Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2016 in de zaak tussen
[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Kamerstukken II2013/14, 33 801, nr. 3, p. 4 e.v.) volgt namelijk dat in de situatie dat een van de gehuwden geen recht heeft op algemene bijstand, de partner zonder recht op bijstand meetelt voor het aantal personen dat hoofdverblijf heeft in dezelfde woning en voor de desbetreffende normhoogte van de kostendelersnorm.
a. de burgers van de Unie werknemer of zelfstandige zijn, of
b. de burgers van de Unie het grondgebied van het gastland zijn binnengekomen om werk te zoeken. In dit geval kunnen zij niet worden verwijderd zolang zij kunnen bewijzen dat zij nog immer werk zoeken en een reële kans maken te worden aangesteld.
De rechtbank stelt evenwel vast dat verweerder in het bestreden besluit ook een standpunt heeft ingenomen over [eiseres] ’s recht op bijstand na de te beoordelen periode. De rechtbank is van oordeel dat dit onderdeel van het bestreden besluit in zoverre moet worden aangemerkt als een primair besluit en dat eisers’ beroep daartegen als een bezwaarschrift moet worden opgevat. Ter zitting hebben partijen medegedeeld dat zij het wenselijk achten de bezwaarprocedure over te slaan en het geschil over [eiseres] ’s recht op bijstand vanaf 29 april 2015 rechtstreeks door de rechtbank te laten behandelen. Hoewel de procedure voor rechtstreeks beroep op de voet van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht niet is gevolgd, ziet de rechtbank om proceseconomische redenen aanleiding om het geschil onder analoge toepassing van voornoemd artikel in behandeling te nemen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat partijen thans alleen zijn verdeeld over de vraag of [eiseres] na ommekomst van de eerste drie maanden verblijf in Nederland – vanaf 9 mei 2015 – recht op bijstand heeft.
Eerst in beroep hebben eisers het standpunt ingenomen dat [eiseres] primair in Nederland is zodat zij bij [eiser] kan verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze stelling niet af aan de hiervoor genoemde omstandigheden, die erop wijzen dat [eiseres] als werkzoekende Unieburger moet worden aangemerkt. De Richtlijn en de Pw maken bovendien geen onderscheid tussen een primair en een subsidiair verblijfsdoel.