1.3Eiser heeft bij brief van 27 november 2014 bezwaar gemaakt tegen de brief van 24 oktober 2014. Op deze datum heeft hij ook bij verweerder gemeld dat hij op 29 oktober 2014 naar het buitenland is vertrokken en op 26 november 2014 is teruggekeerd. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een e-ticket van [bedrijf X] overgelegd.
2. Verweerder heeft eisers bezwaar bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de brief van 24 oktober 2014 geen besluit is zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De brief is namelijk niet zelfstandig op rechtsgevolg gericht. Rechtsgevolgen die zich door het verblijf in het buitenland voordoen, zoals beëindiging of verlaging van de bijstand, kunnen pas intreden nadat het bestuursorgaan daarover een nadere afweging heeft gemaakt. Dit gebeurt eerst indien duidelijk is hoe lang de betrokkene feitelijk in het buitenland is verbleven. Eisers uitkering is weliswaar heel even tijdelijk stopgezet, maar omdat hij tijdig was teruggekeerd, is zijn bijstandsuitkering vervolgens zonder onderbreking voortgezet.
3. Eiser betoogt dat de brief van 24 oktober 2014 wel degelijk als een besluit moet worden gezien. Op aanraden van zijn neuroloog heeft hij verweerder bij zijn melding van 15 oktober 2014 verzocht om met behoud van zijn uitkering langer dan 28 dagen in het buitenland te verblijven. De melding – waarbij diverse medische stukken zijn gevoegd – is daarom een aanvraag zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb en de brief van 24 oktober 2014 is een weigering daarvan. De brief heeft rechtsgevolg omdat daarin wordt medegedeeld dat eiser wordt uitgesloten van bijstand over de periode die hij langer dan 28 dagen in het buitenland verblijft. Verweerder heeft daarom ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld of eiser toestemming moet krijgen om langer dan 28 dagen in het buitenland te verblijven. Eiser betoogt voorts dat hij gelijk moet worden gesteld met pensioengerechtigden en daarom recht heeft op dertien weken verblijf in het buitenland met behoud van uitkering. Door geen toestemming hiervoor te geven, maakt verweerder een ongerechtvaardigd onderscheid tussen eiser en pensioengerechtigden en wordt zijn recht op respect voor zijn privéleven geschonden. Hij is daardoor namelijk niet in staat om zijn levenskwaliteit te behouden.
4. Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan worden toegekomen, dient eerst te worden beoordeeld of het beroep ontvankelijk is. Daarvoor is vereist dat er sprake is van procesbelang. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:902) is eerst sprake van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het maken van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. 5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in 2014 niet langer dan 28 dagen in het buitenland is verbleven. De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat eisers verblijf in het buitenland (ook) geen blijvende gevolgen voor zijn bijstandsuitkering heeft gehad. De tijdelijke stopzetting van zijn uitkering is in november 2014 al hersteld. De rechtbank is van oordeel dat deze procedure in zoverre niet tot een resultaat van enige betekenis kan leiden. Belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan niettemin bestaan indien is gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangevoerd dat hij financiële schade heeft opgelopen, bijvoorbeeld door het wijzigen van zijn vakantieplannen. Eiser heeft evenmin gesteld dat hij gezondheidsschade heeft opgelopen vanwege zijn kortere verblijf in Marokko. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ook geen sprake van procesbelang vanwege schade als gevolg van de besluitvorming van verweerder.
6. Ter zitting heeft eisers gemachtigde desgevraagd medegedeeld dat eisers procesbelang is gelegen in het krijgen van een principiële uitspraak inhoudende dat voortaan de wettelijke bepalingen voor pensioengerechtigde bijstandsontvangers op hem worden toegepast, zodat hij ingevolge artikel 13, vierde lid, van de Participatiewet, recht heeft op dertien vakantieweken per jaar met behoud van uitkering. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiser een verklaring voor recht verzoekt waarin hij voor wat de bijstandverlening betreft wordt gelijkgesteld met pensioengerechtigden.
7. De rechtbank overweegt dat zij in het bestuursrecht oordeelt over de rechtmatigheid van aan haar voorgelegde besluiten. De Awb voorziet niet in de mogelijkheid een declaratoire uitspraak te doen. De rechtbank acht zich daarom niet bevoegd een principieel en algemeen rechterlijk oordeel te geven met betrekking tot het wettelijk regime dat op eiser moet worden toegepast bij eventuele toekomstige verzoeken om langer in het buitenland te mogen blijven. Dit betekent dat eisers doel om in de toekomst met pensioengerechtigden te worden gelijkgesteld, geen rechtens te honoreren procesbelang oplevert.
8. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de brief van 24 oktober 2014 als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet worden gekwalificeerd en of verweerder eiser toestemming had moeten geven om over de periode van 30 oktober 2014 tot en met 28 januari 2015 met behoud van zijn uitkering in het buitenland te verblijven.
9. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.