebleken is dat de bus door een commercieel verhuurbedrijf is verhuurd, waarbij de huurder onder vermelding van alleen zijn voornaam de huursom voor een periode van een jaar vooruit heeft betaald. In een periode van vijf maanden is de bus door verschillende verkeersregistratiesystemen slechts twee keer op de openbare weg geregistreerd. Voorts is in geen enkel bij de politie bekend misdrijf tot op heden een spoor van deze bus opgedoken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de Staat te bevelen [eiser] afschriften te verstrekken van en inzicht te geven in alle ter beschikking staande gegevens uit het [X] onderzoek en eventueel daarbuiten bij het openbaar ministerie en/of andere justitiële diensten, zoals de CTI ter beschikking staande gegevens met name betreffende de dreiging of überhaupt [eiser] en diens sociaal/maatschappelijke en economische omgeving, binnen een termijn van 1 dag na dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,- per dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] heeft op grond van artikel 2 EVRM recht op en belang bij kennisname van het materiaal dat in het kader van het onderzoek [X] is verzameld, teneinde een inschatting te kunnen maken van de mogelijke dreiging die uitgaat van het aangetroffen beeldmateriaal en de wijze waarop hij zichzelf tegen deze dreiging kan beschermen. De Staat pleegt jegens [eiser] een onrechtmatige daad door het beschikbare materiaal voor hem achter te houden. Daarbij komt dat de Staat gehouden is [eiser] te beschermen tegen een ‘real and immediate risk’ hetgeen op grond van wat de verbalisanten kenbaar maakten aan de orde is.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vaststaat dat op de Staat onder bijzondere omstandigheden een positieve plicht rust alle redelijke maatregelen te nemen om gevaar te neutraliseren indien de Staat kennis heeft van “the existence of a real and immediate risk to the life of an identified individual or individuals from the criminal acts of a third party” (EHRM 28 oktober 1998, appl.no. 23452/94). Volgens [eiser] schendt de Staat deze verplichting door hem niet te voorzien van de informatie, waar de Staat wel over beschikt, teneinde zijn veiligheidsrisico’s te kunnen inschatten. De Staat betwist dat.
4.2.
Onvoldoende is aannemelijk geworden dat sprake is van een reëel en onmiddellijk gevaar voor het leven van [eiser] . Vaststaat dat er beeldmateriaal is aangetroffen in een achter een muur in een loods verscholen bus, op welk materiaal [eiser] staat afgebeeld. Het doel, de aard en de herkomst van het beeldmateriaal is op dit moment nog onduidelijk, temeer daar ook [eiser] zelf heeft aangegeven dat hij met niemand ruzie heeft en dat hij niet wordt bedreigd. In het licht van de eigen verklaringen van [eiser] en de beperkte onderzoeksresultaten in het onderzoek [X] , waarvan de Staat ter zitting een deel heeft weergegeven, lijkt de aanvankelijke insteek van het kenbaar maken aan [eiser] van de onderzoeksbevindingen, te weten of hij op de foto’s stond afgebeeld en mogelijk te maken had met het in de toekomst slachtoffer worden van een misdrijf, inmiddels achterhaald. Een beroep op de uitspraak [A] kan [eiser] dan ook niet baten, aangezien in dit arrest sprake was van ‘a real and immediate risk’, op grond waarvan de betreffende staat een positieve verplichting tot bescherming van [A] had, terwijl van dit gevaar thans juist niet is gebleken. Daarbij wordt opgemerkt dat de Staat ter zitting heeft toegezegd dat zodra in het onderzoek informatie bekend wordt die raakt aan het veiligheidsbelang van [eiser] , hij daarvan op de hoogte wordt gebracht en dat er, zo nodig en indien mogelijk, beschermende maatregelen worden getroffen in het kader van het stelsel ‘Bewaken en Beveiligen’. Mocht dit laatste programma aan de orde zijn, dan brengt zulks met zich dat ook [eiser] volledige openheid van zaken zal dienen te geven zodat de politie alsdan een adequate dreigingsanalyse kan opstellen, aldus de Staat.
4.3.
Bovendien geldt dat, zelfs als wel sprake zou zijn van een reëel en onmiddellijk gevaar, dit niet met zich brengt dat [eiser] op grond van artikel 2 EVRM recht zou hebben op informatie uit een strafdossier of uit een strafrechtelijk onderzoek. Artikel 2 EVRM brengt namelijk voor de Staat geen verplichting mee om informatie te verschaffen maar juist een positieve plicht om redelijke maatregelen te nemen om een gevaar te neutraliseren.
4.4.
Voor zover [eiser] naast de informatie uit het onderzoek [X] ook informatie over zijn sociaal/maatschappelijke en economische omgeving wenst te ontvangen, wordt het volgende overwogen. Op grond van artikel 39i van de Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens deelt het College van procureurs-generaal een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende strafvorderlijke gegevens verwerking ondergaan. Evenzo dient de korpschef op verzoek van de betreffende persoon mede te delen welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. De beslissing van zowel de procureurs-generaal als de korpschef zijn besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen de in die wet geschetste rechtsgang van bezwaar en beroep open staat. Aangezien er ten aanzien van een deel van de vordering een andere, geëigende rechtsingang is om stukken op te vragen, wordt [eiser] in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
4.5.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering ten aanzien van het verschaffen van informatie over hem en zijn sociaal/maatschappelijke en economische omgeving;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op
8 april 2016.
imt