ECLI:NL:RBDHA:2016:3974

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
SGR 15/8839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van AIO-aanvulling wegens niet inleveren van CIN-nummers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar dat AIO-aanvulling ontvangt, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft de AIO-aanvulling van eisers opgeschort omdat zij niet de gevraagde Marokkaanse CIN-nummers hebben ingeleverd, die nodig zijn voor een onderzoek naar hun recht op bijstand. Eisers hebben tegen deze opschorting beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb bevoegd was om het onderzoek in te stellen en dat eisers hun medewerking hadden moeten verlenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers de CIN-nummers niet hebben verstrekt, wat hen kan worden verweten. De rechtbank heeft ook overwogen dat het verzoek om de CIN-nummers te verstrekken gerechtvaardigd was, ondanks dat dit een inmenging in het privéleven van eisers met zich meebracht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2016 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. O. Arslan),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Oudenes).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) van eisers met ingang van 18 juni 2015 opgeschort.
Bij besluit van 22 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door [persoon A], kantoorgenoot van hun gemachtigde, en vergezeld van [persoon B], tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
[eiser] (eiser) is gehuwd met [eiseres] (eiseres). Zij wonen in Nederland en ontvingen algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling. Eiser is tevens gehuwd met [persoon C] en [persoon D], beiden woonachtig in Marokko.
1.2
In 2013 heeft verweerder het bureau voor sociale zaken van de Nederlandse ambassade in Marokko verzocht om te onderzoeken of eiser in Marokko of in Nederland woont en of hij eigenaar is van onroerend goed op het adres [adres] in [plaats], Marokko. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat eiser regelmatig naar Marokko op vakantie gaat en dat hij al meer dan vijftien jaar een huis bezit op voornoemd adres. Verweerder heeft het recht op AIO-aanvulling van eisers bij besluit van 16 april 2013 met ingang van 1 april 2013 ingetrokken en dit in de beslissing op bezwaar van 26 september 2013 gehandhaafd. Bij besluit van 21 oktober 2013 heeft verweerder de AIO-aanvulling van eisers hervat omdat niet onomstotelijk was komen vast te staan dat eisers vermogen hadden boven de vermogensgrens.
1.3
Op 4 maart 2015 heeft verweerder eisers thuis bezocht in verband met een steekproef naar de uitvoering van de AIO-aanvulling. Tijdens het huisbezoek hebben de medewerkers van de Svb eisers een brief gegeven. Daarin is vermeld dat voor de berekening en de hoogte van de AIO-aanvulling extra onderzoek moet worden gedaan bij instanties in Marokko en dat daarvoor de nummers van de Marokkaanse Carte d’Identité Nationale (CIN-nummers) van eiser en zijn echtgenotes nodig zijn. Verweerder heeft eisers verzocht de CIN-nummers vóór 1 april 2015 door te geven. Eisers hebben dit niet gedaan.
1.4
Bij brief van 16 april 2015 heeft verweerder eisers verzocht de CIN-nummers vóór 1 mei 2015 door te geven. Verweerder heeft in deze brief tevens medegedeeld dat, indien eisers niet op deze brief reageren, de betaling van hun AIO-aanvulling kan worden gestopt. Eisers hebben hun CIN-nummers wederom niet ingeleverd. Vervolgens heeft verweerder de AIO-aanvulling bij het primaire besluit opgeschort. Verweerder heeft eisers medegedeeld dat, indien zij de gevraagde informatie vóór 13 augustus 2015 geven, de AIO-aanvulling weer wordt uitbetaald. Indien zij niet of niet op tijd reageren, kan hun recht op AIO-aanvulling worden beëindigd. Verweerder heeft de opschorting in het bestreden besluit gehandhaafd.
1.5
Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft verweerder het recht op AIO-aanvulling van eisers met ingang van 18 juni 2015 ingetrokken. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De rechtbank is ambtshalve bekend dat het bezwaar bij besluit van 15 januari 2016 ongegrond is verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld (zaaknummer SGR 16/1458).
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eisers hun CIN-nummers niet hebben verstrekt en dat dit hen kan worden verweten. Dit nummer is noodzakelijk om in Marokko betrouwbare informatie te kunnen opvragen en zonder de CIN-nummers kan het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld. De bevoegdheid tot het instellen van het onderzoek is aan artikel 53a van de Participatiewet (Pw) ontleend. Dat ook in 2013 een onderzoek naar eisers’ recht op AIO-aanvulling heeft plaatsgevonden, staat niet aan het uitvoeren van een nieuw onderzoek in de weg, aldus verweerder.
3. Eisers voeren aan dat in 2013 al een onderzoek naar hun recht op AIO-aanvulling heeft plaatsgevonden. Er is geen enkele aanwijzing dat zij vermogen in het buitenland bezitten. Daarnaast beschikt verweerder reeds over alle benodigde gegevens om onderzoek in Marokko te kunnen doen. Door een tweede onderzoek in te stellen worden eisers onevenredig belast. Eisers betogen voorts dat verweerders onderzoek een discriminerend karakter heeft omdat alleen onderzoek wordt gedaan naar AIO-gerechtigden van buitenlandse afkomst. Onderzoek aan de hand van CIN-nummers is bovendien niet zinvol omdat de Marokkaanse overheid niet meer met Nederlandse instanties samenwerkt. De inbreuk op eisers’ privacy is daarom niet gerechtvaardigd. Eisers betogen tot slot dat verweerder de opschorting ten onrechte langer dan acht weken heeft laten voortduren.
4.1
Op grond van artikel 47a, eerste lid, van de Pw – voor zover hier van belang – heeft de Svb tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan gehuwden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.2
Ingevolge artikel 47a, derde lid, van de Pw zijn de artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid.
4.3
Artikel 47b, eerste lid, van de Pw bepaalt – voor zover hier van belang – dat voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, in de artikelen 17, 53a en 54 voor het college telkens de Svb wordt gelezen.
4.4
Op grond van artikel 53a, eerste lid, eerste volzin, van de Pw bepaalt verweerder welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd. Ingevolge het zesde lid van dit artikel is verweerder bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan verweerder besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
4.5
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw kan verweerder, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers de CIN-nummers niet aan verweerder hebben verstrekt. De rechtbank stelt voorop dat, zoals eerder is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank van 13 november 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:13048), verweerder op grond van artikel 53a van de Pw bevoegd is om een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar nadere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van de AIO-aanvulling. Die bevoegdheid mag verweerder steeds en spontaan uitoefenen ten aanzien van alle AIO-gerechtigden en daartoe is dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Het betoog van eisers dat verweerder vanwege het onderzoek in 2013 onbevoegd is om een nieuw onderzoek in te stellen, slaagt dus niet.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in het verweerschrift afdoende heeft toegelicht dat het CIN-nummer een belangrijk aanvullend identificerend gegeven is voor onderzoek in Marokko. Onderzoek aan de hand van enkel de geboortedatum van een betrokkene geeft onvoldoende uitsluitsel omdat dit geen betrouwbaar gegeven is in Marokko. Indien een precies adres van een betrokkene in Marokko niet bekend is, kan dit door middel van het CIN-nummer via het kiesregister worden achterhaald, aldus verweerder. Gelet op deze toelichting volgt de rechtbank eisers niet in hun betoog dat verweerder reeds over alle benodigde gegevens beschikt om onderzoek in Marokko te kunnen doen. Eisers’ stelling dat het opvragen van hun CIN-nummers een onevenredige belasting is, is niet onderbouwd, zodat de rechtbank deze stelling passeert.
7. De rechtbank overweegt voorts dat het opvragen van CIN-nummers een inmenging is in het recht op respect voor het privéleven, zoals neergelegd in artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zoals eveneens in de onder 5 genoemde uitspraak is overwogen, is verweerders verzoek om de CIN-nummers te verstrekken naar het oordeel van de rechtbank evenwel gerechtvaardigd op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM omdat het opvragen van de CIN-nummers beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Eisers’ stelling dat onderzoek aan de hand van CIN-nummers niet zinvol en daarmee ongerechtvaardigd is omdat de Marokkaanse overheid niet meer met Nederlandse instanties samenwerkt, leidt niet tot een ander oordeel. Het door eisers overgelegde nieuwsbericht waarin is opgenomen dat de Marokkaanse regering het contact met instellingen van de Europese Unie heeft verbroken vormt daartoe onvoldoende onderbouwing. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder – ook in het geval van eisers – gebruik mocht maken van zijn onderzoeksbevoegdheid en dat eisers gehouden waren om medewerking te verlenen door hun CIN-nummers te verstrekken.
8. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat het onderzoek van verweerder discriminerend van aard is. Zoals in het bestreden besluit is uiteengezet, bevraagt verweerder vanaf 2013 in een periode van zes jaar alle AIO-gerechtigden op buitenlands verblijf en vermogen. Tot 2016 worden achtereenvolgens per jaar de AIO-gerechtigden met Suriname, Marokko of Turkije als land van herkomst onderzocht. Vanaf 2016 is het onderzoek gericht op de overige AIO-gerechtigden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder geen ongerechtvaardigd onderscheid naar land van herkomst heeft gemaakt. Dat het onderzoek tot 2016 is uitgesplitst naar land van herkomst, leidt niet tot een ander oordeel.
9. Eisers’ betoog dat de opschorting in strijd met artikel 54, eerste lid, van de Pw, langer dan acht weken heeft geduurd, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor zover de termijn van acht weken is overschreden, brengt dat namelijk niet met zich dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De gevolgen van een eventuele overschrijding van de opschortingstermijn staat niet in deze procedure ter beoordeling.
10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meessen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.