ECLI:NL:RBDHA:2016:3845
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de geloofwaardigheid van de homoseksuele geaardheid van een Iraanse vreemdeling in asielprocedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 april 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen als kennelijk ongegrond, en de vreemdeling had beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn homoseksuele geaardheid geloofwaardig was. De rechtbank volgde de verweerder in zijn standpunt dat de Werkinstructie 2015/9, die de beoordeling van de geloofwaardigheid van seksuele geaardheid regelt, effectief was en in overeenstemming met eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De vreemdeling had geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling onvoldoende inzicht had gegeven in zijn proces van bewustwording en acceptatie van zijn geaardheid, en dat zijn verklaringen te summier waren om als geloofwaardig te worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.