ECLI:NL:RBDHA:2016:3984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 9201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering wegens vermeende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. O. Arslan, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. De eiser had een Ziektewet-uitkering ontvangen na zich ziek te melden op 12 maart 2014, maar de uitkering werd per 12 april 2015 beëindigd op basis van het standpunt van het Uwv dat hij in staat was om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn psychische problemen hem belemmerden om te werken en dat de geduide functies niet geschikt waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende gegevens hadden om tot een afgewogen oordeel te komen over de beperkingen van eiser. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Eiser voldeed niet aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid, en de rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering op goede gronden was gebaseerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit van het Uwv.

De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de mogelijkheden van de verzekerde. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de geschiktheid van de geduide functies verworpen, en vastgesteld dat er voldoende andere functies beschikbaar waren die eiser kon vervullen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/9201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. O. Arslan),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser vanaf 12 april 2015 verdere uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd.
Bij besluit van 5 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser, laatstelijk werkzaam als agrarisch medewerker voor 40 uur per week, heeft zich op 12 maart 2014 vanuit de WW ziekgemeld vanwege klachten van depressieve aard. Aan hem is in verband hiermee een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft een herbeoordeling plaatsgevonden, naar aanleiding waarvan verweerder het primaire besluit heeft genomen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op 11 maart 2015 meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. In verband daarmee is de uitkering van eiser per 12 april 2015, te weten een maand en een dag na 11 maart 2015, beëindigd.
3. Eiser voert aan dat hij vanwege zijn psychische problemen niet in staat is om te werken en dat daarom de geduide functies niet geschikt zijn. Eiser beroept zich daarbij op de verklaring van I-psy van 15 maart 2016, waarin de behandelend psychiater een voortgangsverslag doet aan de huisarts van eiser. Verder stelt eiser dat aan hem gelet op die psychische problemen een urenbeperking moet worden opgelegd, zowel in verband met verminderde energie als met de tijd die hij kwijt is om wekelijks of eens in de twee weken naar de psychiater te gaan.
Met betrekking tot de functies voert eiser aan dat die van puntlasser ongeschikt is omdat dat werk teveel aandacht vergt. In dat werk moet ook verslag worden uitgebracht; eiser stelt daartoe niet in staat te zijn vanwege de gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal.
4.1
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
4.2
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in voornoemd artikel en als hij wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt dat indien de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, hij recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
5.1
De bedrijfsarts [bedrijfsarts] heeft eiser op zijn spreekuur gezien en dossierstudie verricht. Verder is informatie verkregen van de behandelend psychiater I-psy. In zijn rapportage van 4 februari 2015 vermeldt hij als diagnose aanpassingsstoornis. Hij overweegt dat er beperkingen zijn op psychisch gebied: samenwerken met anderen is beperkt door problemen met conflicthantering. De arts concludeert dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte. Eiser is aangewezen op werkzaamheden conform de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arts heeft de verwachting dat de medische situatie van eiser op korte termijn (binnen een jaar) relevant zal verbeteren.
5.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) [verzekeringsarts] heeft op 30 oktober 2015 een rapport opgemaakt naar aanleiding van het bezwaar van eiser. De verzekeringsarts b&b heeft aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de primaire verzekeringsarts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding is de beslissing van de primaire arts te herzien. Er is door de primaire verzekeringsarts een beperkte psychische belastbaarheid aangenomen, waarmee volgens de verzekeringsarts b&b voldoende rekening is gehouden met de klachten van eiser. Er is terecht geen aanleiding voor een verdere urenbeperking, anders dan het werken ’s nachts, aldus de verzekeringsarts b&b. De medische onderbouwing van het primaire besluit kan geheel worden gehandhaafd, aldus de verzekeringsarts b&b. Wel heeft de verzekeringsarts b&b de FML op enkele punten aangevuld, te weten met de beperking voor het verdelen van de aandacht en de beperking voor sterk onregelmatige wisseldiensten.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor beschreven onderzoeken voldoende gegevens naar voren zijn gekomen voor de verzekeringsartsen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiser geldende beperkingen te kunnen komen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Zij hebben aandacht besteed aan alle klachten van eiser en hebben geen klachten over het hoofd gezien. Ook hebben zij bij hun beoordeling informatie van I-psy meegenomen. Er waren voldoende gegevens voorhanden waarop de verzekeringsartsen hun oordeel konden baseren.
5.4
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beroepsgrond van eiser dat hij in het geheel niet in staat kan worden geacht om arbeid te verrichten, te volgen. Uit artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) volgt dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden bij een opname in het ziekenhuis of instelling, bedlegerigheid, ontbrekende lichamelijke zelfredzaamheid, of een ernstige psychische stoornis. De verzekeringsarts b&b heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de criteria van geen benutbare mogelijkheden. Nu eiser geen medische informatie heeft overgelegd die het oordeel van de verzekeringsarts b&b in twijfel trekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verzekeringsarts b&b op dit punt niet te volgen. Er is dus geen aanknopingspunt om volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
5.5
De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de psychische belastbaarheid van eiser heeft overschat. De rechtbank stelt hiertoe vast dat er beperkingen ten aanzien van persoonlijk functioneren zijn aangenomen, in die zin dat eiser is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Ook is eiser beperkt geacht ten aanzien van het verdelen van aandacht, ten aanzien van samenwerken, op werk dat meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten, patiënten of hulpbehoevenden vereist en geen leidinggevende aspecten bevat en sterk beperkt geacht ten aanzien van het omgaan met conflicten.
De verzekeringsartsen hebben aanleiding gezien eiser beperkt te achten ten aanzien van ’s nachts werken en in sterk onregelmatige diensten. Er zijn in beroep van de zijde van eiser geen medische gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat eiser meer beperkt dient te worden geacht. Voor een verdere urenbeperking op energetische gronden is dan ook geen onderbouwing.
5.6
Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
6.1
Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden zijn geschiktheid voor de bij het bestreden besluit geduide functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige b&b [arbeidsdeskundige] heeft in zijn rapportage van 3 november 2015 gemotiveerd weergegeven dat de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functie van sorteermedewerker (Sbc 111340) gezien de aangepaste FML niet meer passend is. Omdat evenwel voldoende andere geschikte functies resteren, op grond waarvan de theoretische verdiencapaciteit wordt berekend € 10,07 per uur, verandert de eindconclusie niet en moet worden vastgesteld dat eiser meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, aldus de arbeidsdeskundige b&b.
6.2
Eiser heeft aangevoerd dat de functie productiemedewerker puntlassen (Sbc 111171) niet geschikt is, omdat dat werk teveel aandacht vraagt en omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. De rechtbank verwerpt deze stellingname, omdat verweerder voldoende heeft gemotiveerd, dat de functie een routinematig karakter heeft zodat aan het vermogen om de aandacht te verdelen geen hoge eisen worden gesteld. Anders dan eiser lijkt te willen betogen gaat het hier niet om een beperking ten aanzien van aandacht op zichzelf maar om het
verdelenvan aandacht. Het argument van de onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal kan de rechtbank niet volgen, omdat uit de werkbeschrijving van deze functie niet kan worden opgemaakt dat een verslag moet worden gedaan of opgemaakt van de verrichte werkzaamheden.
De rechtbank ziet in hetgeen door eiser is aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de geduide functies niet passen binnen de belastbaarheid van eiser en volgt de conclusie van de arbeidsdeskundige b&b.
7. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser per 11 maart 2015 meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, zodat de ZW-uitkering terecht is beëindigd. Het bestreden besluit kan derhalve in stand blijven.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.