4.5Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw kan verweerder, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers de CIN-nummers niet aan verweerder hebben verstrekt. De rechtbank stelt voorop dat, zoals eerder is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank van 13 november 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:13048), verweerder op grond van artikel 53a van de Pw bevoegd is om een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar nadere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van de AIO-aanvulling. Die bevoegdheid mag verweerder steeds en spontaan uitoefenen ten aanzien van alle AIO-gerechtigden en daartoe is dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Het betoog van eisers dat verweerder vanwege het onderzoek in 2013 onbevoegd is om een nieuw onderzoek in te stellen, slaagt dus niet. 6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in het verweerschrift afdoende heeft toegelicht dat het CIN-nummer een belangrijk aanvullend identificerend gegeven is voor onderzoek in Marokko. Onderzoek aan de hand van enkel de geboortedatum van een betrokkene geeft onvoldoende uitsluitsel omdat dit geen betrouwbaar gegeven is in Marokko. Indien een precies adres van een betrokkene in Marokko niet bekend is, kan dit door middel van het CIN-nummer via het kiesregister worden achterhaald, aldus verweerder. Gelet op deze toelichting volgt de rechtbank eisers niet in hun betoog dat verweerder reeds over alle benodigde gegevens beschikt om onderzoek in Marokko te kunnen doen. Eisers’ stelling dat het opvragen van hun CIN-nummers een onevenredige belasting is, is niet onderbouwd, zodat de rechtbank deze stelling passeert.
7. De rechtbank overweegt voorts dat het opvragen van CIN-nummers een inmenging is in het recht op respect voor het privéleven, zoals neergelegd in artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zoals eveneens in de onder 5 genoemde uitspraak is overwogen, is verweerders verzoek om de CIN-nummers te verstrekken naar het oordeel van de rechtbank evenwel gerechtvaardigd op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM omdat het opvragen van de CIN-nummers beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Eisers’ stelling dat onderzoek aan de hand van CIN-nummers niet zinvol en daarmee ongerechtvaardigd is omdat de Marokkaanse overheid niet meer met Nederlandse instanties samenwerkt, leidt niet tot een ander oordeel. Het door eisers overgelegde nieuwsbericht waarin is opgenomen dat de Marokkaanse regering het contact met instellingen van de Europese Unie heeft verbroken vormt daartoe onvoldoende onderbouwing. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder – ook in het geval van eisers – gebruik mocht maken van zijn onderzoeksbevoegdheid en dat eisers gehouden waren om medewerking te verlenen door hun CIN-nummers te verstrekken.
8. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat het onderzoek van verweerder discriminerend van aard is. Zoals in het bestreden besluit is uiteengezet, bevraagt verweerder vanaf 2013 in een periode van zes jaar alle AIO-gerechtigden op buitenlands verblijf en vermogen. Tot 2016 worden achtereenvolgens per jaar de AIO-gerechtigden met Suriname, Marokko of Turkije als land van herkomst onderzocht. Vanaf 2016 is het onderzoek gericht op de overige AIO-gerechtigden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder geen ongerechtvaardigd onderscheid naar land van herkomst heeft gemaakt. Dat het onderzoek tot 2016 is uitgesplitst naar land van herkomst, leidt niet tot een ander oordeel.
9. Eisers’ betoog dat de opschorting in strijd met artikel 54, eerste lid, van de Pw, langer dan acht weken heeft geduurd, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor zover de termijn van acht weken is overschreden, brengt dat namelijk niet met zich dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De gevolgen van een eventuele overschrijding van de opschortingstermijn staat niet in deze procedure ter beoordeling.
10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.