Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser heeft voorts verklaard dat twee van zijn broers in 1990 in Mogadishu door het oorlogsgeweld zijn omgekomen, nadat hun huizen door raketten waren geraakt.
2. de vader van eiser bezat in [plaatsnaam] een garage waar hij overheidsvoertuigen repareerde;
3. de problemen die eiser en zijn familie ondervonden doordat de vader van eiser overheidsvoertuigen repareerde;
4. het gedwongen huwelijk van zijn zus in 1990;
5. het overlijden van twee broers van eiser in de oorlog in 1990.
Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en etniciteit van eiser geloofwaardig. Voorts acht verweerder geloofwaardig dat eisers vader een garage bezat en overheidsvoertuigen repareerde. De problemen die eiser en zijn familie hebben ondervonden vanwege de garage van zijn vader en het gedwongen huwelijk van zijn zus in 1990, acht verweerder niet geloofwaardig. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw.
Eiser valt niet onder het besluit- en vertrekmoratorium omdat [plaatsnaam] en Mogadishu niet onder controle staan van Al-Shabaab.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de problemen die hij en zijn familie in Somalië hebben ondervonden als gevolg van de werkzaamheden van zijn vader, ongeloof-waardig heeft geacht. Dit heeft hij in de nadere gronden van 14 januari 2015 onderbouwd met, onder meer, het volgende. In het bestreden besluit wordt eraan voorbij gegaan dat blijkens paragraaf 3.2.2. van de door verweerder openbaar gemaakte Werkinstructie 2014/10 van 1 januari 2015 (de WI) de geloofwaardigheidsbeoordeling dient plaats te vinden tegen de achtergrond van wat over eiser bekend is. In de onderhavige zaak dat hij afkomstig is uit Somalië, ten tijde van de gebeurtenissen nog maar 15 jaar oud was en het inmiddels ruim 25 jaar geleden is dat de ingrijpende gebeurtenissen zich hebben voorgedaan. Verweerder heeft deze achtergrond niet kenbaar en inzichtelijk betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoorde-ling. Dit klemt te meer nu eiser reeds in de zienswijze heeft betoogd dat de ernst van het gebrek (het ontbreken van een exacte datum of een maand, het gebruik van de onjuiste afkorting “USC” en kleine ongerijmdheden) in verhouding staat tot de aard van de verschonende omstandigheden (het zeer lange tijdsverloop en zijn zeer jeugdige leeftijd), zodat het gebrek niet toerekenbaar is te achten. In de rechtspraak kan geen steun worden gevonden voor de stelling van verweerder dat van eiser verwacht mag worden dat hij een datum of op zijn minst een maand kan noemen. Het feit dat het gaat om een ingrijpende gebeurtenis, maakt dit niet anders. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 17 september 2015 (AWB 15/7532).
Verweerder heeft miskend dat binnen de Somalische traditie niet veel waarde wordt gehecht aan data, ook niet als het belangrijke gebeurtenissen betreft. Eiser wijst in dit verband op een rapport van de Immigration and Refugee Board of Canada van 1 februari 1990: “Somalia: Information regarding the exactitude or lack thereof in Somali culture of the use of exact dates” (SOM 4279). Het feit dat eiser geen exacte datum of maand kan noemen, doet niet af aan de verklaringen van eiser omtrent de bedreigingen jegens zijn vader. Daarbij speelt het tijdsverloop sindsdien een rol. Waar het om gaat is dat eiser wel in staat is om de gebeurtenissen in de tijd te plaatsen, hetgeen eiser blijkens het nader gehoor heeft gedaan. Als voor deze omstandigheid aandacht is gevraagd in de zienswijze, kan verweerder niet volstaan met “Zeker gelet op het feit dat het hier om een ingrijpende gebeurtenis, bedreiging van zijn vader, gaat.” Juist bij een traumatiserende gebeurtenis als een gewapende aanval is blijkens vaste literatuur “periferie” kennis, zoals datumaanduidingen, minder snel te verwachten. Er is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek aangezien verweerder geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de leeftijd van eiser ten tijde van de relevante gebeurtenissen en aldus in strijd met de werkinstructie heeft gehandeld. Ondeugdelijk is gemotiveerd waarom van eiser verlangd kan worden om meer gedetailleerd te verklaren over de inval op het ouderlijk huis en de persoon [naam 1] . Verweerder miskent dat de jonge leeftijd van eiser ten tijde van de bedreigingen en de ontvoering een gebrek aan geloof-waardigheid van de verklaringen kan verklaren. Verweerder kan in dit verband niet volstaan met de opmerking dat “terdege rekening is gehouden met verschoonbare omstandigheden”.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid is terdege rekening gehouden met verschonende omstandigheden.
In het verweerschrift is, ter toelichting, nog het volgende opgemerkt. Dat, rekening houdend met eisers leeftijd ten tijde van de gestelde relevante gebeurtenissen, toch door verweerder van hem verlangd wordt meer en gedetailleerder te kunnen verklaren, betekent niet dat in het geheel geen rekening is gehouden met verschonende omstandigheden, maar dat die leeftijd wat verweerder betreft hem er niet van kan verschonen hierover gedetailleerder te kunnen verklaren. Het is niet zo dat indien een bepaalde tegenstrijdigheid wordt gehandhaafd, dit per definitie betekent dat geen rekening is gehouden met de persoon van eiser. Volgens de WI moet de ernst van het gebrek wel in verhouding staan tot de aard van de verschonende omstandigheden. In dit geval handhaaft verweerder daarom dat, hoewel de gestelde gebeurtenissen lang geleden zijn, eiser toch meer gedetailleerde informatie had moeten kunnen geven omdat hij niet heel jong was (15 jaar) en het een dermate belangrijke gebeurtenis in zijn leven moet zijn geweest, dat hij zich hiervan meer en gedetailleerder had moeten kunnen herinneren.
“2.1 Stelplicht en bewijslast
(…)
(…)
Het is van belang om de geloofwaardigheid per relevant element te beoordelen. Dat wil zeggen dat per relevant element bekeken moet worden, welke omstandigheden op de geloofwaardigheid van dat relevante element van invloed zijn. Dit kunnen dus zowel de interne als de externe geloofwaardigheidsindicatoren zijn maar ook de bepalingen genoemd in artikel 3.35, derde lid, VV. (…)
Uiteraard is hierbij van belang om het samenhang tussen de verschillende relevante elementen niet uit het oog te verliezen.
(…)
De geloofwaardigheidsbeoordeling moet objectief, gestructureerd en transparant worden uitgevoerd. Dat betekent onder andere dat gebruik gemaakt moet worden van objectiveerbare bronnen en kenbaar gemotiveerd moet worden, waarbij inzicht gegeven wordt in de weging. Ook moet rekening worden gehouden met de persoon van de vreemdeling en diens achtergrond. Culturele en taalkundige verschillen, de (mentale, fysieke, intellectuele etc.) toestand van de vreemdeling en de (mentale, fysieke, professionele etc.) toestand van de beslisser spelen allemaal een rol tijdens het proces van besluitvorming. De beoordelend ambtenaar dient een subjectieve invulling te vermijden en er op bedacht te zijn dat er nu eenmaal bijna nooit zekerheid zal zijn over de juistheid van de verklaringen van de asielzoeker. Dat laatste is ook niet nodig, omdat de vreemdeling niet hoeft te bewijzen wat hem overkomen is maar zijn vrees voor vervolging of behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM aannemelijk moet maken.
(…)
Voorbeelden:
- eiser heeft niet kunnen concretiseren wanneer [naam 1] en zijn mannen voor het eerst naar zijn vader zijn gekomen om hem te zeggen dat hij geen overheidsvoertuigen meer moest repareren. Eiser weet enkel dat dit 1990 was. Dat eiser geen datum of op zijn minst maand kan noemen wekt bevreemding;
- ook heeft eiser niet de datum kunnen noemen waarop hij de mannen eerder heeft gezien die zijn vader hebben bedreigd en daarna vermoord;
- eiser heeft de datum waarop of de maand waarin de inval in zijn ouderlijke huis heeft plaatsgevonden en waarbij zijn vader is vermoord ook niet kunnen noemen;
- eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het jaar waarin zijn vader is vermoord. Tijdens het eerste gehoor heeft hij verklaard dat zijn vader is overleden in 1991, hetgeen niet in de correcties en aanvullingen daarop is aangepast. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat de inval in de woning en de moord op zijn vader in 1990 plaatsvonden. De enkele stelling dat eiser op het moment van de aanval nog maar 15 jaar oud was en nagenoeg analfabeet maakt het niet anders;
- ten aanzien van de gestelde ontvoering heeft eiser wisselende, ongerijmde en summiere verklaringen afgelegd. Zo heeft eiser niet kunnen concretiseren wanneer hij zou zijn ontvoerd, enkel dat dit in 1990 was en een korte periode na de dood van zijn vader.
- eiser kan niet concretiseren wanneer zijn zus gedwongen met een man zou zijn getrouwd. Eiser heeft enkel aangegeven dat het twee maanden na de dood van zijn vader was.
Naar aanleiding van het voornemen heeft eiser in de zienswijze gemotiveerd aangevoerd dat verweerder - in strijd met de WI - bij zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser niet heeft beoordeeld of er verschonende omstandigheden zijn die de geconstateerde gebreken in de verklaringen zouden kunnen verklaren en op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat voorkomende vaagheden of tegenstrijdigheden niet aan eiser mogen worden toegerekend.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat onder de “verschonende omstandigheden die een bepaald gebrek in de geloofwaardigheid zouden kunnen verklaren” als bedoeld in paragraaf 3.2.2 van de WI ook kan vallen de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van door hem genoemde gebeurtenissen en het tijdsverloop sindsdien.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op hetgeen eiser op dit punt in de zienswijze gemotiveerd heeft gesteld en herhaald in de gronden van beroep. Verweerder heeft op pagina 3 van het besluit gesteld dat terdege rekening is gehouden met “verschonende omstandigheden”. Welke omstandigheden dat zijn en met betrekking tot welke verklaringen van eiser dit is gebeurd en op welke wijze, blijkt echter niet uit de motivering van het besluit. Tegelijkertijd is in het besluit gesteld dat het tijdsverloop van 25 jaar
nietmaakt dat niet van betrokkene verwacht kan worden dat hij geen datum op of zijn minst een maand kan noemen. Verweerder veronderstelt dat dit wel kan worden verlangd, nu het om een ingrijpende gebeurtenis gaat (de bedreiging van de vader van eiser). Op pagina 4 van het besluit is vervolgens gesteld dat in redelijkheid mag worden aangenomen dat iemand wiens huis is aangevallen waarbij zijn vader is vermoord, eenduidig kan verklaren over het jaar waarin dit heeft plaatsgevonden. Verderop stelt verweerder dat in alle redelijkheid mag worden aangenomen dat iemand wiens huis is aangevallen en wiens vader is omgebracht, kan aangeven tot welke organisatie de dader behoorde en dat de omstandigheid dat eiser destijds vijftien jaar oud was en nagenoeg analfabeet, het voorgaande niet anders maakt.
Met deze overwegingen heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd waarom het gestelde in de zienswijze over de genoemde verschonende omstandigheden (de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van de gebeurtenissen, het tijdsverloop sindsdien tot aan het nader gehoor en culturele aspecten zoals het omgaan met (exacte) data in de Somalische cultuur) er niet toe leidt dat de door verweerder in het voornemen genoemde vage of tegenstrijdige verklaringen verschoonbaar worden geacht.
BeslissingDe rechtbank:
van deze uitspraak;
betalen.