ECLI:NL:RBDHA:2016:3980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wtcg-tegemoetkoming voor in het buitenland wonende Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Spanje, en het CAK BV, dat als verweerder optreedt. De eiser had verzocht om een algemene tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) voor de jaren 2012 en 2013. Het verzoek werd door de verweerder afgewezen, omdat de eiser niet verzekerd was onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en derhalve niet voldeed aan de voorwaarden van de Wtcg. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een heropening van het onderzoek en heeft vastgesteld dat de Wtcg-tegemoetkoming niet kan worden beschouwd als een prestatie bij ziekte, maar eerder als sociale bijstand. Dit betekent dat de tegemoetkoming niet exporteerbaar is voor de eiser die in Spanje woont. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen, waaronder het argument dat zijn woonplaats in het buitenland niet tegen hem mag worden gebruikt en dat hij recht heeft op ziekteverstrekkingen op basis van de Europese Verordening 883/2004. De rechtbank concludeert dat de Wtcg-tegemoetkoming niet voldoet aan de voorwaarden voor exporteerbaarheid en dat de eiser geen aanspraak kan maken op de gevraagde tegemoetkomingen voor de jaren 2012 en 2013. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/4433

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , Spanje, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

CAK BV, gevestigd te Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. T.M.F. van der Gaarden).

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiser om een algemene tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) voor het jaar 2012 toe te kennen, afgewezen.
Bij besluit van 19 januari 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van eiser om een algemene tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) voor het jaar 2013 toe te kennen, afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 mei 2015 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep ter zitting van 2 november 2015 behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 24 november 2015 heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank het onderzoek in de zaak heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft verweerder gevraagd hem voor het jaar 2012 en voor het jaar 2013 in aanmerking te brengen voor een algemene tegemoetkoming op grond van de Wtcg (hierna: de Wtcg-tegemoetkoming). Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij in een Verdragsstaat van de Europese Unie, Spanje, woont en op grond van artikel 24 of 25 van de Verordening (EG) 883/2004 (hierna: de Verordening) (voorheen Verordening EEG 1408/71) recht heeft op ziekteverstrekkingen en -uitkeringen ten laste van Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor de jaren 2012 en 2013 afgewezen. Daarbij is het standpunt ingenomen dat eiser volgens de ter beschikking staande gegevens in 2012 en 2013 niet verzekerd is geweest ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw). Daarmee voldoet eiser niet aan de voorwaarde van artikel 2a van de Wtcg en heeft hij geen te honoreren aanspraak op een tegemoetkoming ingevolge die wet.
3. Bij de bestreden besluiten is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard onder handhaving van het ingenomen standpunt. Voorts is overwogen dat het gaat om dwingend recht en dat er overigens geen aanknopingspunten zijn voor een ander oordeel.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hem zijn wonen buiten Nederland niet mag worden tegengeworpen, en dat dit in strijd is met de op hem van toepassing zijnde Verordening, en in het bijzonder daaruit artikel 7, juncto artikel 29.
Eiser stelt voorts dat het niet relevant is dat hij niet is verzekerd op grond van de Zvw, omdat hij op grond van de rechtstreekse werking van de Verordening recht heeft op ziekte-verstrekkingen en -uitkeringen ten laste van Nederland. Eiser stelt dat de algemene tegemoetkoming voldoet aan de kwalificaties van een ziekte-uitkering als bedoeld in voornoemde Verordening en daarom exporteerbaar binnen de EU is. Dit blijkt volgens eiser uit criteria die het Europese Hof van Justitie (EHvJ) heeft ontwikkeld in zijn jurisprudentie. Eiser verwijst hierbij onder meer naar het arrest Molenaar van het EHvJ van 5 maart 1998, C-160/96. Verder ziet eiser zich gesteund in zijn standpunt door het door hem overgelegde, ongedateerde, schrijven van het hoofd van de administratieve eenheid werkgelegenheid, Sociale Zaken en inclusie van de Europese Commissie Brussel, aan hem persoonlijk gericht naar aanleiding van zijn klacht tegen Nederland.
Tot slot voert eiser een inhoudelijke grond aan, namelijk dat zijn medische toestand sinds 2011, het jaar waarin hij (nog) de algemene tegemoetkoming Wtcg ontving, niet wezenlijk is veranderd, zodat daarin geen belemmering ligt om zijn aanvraag af te wijzen.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat de gronden van eiser niet slagen en overweegt daartoe het volgende.
5.1.
De Wtcg biedt een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten die geconfronteerd worden met meerkosten door problemen die zij met hun gezondheid ervaren.
5.2.
Van een te honoreren aanspraak op een tegemoetkoming is volgens artikel 2a, achtste lid, van de Wtcg, uitgezonderd degene die niet verzekerd is als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Zvw, behoudens een zich hier niet voordoende uitzondering.
Alleen door ingezetenen van Nederland kan een ziektekostenverzekering als bedoeld in de Zvw worden afgesloten. Dat volgt uit artikel 5, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in samenhang met artikel 2 van de AWBZ en artikel 2 eerste lid, van de Zvw.
5.3
Artikel 3 van de Verordening bepaalt voor zover relevant:
“1. Deze verordening is van toepassing op alle wetgeving betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:
a. a) prestaties bij ziekte; […]
2. Tenzij in bijlage XI anders is bepaald, [is] deze verordening van toepassing op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, al dan niet op premie- of bijdragebetaling berustend, alsmede op de stelsels betreffende de verplichtingen van een werkgever of een reder.
3. Deze verordening is tevens van toepassing op bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, als bedoeld in artikel 70.
[...]
5. Deze verordening is niet van toepassing op:
a. sociale en medische bijstand;
[...]”
5.4
Ingevolge artikel 7 van de Verordening kunnen de uitkeringen verschuldigd op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten of op grond van deze verordening, niet worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere lidstaat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.
5.5.
Artikel 70 van de Verordening luidt, voor zover van belang:
1. Dit artikel is van toepassing op bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties waarop wetgeving van toepassing is die, wegens haar personele werkingssfeer, doelstellingen en/of de voorwaarden voor het ingaan van een recht, kenmerken heeft van zowel de in artikel 3, lid 1, bedoelde socialezekerheidswetgeving als van de bijstand.
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties” verstaan prestaties die:
a. a) bedoeld zijn:
i. i) voor de extra, aanvullende of bijkomende dekking van de gebeurtenissen in de in artikel 3, lid 1, vermelde takken van de sociale zekerheid en om de betrokken personen een minimum voor levensonderhoud te garanderen in verhouding tot de economische en sociale situatie van de betrokken lidstaat;
of
ii) om uitsluitend personen met een handicap een bijzondere bescherming te bieden, die nauw aansluit bij hun sociale omstandigheden in de betrokken lidstaat;
en
b) uitsluitend worden gefinancierd door de verplichte belastingen ter dekking van de algemene openbare uitgaven en waarvoor de voorwaarden voor de toekenning en berekening niet afhankelijk zijn van de betaling van enige premie of bijdrage door de betrokkene. Prestaties ter aanvulling van op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties mogen evenwel niet alleen om die reden als op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties worden beschouwd;
en
c) opgenomen zijn in bijlage X.
6.1
De rechtbank stelt vast dat eiser in Spanje woont. Eiser is aldus geen ingezetene (meer) van Nederland. Eiser ontvangt ten laste van Nederland verzorging in Spanje. Daarvoor betaalt hij een jaarlijks op grond van een zogeheten woonlandfactor vastgestelde bijdrage die hem recht geeft op zorg in Spanje. Eiser is dan ook, hoewel hij op grond van de regeling van de Verordening recht houdt op zorg in Nederland, niet tegen ziektekosten in Nederland verzekerd. Hij heeft daarom, gelet op artikel 2a van de Wtcg, ook geen aanspraak op een tegemoetkoming ingevolge die wet. Dit geldt voor alle Nederlanders die buiten Nederland wonen.
6.2
De beroepsgrond dat op grond van de rechtstreekse werking van de Verordening, in samenhang met de uitleg in jurisprudentie van het EHvJ, sprake is van een prestatie bij ziekte die krachtens rechtspraak van het EHvJ exporteerbaar is, slaagt niet.
De rechtbank stelt vast dat de Wtcg-tegemoetkoming geen tegemoetkoming is in kosten van zorg waarvoor een belanghebbende op grond van de AWBZ of de Zvw is verzekerd, maar een tegemoetkoming in kosten die samenhangen met de gezondheidsproblemen waarmee een belanghebbende wordt geconfronteerd, zoals hogere stookkosten, vervoerskosten voor geneeskundige hulp en extra kosten voor kleding of beddengoed. De belanghebbende is een chronisch zieke of een gehandicapte. Met een vast, forfaitair, bedrag wordt in de meerkosten van de belanghebbende – gedeeltelijk – voorzien zonder dat daar een prestatie, bijvoorbeeld een premiebetaling of andere bijdrage
,tegenover staat. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat een Wtcg-tegemoetkoming gelijk te stellen is met een ziekteverstrekking en ziekte-uitkering ten laste van Nederland. Voorts is een algemene tegemoetkoming op grond van de Wtcg niet een op premie- of bijdragebetaling berustende uitkering die aanvullende, vervangende of bijkomende dekking biedt, bijvoorbeeld tegen het risico van ziekte.
6.3
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank eerst vast dat de Wtcg-tegemoetkoming, hoewel deze dus niet berust op een premie- of bijdragebetaling, niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 70, tweede lid van de Verordening, reeds omdat de tegemoetkoming niet voldoet aan voorwaarde c). De rechtbank verwijst in dit verband ook naar overweging 37 van de Verordening, die luidt:
“Zoals het Hof van Justitie herhaaldelijk heeft gesteld, dienen voorschriften die afwijken van het beginsel van de exporteerbaarheid van socialezekerheidsprestaties strikt te worden uitgelegd. Dat betekent dat ze alleen van toepassing kunnen zijn op prestaties die aan de gespecificeerde voorwaarden voldoen. Daaruit volgt dat hoofdstuk 9 van titel III van deze verordening alleen van toepassing kan zijn op prestaties van bijzondere aard die niet op premie- of bijdragebetaling berusten en zijn vermeld in bijlage X bij deze verordening.”
6.4
Resteert de vraag of de Wtcg-tegemoetkoming een prestatie bij ziekte is in de zin van artikel 3, eerste lid van de Verordening dan wel ressorteert onder de uitzondering van artikel 3, vijfde lid ter zake van de sociale en medische bijstand.
Uit de aard, vaste omvang en het doel van de tegemoetkoming, zoals hiervoor onder 6.2 omschreven, leidt de rechtbank af dat zij meer het karakter heeft van sociale bijstand dan een prestatie bij ziekte en daarom valt onder de uitzondering van artikel 3, vijfde lid sub a van de Verordening. Eiser kan dan ook geen rechten ontlenen aan de Verordening. Dit betekent dat de gevraagde tegemoetkoming voor 2012 en voor 2013 niet exporteerbaar is.
6.5
Voor zover eiser heeft betoogd dat hij een WAO-uitkering - naar tenminste 35% arbeidsongeschiktheid - ontving en uit dien hoofde tegen ziektekosten was verzekerd, heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt.
6.6
In het door eiser overgelegde ongedateerde schrijven van het hoofd van de administratieve eenheid werkgelegenheid, Sociale Zaken en inclusie van de Europese Commissie Brussel, aan hem persoonlijk gericht naar aanleiding van zijn klacht tegen Nederland, vindt de rechtbank geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel, reeds omdat dit slechts een informatieve brief is en geen inhoudelijke toetsing aan het recht bevat.
6.7
Voor zover eiser heeft betoogd dat hij voor een tegemoetkoming in aanmerking moet komen omdat hij in 2011 ook een tegemoetkoming ontving terwijl zijn medische situatie niet is gewijzigd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser aan die toekenning geen rechten voor 2012 en voor 2013 kan ontlenen.
6.8
Nu eiser geen te honoreren aanspraak heeft op een tegemoetkoming in het kader van de Wtcg, kan het betoog van eiser dat er ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar zijn medisch dossier, niet slagen.
7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, voorzitter, mr. D.R. van der Meer en mr. M.M. Meessen, leden, in aanwezigheid van F.E. van de Putte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.