ECLI:NL:RBDHA:2016:3910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
AWB 15/21667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep in asielprocedure wegens gebrek aan besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 25 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Op 4 december 2015 ontving hij een bericht van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dat zijn asielaanvraag verder zou worden behandeld in de verlengde asielprocedure. Eiser heeft hiertegen op 7 december 2015 beroep ingesteld. De rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld of het bericht van de staatssecretaris als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelt dat het bericht van de staatssecretaris niet gericht is op enig rechtsgevolg, maar slechts een mededeling is dat er meer tijd nodig is voor een goede beslissing op de asielaanvraag. De rechtbank wijst erop dat de mededeling van de staatssecretaris dat een eerdere beschikking wordt ingetrokken, een kennelijke verschrijving is, aangezien er op dat moment geen beschikking bestond die kon worden ingetrokken. De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang meer is voor eiser, nu hij inmiddels in het bezit is gesteld van een asielvergunning.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat het bericht van de staatssecretaris geen besluit is waartegen beroep openstaat. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet in te stellen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/21667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedag] 1992, van Syrische nationaliteit, eiser,
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Op 4 december 2015 heeft verweerder eiser bericht dat zijn asielaanvraag verder zal worden behandeld in de verlengde asielprocedure (VA).
Eiser heeft hiertegen op 7 december 2015 beroep ingesteld.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat de rechtbank kennelijk onbevoegd is of omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De rechtbank acht in het onderhavige geval termen aanwezig om van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
3. Allereerst ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het bericht van verweerder van 4 december 2015 om de asielaanvraag van eiser te behandelen in de zogeheten VA‑procedure kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.
4. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op 2 augustus 2015 Nederland binnengekomen en heeft op 25 augustus 2015 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluit van 18 januari 2016 is eiser door verweerder in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000, met ingang van 25 augustus 2015, geldig tot 25 augustus 2020.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het bericht dat zijn asielaanvraag verder zal worden behandeld in de verlengde asielprocedure niet gericht op enig rechtsgevolg, nu dit bericht niet meer inhoudt dan de mededeling dat er meer tijd nodig is om een goede beslissing op de asielaanvraag van eiser te nemen. Ook het feit dat dit een langere wettelijke beslistermijn met zich meebrengt (van zes maanden) maakt niet dat met dit bericht sprake is geweest van een handeling met rechtsgevolg. Daarbij merkt de rechtbank de mededeling van verweerder in het bericht van 4 december 2015: "de beschikking van uw cliënt (…) wordt hierbij wordt ingetrokken" aan als een kennelijke verschrijving. Hiertoe acht de rechtbank redengevend dat er op dat moment geen beschikking bestond die kon worden ingetrokken. Dientengevolge is er geen datum bij vermeld. Bij het opvragen van de stukken bij verweerder is gebleken dat niet eerder dan 16 januari 2015 positief op de asielaanvraag is beschikt. Evenmin is door de gemachtigde van eiser een afschrift van enige eerdere beschikking overgelegd, bijvoorbeeld bij brief van 17 maart 2016, in reactie op de vraag van de rechtbank welk procesbelang eiser nog heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep nu hij inmiddels in het bezit is gesteld van een asielvergunning op de a-grond van artikel 29 Vw 2000 en deze vergunning hem is verleend met ingang van de datum van zijn asielaanvraag.
7. Derhalve is het bericht van verweerder om de asielaanvraag van eiser te behandelen in de zogeheten VA‑procedure geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen beroep open staat, zodat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk dient te verklaren.
8. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.