ECLI:NL:RBDHA:2016:4023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
SGR 15/6165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering aan Nederlandse en Italiaanse partner met verblijfstitel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een bijstandsuitkering aan een Nederlandse eiser en zijn Italiaanse partner. De eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en zijn partner, de eiseres, heeft de Italiaanse nationaliteit. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, heeft aan de eiser een bijstandsuitkering toegekend, maar alleen aan hem, omdat de eiseres geen verblijfstitel heeft die recht geeft op bijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres zich in Nederland heeft gevestigd met als doel werk te vinden, maar dat zij op grond van de Participatiewet en de Europese Richtlijn geen recht op bijstand heeft, zelfs niet na de eerste drie maanden verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de verweerder terecht alleen aan de eiser een bijstandsuitkering heeft toegekend, omdat de eiseres als werkzoekende Unieburger moet worden aangemerkt en geen recht op bijstand heeft. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6165

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: I.M. Groen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 16 februari 2015 een bijstandsuitkering aan [eiser] toegekend.
Bij besluit van 17 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder – voor zover hier van belang – het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiser] ( [eiser] ) heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde gedurende bijna twintig jaar in Italië. Zijn partner, [eiseres] ( [eiseres] ), heeft de Italiaanse nationaliteit. Eisers zijn niet gehuwd en zijn evenmin geregistreerde partners. Zij hebben zich op 4 februari 2015 in Nederland gevestigd en zich op 9 februari 2015 op het adres [adres] te [woonplaats] ingeschreven. Op 16 februari 2015 hebben zij gezamenlijk een bijstandsuitkering aangevraagd.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder met ingang van 16 februari 2015 een bijstandsuitkering aan [eiser] toegekend. Deze uitkering betreft alleen [eiser] omdat [eiseres] geen verblijfstitel heeft die recht geeft op bijstand. Omdat [eiser] zijn woning deelt met [eiseres] , wordt de kostendelersnorm op zijn uitkering toegepast. Hij heeft daarom recht op een bijstandsuitkering ter hoogte van vijftig procent van de bijstandsnorm voor gehuwden, aldus verweerder.
2.2
Eisers hebben in hun bezwaar tegen het primaire besluit aangevoerd dat [eiseres] EU‑burger is en rechtmatig in Nederland verblijft. Zij is in Nederland om loonvormende arbeid te gaan verrichten. Verweerder stelt daarom ten onrechte dat zij geen recht op bijstand heeft. Eisers betoogden in bezwaar subsidiair dat, indien [eiseres] geen recht op bijstand heeft, de kostendelersnorm niet op [eisers] bijstandsuitkering mag worden toegepast, zodat [eiser] bijstand naar de norm voor een alleenstaande dient te ontvangen.
3. Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [eiseres] ten tijde van de bijstandsaanvraag korter dan drie maanden in Nederland verbleef. Op grond van artikel 11, tweede lid, van de Participatiewet (Pw), in samenhang met artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG (Richtlijn), is verweerder niet verplicht haar vóór afloop van die drie maanden bijstand toe te kennen. Omdat [eiseres] naar Nederland is gekomen om werk te zoeken, heeft zij op grond van voornoemde artikelen in samenhang met artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b van de Richtlijn ook na drie maanden verblijf in Nederland geen recht op bijstand. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat de kostendelersnorm terecht op [eisers] uitkering is toegepast. Uit de memorie van toelichting bij wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (
Kamerstukken II2013/14, 33 801, nr. 3, p. 4 e.v.) volgt namelijk dat in de situatie dat een van de gehuwden geen recht heeft op algemene bijstand, de partner zonder recht op bijstand meetelt voor het aantal personen dat hoofdverblijf heeft in dezelfde woning en voor de desbetreffende normhoogte van de kostendelersnorm.
4. Eisers voeren aan dat [eiseres] – nadat zij drie maanden in Nederland heeft gewoond – recht op bijstand heeft. [eiseres] is weliswaar op zoek naar werk, maar het primaire verblijfsdoel is verblijf bij [eiser] . Zij kan daarom niet gelijk worden gesteld met een arbeidsmigrant. Dat betekent dat [eiseres] met ingang van 9 mei 2015 – drie maanden nadat zij zich in de Basisregistratie Personen heeft ingeschreven – recht op bijstand heeft, zodat eisers vanaf deze datum in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.
5.1
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw bepaalt – voor zover hier van belang – dat als gehuwd of als echtgenoot mede wordt aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert.
5.2
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Pw, heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te verkeren dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat, met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn. Ingevolge het vierde lid van dit artikel komt het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
5.3
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft iedere burger van de Unie het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
5.4
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn, heeft iedere burger van de Unie het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven indien hij voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende middelen van bestaan beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering beschikt die de ziektekosten in het gastland volledig dekt.
5.5
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Richtlijn, behouden burgers van de Unie en hun familieleden het verblijfsrecht volgens artikel 7, zolang zij voldoen aan de aldaar genoemde voorwaarden. Ingevolge het derde lid leidt een beroep van de burger van de Unie op het socialebijstandsstelsel van het gastland niet automatisch tot een verwijderingsmaatregel. Het vierde lid bepaalt dat, in afwijking van het eerste en tweede lid en onverminderd het bepaalde in hoofdstuk VI, in geen geval een verwijderingsmaatregel ten aanzien van burgers van de Unie worden genomen indien:
a. de burgers van de Unie werknemer of zelfstandige zijn, of
b. de burgers van de Unie het grondgebied van het gastland zijn binnengekomen om werk te zoeken. In dit geval kunnen zij niet worden verwijderd zolang zij kunnen bewijzen dat zij nog immer werk zoeken en een reële kans maken te worden aangesteld.
5.6
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Richtlijn, geniet iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland. In het tweede lid zijn de uitzonderingen op dit beginsel opgenomen. Het gastland is niet verplicht een recht op sociale bijstand toe te kennen gedurende de eerste drie maanden van verblijf of, in voorkomend geval de in artikel 14, vierde lid, onder b, bedoelde langere periode.
6. De door de bestuursrechter te beoordelen periode bestrijkt in het geval van een aanvraag om bijstand de periode vanaf de datum met ingang van waarvan bijstand wordt aangevraagd tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat hier de periode van 16 februari 2015 tot en met 28 april 2015 ter beoordeling voorligt.
De rechtbank stelt evenwel vast dat verweerder in het bestreden besluit ook een standpunt heeft ingenomen over [eiseres] ’s recht op bijstand na de te beoordelen periode. De rechtbank is van oordeel dat dit onderdeel van het bestreden besluit in zoverre moet worden aangemerkt als een primair besluit en dat eisers’ beroep daartegen als een bezwaarschrift moet worden opgevat. Ter zitting hebben partijen medegedeeld dat zij het wenselijk achten de bezwaarprocedure over te slaan en het geschil over [eiseres] ’s recht op bijstand vanaf 29 april 2015 rechtstreeks door de rechtbank te laten behandelen. Hoewel de procedure voor rechtstreeks beroep op de voet van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht niet is gevolgd, ziet de rechtbank om proceseconomische redenen aanleiding om het geschil onder analoge toepassing van voornoemd artikel in behandeling te nemen.
7. Uit het beroepschrift en het verhandelde ter zitting volgt dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiseres] rechtmatig in Nederland verblijft en dat eisers niet meer betwisten dat [eiseres] gedurende de eerste drie maanden van haar verblijf in Nederland geen recht op bijstand had. Eisers hebben voorts in beroep geen gronden aangevoerd tegen de toepassing van de kostendelersnorm op [eisers] bijstandsuitkering. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat [eisers] bijstandsuitkering met ingang van 1 juli 2015 op grond van buitenwettelijk begunstigend beleid wordt aangevuld met twintig procent van de bijstandsnorm voor gehuwden.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat partijen thans alleen zijn verdeeld over de vraag of [eiseres] na ommekomst van de eerste drie maanden verblijf in Nederland – vanaf 9 mei 2015 – recht op bijstand heeft.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiseres] als werkzoekende Unieburger zoals bedoeld in artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn moet worden aangemerkt en daarom – ook vanaf 9 mei 2015 – geen recht op bijstand heeft. De rechtbank overweegt daartoe dat eisers in het bezwaarschrift van 13 mei 2015 hebben aangevoerd dat [eiseres] in Nederland is om loonvormende arbeid te gaan verrichten. Voorts heeft [eiser] in zijn brief, door verweerder ontvangen op 16 februari 2015, medegedeeld dat hij graag hulp wilt bij het zoeken naar een baan voor hem en zijn partner. Uit de gedingstukken blijkt daarnaast dat [eiseres] zich bij Uwv als werkzoekende heeft ingeschreven en dat zij op het aanvraagformulier voor de bijstandsuitkering heeft aangegeven dat zij beschikbaar is voor arbeid. Volgens de rapportage van verweerder van 9 april 2015 heeft eiser verklaard dat [eiseres] aan het solliciteren is. Tot slot hebben eisers in hun brief aan verweerder van 17 april 2015 medegedeeld dat hun financiële situatie in de voorafgaande jaren is verslechterd en dat zij naar Nederland zijn gekomen vanwege de werkgelegenheid.
Eerst in beroep hebben eisers het standpunt ingenomen dat [eiseres] primair in Nederland is zodat zij bij [eiser] kan verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze stelling niet af aan de hiervoor genoemde omstandigheden, die erop wijzen dat [eiseres] als werkzoekende Unieburger moet worden aangemerkt. De Richtlijn en de Pw maken bovendien geen onderscheid tussen een primair en een subsidiair verblijfsdoel.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] zich in Nederland heeft gevestigd met als doel het vinden van werk. Dat betekent dat zij op grond van artikel 11 van de Pw, in samenhang met artikel 24, tweede lid, en artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn ook na de eerste drie maanden verblijf in Nederland geen recht op bijstand heeft. Verweerder heeft daarom terecht alleen aan [eiser] een bijstandsuitkering toegekend.
10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. H.M. Braam, voorzitter, en mr. M.M. Meessen en mr L.C. Bannink, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.