Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2016 op in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [1982] , van Vietnamese nationaliteit, eiser
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Vw, voor zover hier van belang, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
(…)
d. de vreemdeling waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan;
f. de vreemdeling zijn aanvraag enkel heeft ingediend teneinde zijn uitzetting of overdracht uit te stellen of te verijdelen;
(…)
h. de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst;
(…).
- de identiteit en nationaliteit van eiser,
- het verblijf in Don Hoi en betrokkenheid bij en deelname aan de demonstratie op 14 mei 2014,
- de gestelde problemen als gevolg van deze deelname en de onderduikperiode in Hanoi,
- het bevel tot opsporing.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet twijfelt aan de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit. Hij rekent het eiser wel aan dat hij zijn paspoort niet meer heeft. Over de overige drie elementen heeft verweerder gesteld dat deze ongeloofwaardig worden gevonden en daarom komt verweerder tot de conclusie dat de asielaanvraag ongegrond is.
Eiser heeft daartegenover gesteld dat de werkgever er belang bij had om de gegevens van eiser rooskleuriger voor te stellen dan zij feitelijk waren om de afgifte van een visum voor eiser zeker te stellen. Verder heeft eiser ter zitting verklaard dat hij ook smeergeld heeft betaald om de zakenreis naar Nederland mogelijk te maken.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn relaas verschillende documenten overgelegd en hij ziet hierin een (begin van) bewijs voor de geloofwaardigheid van zijn relaas. Verweerder heeft de genoemde elementen, mede vanwege de inhoud van het visumdossier, ongeloofwaardig geacht. Het beroep spitst zich toe op de vraag of verweerder in het kader van de samenwerkingsverplichting nader onderzoek had moeten doen naar de door eiser in kopie overgelegde documenten.
Verweerder handhaaft zijn standpunt dat artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw op eisers situatie van toepassing is. Eiser heeft zich volgens verweerder waarschijnlijk, te kwader trouw, van zijn paspoort ontdaan.
Ten tweede veronderstelt de zinsnede van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw “waarschijnlijk, te kwader trouw (…) heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan” dat het moet gaan om een actieve handeling van de betrokkene om het document kwijt te raken. De rechtbank vindt aanknopingspunten voor dit standpunt in de parlementaire geschiedenis van het voorstel van de wet tot wijziging van de Vw ter implementatie van Procedurerichtlijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar de memorie van antwoord van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2014/15, 34 088, C) waarin de staatssecretaris het volgende heeft toegelicht:
“De wijze waarop invulling gegeven gaat worden aan het EU-rechtelijke begrip «kwade trouw» is zeker niet te stringent. De wijze waarop uitleg wordt gegeven aan dit begrip sluit aan bij het algemeen spraakgebruik waarin slechts gesproken kan worden van «kwade trouw» indien er sprake is van een vorm van opzettelijk handelen waarbij de vreemdeling het oogmerk heeft zichzelf in een gunstiger positie te brengen, bijvoorbeeld door te verhullen wie hij werkelijk is, teneinde zijn kans op een verblijfsvergunning te vergroten, dan wel om terugkeer naar het land van herkomst bij voorbaat te bemoeilijken.” (pagina 23).
Eiser heeft verklaard dat hij zijn paspoort in een bar is kwijtgeraakt. Wat eiser heeft verklaard, duidt niet op een actieve handeling om zich van zijn paspoort te ontdoen. Verweerder heeft gesteld dat eiser aangifte had moeten doen van het verlies van zijn paspoort. Door dit na te laten, neemt verweerder aan dat eiser zich waarschijnlijk te kwader trouw van zijn paspoort heeft ontdaan. Dit is echter een scenario, dat, zo lijkt het, mede is ingekleurd door de rest van het relaas van eiser dat verweerder ongeloofwaardig heeft bevonden. De rechtbank oordeelt dat voor het denken in scenario’s, gelet op de tekst van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw en de hiervoor gegeven parlementaire geschiedenis, geen ruimte is. Verweerder heeft aan zijn standpunt om de aanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen ten onrechte dit onderdeel van dit artikellid ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft in deze loop van gebeurtenissen voldoende aanleiding kunnen zien voor toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw. Eiser heeft zijn verblijf op onrechtmatige wijze verlengd door niet na afloop van de geldigheidsduur van het visum Nederland te verlaten. Hij heeft zich ook niet zo snel als mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen gemeld en daar kenbaar gemaakt dat hij een asielaanvraag wilde indienen. Eisers toelichting dat hij niet wist hoe hij een asielprocedure moest starten en dat hij onbekend was met de procedures in Nederland, vormen geen goede reden voor deze late melding. Eiser heeft in 2008 in Duitsland asiel aangevraagd en had kunnen weten dat hij zich bij de autoriteiten moest melden om asiel aan te vragen.
Deze beide artikelen zien op burgerrechten die een betrokkene heeft in de rechterlijke fase. Dat verweerder eiser niet heeft gehoord in de bestuurlijke fase, werkt niet door in deze rechterlijke fase. Daarom zijn deze artikelen niet van toepassing.
De rechtbank oordeelt verder dat verweerder ook niet op andere grond gehouden was eiser expliciet te horen over het voornemen om hem een terugkeerbesluit op te leggen. Eiser heeft een voornemen van verweerder ontvangen waaruit blijkt dat verweerder een zogeheten meeromvattende beschikking zou nemen, waarvan het terugkeerbesluit onderdeel is. Eiser had hierop in zijn zienswijze(n) zijn visie kunnen geven. Er is geen rechtsregel aan te wijzen op grond waarvan verweerder eiser hierover nog afzonderlijk zou moeten horen.