ECLI:NL:RBDHA:2016:3606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
15_7879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor seizoensgebonden strandhuisjes op het Zuiderstrand van Kijkduin

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 31 maart 2016, wordt de zaak behandeld tussen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag als verweerder en de Vereniging [X] als eiser. De rechtbank oordeelt over de verleende omgevingsvergunningen voor het tijdelijk plaatsen van 20 seizoensgebonden strandhuisjes op het Zuiderstrand van Kijkduin. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 1 oktober 2015, waarbij vergunningen zijn verleend aan de vergunninghouders [A] en [B]. De rechtbank stelt vast dat de vergunningen in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de Vereniging [X] niet voldoende zijn meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken in de besluitvorming te herstellen binnen een termijn van zes weken. De beroepen van de individuele leden en bestuursleden van de vereniging worden niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de rechtbank de verdere beslissing aanhoudt tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 15/7879 en 16/423 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2016 in de zaken tussen

Vereniging [X] ([X]), te [vestigingsplaats],
het bestuur van Vereniging [X], de individuele bestuursleden en de individuele leden van [X], eisers
(gemachtigde: mr. M.G. Plug),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
1.
[derde-partij A] ([A]), te [vestigingsplaats],
2.
[derde-partij B] ([B]), te [vestigingsplaats], vergunninghouders
(gemachtigde: mr. E. Koornwinder).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2015 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder aan [A] omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van 20 seizoensgebonden strandhuisjes op het Zuiderstrand van Kijkduin nabij de strandslagen 2 en 2a voor een periode van vijf jaar
Bij besluit van 29 september 2015, eveneens gepubliceerd op 1 oktober 2015 (het bestreden besluit 2), heeft verweerder aan [B] omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van 20 seizoensgebonden strandhuisjes op het Zuiderstrand van Kijkduin tussen de strandslagen 2a en 3 voor een periode van vijf jaar.
Eiser heeft zowel tegen het bestreden besluit 1 als tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld, zaaknummer SGR 15/7879, respectievelijk SGR 16/423. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouders hebben hun zienswijze gegeven op de beroepen.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. De beroepen zijn gevoegd behandeld met het beroep van [persoon A] en [persoon B], zaaknummer SGR 15/8072, in welke zaak de rechtbank heden einduitspraak heeft gedaan.
Namens de vereniging is verschenen [persoon C] en [persoon D], bijgestaan door gemachtigde Plug. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [persoon E] en [persoon F]. Namens [A] zijn verschenen [persoon G] en [persoon H], bijgestaan door gemachtigde Koornwinder. Namens [B] zijn verschenen [persoon I] en [persoon J], eveneens bijgestaan door gemachtigde Koornwinder.

Overwegingen

1.1
Het bouwplan, waarvoor [A] op 23 september 2014 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in het tijdelijk plaatsen van twintig seizoensgebonden strandhuisjes op het Zuiderstrand van Kijkduin nabij de strandslagen 2 en 2a voor een periode van vijf jaar. Er zullen tien strandhuisjes direct ten zuiden van strandslag 2 worden geplaatst en tien huisjes direct ten zuiden van strandslag 2a, gedeeltelijk op een strook van het strand dat thans door [X] wordt gebruikt.
1.2
Het bouwplan, waarvoor [B] op 10 oktober 2014 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in het tijdelijk plaatsen van twintig seizoensgebonden strandhuisjes op het Zuiderstrand van Kijkduin tussen de strandslagen 2a en 3 voor een periode van vijf jaar direct ten noorden van strandslag 2a.
1.3
De strandhuisjes zijn 3,5 meter breed, 10 meter lang en 3,7 en 3,8 meter hoog. De huisjes zullen van maart tot november op het strand aanwezig zijn.
De aanvraag heeft uitsluitend betrekking op de activiteit “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan”, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.4
Verweerder heeft de procedure gevolgd als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo.
Het ontwerp van bestreden besluit 1 heeft vanaf 8 april 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Het ontwerp van bestreden besluit 2 heeft vanaf 31 maart 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eisers hebben op 8 mei 2015 zienswijzen ingediend.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunningen verleend. In de bestreden besluiten is overwogen dat op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geen omgevingsvergunning is vereist voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk”. Voorts is hierin overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door de ruimtelijke studie “Verkenning strandhuisjes Zuiderstrand” (de verkenning) en het collegevoorstel strandhuisjes van 25 september 2012 (het collegevoorstel).
3. Eisers voeren aan dat ten onrechte geen vergunning is verleend voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk”. Artikel 3, aanhef en onder 2, van het Bor is volgens eisers niet van toepassing, omdat het bouwplan niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Bovendien zijn de huisjes hoger dan de op grond van deze bepaling toegestane maximale hoogte van 5 meter. Voorts is sprake van overschrijding van de maximale nokhoogte als bedoeld in artikel 6.2.6 van de planregels en mag bebouwing uitsluitend plaatsvinden binnen de aanduiding “exploitatievlak strandbebouwing”.
Ook voeren eisers aan dat de vergunningen in de publicatie ten onrechte stonden vermeld onder het stadsdeel Scheveningen, waardoor belanghebbenden op het verkeerde been zijn gezet.
Meer inhoudelijk stellen eisers dat aan de bestreden besluiten geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Deze voldoet naar de mening van eisers niet aan de eisen die daaraan in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden gesteld. De onderbouwing is gebaseerd op de veronderstelling dat de vergunning een geldigheidsduur van 5 jaar zou hebben, terwijl gebleken is dat de vergunning voor de huisjes tussen strandslag 2a en 3 geen bepaalde duur vermeldt. Verweerder is aan de belangen van eisers voorbij gegaan, terwijl die waren genoemd in de verkenning. Daarnaast zijn de verkenning en het collegevoorstel gedateerd, zodat zij niet kunnen dienen ter motivering van de bestreden besluiten. De omstandigheden, zoals vermeld in het collegevoorstel, die ertoe hebben geleid dat het Noorderstrand niet geschikt is voor de huisjes doen zich evenzeer op het Zuiderstrand voor. De plattegrond van model 1 die in dit voorstel is opgenomen komt niet overeen met de werkelijke situatie, hetgeen onzorgvuldig is. Dat geldt ook voor de kansenkaart Zuiderstrand in paragraaf 3.3 van de verkenning, die ten onrechte suggereert dat het strand naast het [X] vrij gehouden wordt. Daarnaast vertonen de aan de besluitvorming ten grondslag liggende documenten innerlijke tegenstrijdigheden. Zo gaan de in paragraaf 3.4 genoemde modellen 1 en 2 voorbij aan de in hoofdstuk 2 genoemde 2 locaties. Daarom zijn de bestreden besluiten volgens eisers onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
Ook heeft verweerder volgens eisers niet materieel gereageerd op de ingediende zienswijzen. Tot slot wijzen eisers op verweerders brief van 20 maart 2015 waarin wordt gedreigd met opzegging van de huurovereenkomst indien eisers geen volledige medewerking verlenen aan de noodzakelijke voorbereidingsactiviteiten ten behoeve van de bouw van de strandhuisjes. Die brief duidt op vooringenomenheid en détournement de pouvoir, aldus eisers.
Ontvankelijkheid
4.1
Allereerst ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eisers als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan alleen een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit. Onder belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van het derde lid van dat artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4.2
De individuele leden en individuele bestuursleden van de Vereniging [X] wonen geen van alle op korte afstand van de bouwplannen en onderscheiden zich naar het oordeel van de rechtbank niet van andere regelmatige gebruikers van het strand, zodat van een rechtstreeks, objectief en persoonlijk belang geen sprake is. Zij kunnen dus niet als belanghebbende bij de bestreden besluiten worden aangemerkt.
4.3
Het bestuur van de Vereniging [X] kan evenmin als belanghebbende bij de bestreden besluiten worden aangemerkt, omdat het bestuur noch een rechtspersoon noch een natuurlijk persoon is.
4.4
De rechtbank stelt vast dat het strand eigendom is van het Rijk, die het verhuurt aan de gemeente. [X] heeft met de gemeente een overeenkomst gesloten voor het huren van een gedeelte van het strand tussen de strandslagen 2 en 2a. Omdat [X] huurder is van een gedeelte van het strand, is weliswaar sprake van privaatrechtelijke belangen, maar nu de bij het bestreden besluit 1 vergunde plaatsing van de strandhuisjes onder meer tot gevolg heeft dat [X] wordt beperkt in gebruik van het strand voor stalling van zeilboten en ander materieel is daarmee naar het oordeel van de rechtbank het belang van [X] in het geding. Met het beperken van de voor [X] beschikbare ruimte op het strand komt immers ook een van de doelstellingen van de vereniging, te weten het bevorderen en beoefenen van de watersport aan de Nederlandse kust in het gedrang. Daarom is de rechtbank van oordeel dat [X] als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt bij het bestreden besluit 1. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State (de Afdeling) van 4 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV0106), in het bijzonder rechtsoverweging 2.4.2.
4.5
Hoewel [X] het gedeelte van het strand tussen de strandslagen 2a en 3, waarop het bestreden besluit 2 betrekking heeft, op dit moment niet huurt of gebruikt kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat het bouwplan dat met het bestreden besluit 2 mogelijk wordt gemaakt evenzeer van invloed is op de in r.o. 4.4 genoemde doelstelling van [X]. Dit gedeelte van het strand kan immers, evenals het stuk strand waarop het bestreden besluit 1 betrekking heeft, niet meer dienen ten behoeve van het gebruik door [X]. Daarom kan [X] naar het oordeel van de rechtbank eveneens als belanghebbende worden aangemerkt bij het bestreden besluit 2.
4.6
Dat betekent dat de beroepen van eisers voor zover die zijn ingesteld door de individuele leden, door de individuele bestuursleden en door het bestuur van de vereniging [X] niet-ontvankelijk zijn.
Materiële beoordeling
5. De rechtbank stelt voorop dat de bijlage bij de pleitnota van de gemachtigde van [X] buiten beschouwing wordt gelaten, nu gemachtigde van vergunninghouders zich tegen het overleggen daarvan ter zitting heeft verzet en de rechtbank van oordeel is dat het eerst ter zitting in het geding brengen van die bijlage in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
6.1
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 2 van het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 70 m2.
6.2
Nu uit de bouwtekening blijkt dat de bij het bestreden besluit 1 vergunde strandhuisjes niet meer dan 4,6 meter boven het zand zullen uitsteken en de bij het bestreden besluit 2 vergunde huisjes niet meer dan 4,2 meter en de oppervlakte van alle huisjes 35 m2 bedraagt, wordt aan deze voorwaarden voldaan. Dat betekent dat geen omgevings-vergunning voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” is vereist. Deze beroepsgrond kan dus niet slagen.
Een toets aan de bouwregels van het bestemmingsplan is dan ook niet aan de orde. Dat bij ieder van de bestreden besluiten vergunning is verleend voor 20 strandhuisjes doet hieraan niet af, omdat in dit verband ieder strandhuisje als afzonderlijk bouwwerk moet worden beschouwd.
6.3
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden.
Ingevolge het bepaalde onder c van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
6.4
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Strand”. Het gedeelte van het strand waar de strandhuisjes zijn voorzien heeft de bestemming “Recreatie-strand (Rs)”. In artikel 6.1 van de planvoorschriften, waarin de doeleindenomschrijving is opgenomen, worden geen recreatiewoningen en/of logies-/verblijfsgebouwen genoemd. Daarnaast is bouwen beneden peil, behoudens het bouwen ten behoeve van de waterkering, ingevolge artikel 6.2.1 van de planvoorschriften niet toegestaan. Blijkens de bouwtekeningen bevindt een gedeelte van alle strandhuisjes zich beneden peil.
Voorts is op grond van artikel 6.2.4 van deze voorschriften bebouwing uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding “exploitatievlak strandbebouwing” op de plankaart. Blijkens de plankaart zijn de strandhuisjes voorzien op gronden waarop deze aanduiding ontbreekt.
De bouwplannen zijn dus in strijd met de artikelen 6.1, 6.2.1 en 6.2.4 van de planvoorschriften.
6.5.1
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
6.5.2
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6.6
Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist
.
Op 2 juli 2015 heeft de raad van de gemeente Den Haag voor dit bouwplan een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Gelet hierop is aan de formele vereisten voor het volgen van deze afwijkingsprocedure voldaan.
6.7.1
De eisen waaraan een goede ruimtelijke onderbouwing moet voldoen zijn neergelegd in artikel 5.20 van het Bor in samenhang met de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
6.7.2
Ingevolge artikel 5.20 van het Bor is artikel 3.1.6 van het Bro van overeenkomstige toepassing ingeval omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo.
6.7.3
Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder d. van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Awb verrichte onderzoek.
6.7.4
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan daarin nader genoemde voorwaarden voldoen.
6.8
Anders dan [X] stelt, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aangezien het om de bouw van tijdelijke seizoensgebonden strandhuisjes gaat. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
7.1
Uit artikel 5.20 van het Bor vloeit voort dat de ruimtelijke onderbouwing aan dezelfde eisen moet voldoen als die gelden voor de toelichting van een bestemmingsplan.
7.2
Naarmate de ruimtelijke gevolgen van het afwijkingsbesluit ingrijpender zullen zijn ten opzichte van het vigerende planologische regime en de inbreuk daarop groter, worden hogere eisen aan de inhoud en de kwaliteit van de ruimtelijke onderbouwing gesteld.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een grote planologische ingreep, omdat bebouwing wordt opgericht die tussen de 4,2 en 4,8 meter boven het zand uitsteekt met een oppervlakte van in totaal 1400 m2 in drie stroken van in totaal 480 meter (4x10x12) meter lengte op het strand aan de rand van de duinen. Deze stroken dienen op grond van het geldende bestemmingsplan onbebouwd te blijven. Ten gevolge van het project zal het grotendeels onbebouwde gebied tussen de strandslagen 1 en 3 gedurende 8 maanden per jaar deels worden bebouwd en zal -anders dan thans het geval is- in die periode 24 uur per dag op het strand worden gerecreëerd.
8.1
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de ruimtelijke onderbouwing aan de daaraan in dit geval te stellen eisen voldoet. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de verkenning en het collegevoorstel ten tijde van de vergunningverlening drie jaar oud waren.
8.2
De stelling van [X] dat beide documenten reeds om die reden niet aan de besluitvorming ten grondslag konden worden gelegd deelt de rechtbank niet. In artikel 3.1.1a van het Bro is immers slechts vermeld dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik kan worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Dat impliceert nog niet dat gegevens en onderzoeken ouder dan twee jaar niet aan een bestemmingsplan of afwijkingsbesluit ten grondslag mogen worden gelegd. [X] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat er sinds 2012 precies veranderd is op dit gedeelte van het strand, waardoor die documenten niet meer actueel zouden zijn. De enkele stelling dat de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het Noorderstrand niet geschikt is voor de huisjes zich ook op het Zuiderstrand voordoen, acht de rechtbank in dit verband een onvoldoende onderbouwing. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
8.3
In het collegevoorstel is vermeld dat met de plaatsing van strandhuisjes wordt afgeweken van de in maart 2009 vastgestelde Nota Strandbeleid. Hierin is aangegeven dat er niet meer strand zou worden verhuurd dan reeds verhuurd was en dat er ook geen strand zou worden uitgegeven voor andere doelen dan strandpaviljoens, watersportverenigingen en posten van nood- en hulpdiensten. Voorts is in het collegevoorstel aangegeven dat de gemeente het Zuiderstrand ten zuiden van de boulevard bij Kijkduin als meest geschikte locatie ziet voor de nieuwe strandhuisjes, omdat die het beste aansluit op het rustige karakter van de familiebadplaats en hier voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Er zijn daar minder strandpaviljoens en er komen vooral mensen die rust en natuur zoeken. Bij het plaatsen van de strandhuisjes moet hiermee rekening worden gehouden. Ook moet rekening gehouden worden met de verdere uitwerking van het Masterplan Kijkduin. De strook tussen de voormalige golfbrekers 22 en 26 komt als beste locatie naar voren. Daar is ruimte voor in totaal 40 strandhuisjes, bij voorkeur vier locaties van tien huisjes, voor een pilotperiode van 5 jaar. Daarnaast is in het collegevoorstel aangegeven dat de strandhuisjes een extra element op het strand zijn, zodat het belangrijk is dat zij op een juiste manier langs de kust worden ingepast. Uitgangspunten daarbij zijn dat het strand openbaar toegankelijk blijft, de ruimtelijke kwaliteit van de huisjes goed is, de duinen ongehinderd kunnen aangroeien en de huisjes geen massieve uitstraling krijgen. Daarom worden in het collegevoorstel zes randvoorwaarden gesteld aan de plaatsing van de huisjes.
8.4
De rechtbank stelt vast dat blijkens pagina 14 van de verkenning een aantal locaties aan het strand is uitgesloten van strandhuisjes, aangezien daar andere strandgebonden functies aanwezig zijn. Op de kaart op pagina 15 van de verkenning is het strand tussen de slagen 2 en 2a, waar [X] is gevestigd, niet aangegeven als mogelijke locatie voor plaatsing van de strandhuisjes. Dit gedeelte van het strand behoort noch tot de op die kaart aangeduide locatie A, noch tot locatie B, waar strandhuisjes tot de mogelijkheden behoren. Gelet op hetgeen is vermeld op pagina 14 van de verkenning, geeft deze kaart aan dat het gedeelte van het strand in de directe nabijheid van [X] gevrijwaard zal blijven van strandhuisjes vanwege bestaande strandgebonden functies, waaronder [X]. Op de bij model 2 “clusters” behorende kaart op pagina 19 van de verkenning zijn daarentegen wel tien strandhuisjes gepositioneerd tussen de strandslagen 2 en 2a. De rechtbank constateert dan ook dat de locatie van de strandhuisjes op de kaart op pagina 19 van de verkenning niet overeenstemt met die op de kaart op pagina 15 van dat document. De rechtbank acht de verkenning op dit punt dan ook innerlijk tegenstrijdig.
Dat betekent dat de verkenning niet als onderbouwing van de locatie van de strandhuisjes kan dienen zoals bij het bestreden besluit 1 is vergund. De verwijzing in het collegevoorstel naar de verkenning als motivering voor de locatiekeuze acht de rechtbank daarom ontoereikend.
Verder heeft de rechtbank in het collegevoorstel geen motivering aangetroffen voor de keuze van de posities van de strandhuisjes zoals is vergund. In het collegevoorstel is immers geen keuze gemaakt voor de exacte locatie van de huisjes, aangezien daarin twee varianten worden genoemd. Het betreft een model 1, dat bestaat uit vier locaties van tien strandhuisjes per locatie, en daarnaast een model 2 waarin één locatie van 40 strandhuisjes is voorzien. Voorts is gebleken dat de locatie van de strandhuisjes op de kaart van model 1 op pagina 3 van het collegevoorstel niet overeenkomt met de positie van de bij het bestreden besluit 1 vergunde strandhuisjes. Zij zullen immers direct ten zuiden van strandslag 2a worden geplaatst.
Daarom is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom is gekozen voor de positionering van de strandhuisjes zoals bij de bestreden besluiten is vergund. Om die reden voldoet de ruimtelijke onderbouwing niet aan de daaraan in dit geval te stellen eisen. De bestreden besluiten berusten dan ook niet op een deugdelijke motivering en komen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
8.5
Voorts blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de verkenning en het collegevoorstel niet dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [X]. In geen van deze documenten wordt immers een onderbouwing gegeven voor de keuze waarom tien van de strandhuisjes pal naast het [X] gepositioneerd worden. Van een bijzondere ondernemerswens van [A] om twee keer tien strandhuisjes te realiseren in plaats van eenmaal 20 huisjes is de rechtbank niet gebleken. Het standpunt van verweerder dat er ter plaatse voldoende ruimte overblijft voor [X] om haar activiteiten te kunnen ontplooien heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat op de kaart van model 1 op pagina 3 van het collegevoorstel de locatie van [X] niet overeenkomt met de feitelijke situatie ter plaatse. Ook op pagina 19 van de verkenning is de locatie van het [X] niet correct aangeduid. De rechtbank acht een juiste weergave van de feitelijke situatie ter plaatse in het kader van de zorgvuldigheid essentieel.
[X] stelt naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht dat niet is voldaan aan artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro. De uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Awb verrichte onderzoek, zoals op grond van dit artikel is vereist, heeft de rechtbank immers niet aangetroffen. De bestreden besluiten zijn dan ook in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, onder d, van het Bro.
8.6
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat in de beantwoording van de zienswijzen is vermeld dat de strandhuisjes geheel passen in het Masterplan Kijkduin en de Structuurvisie, echter zonder dat daarvoor een kenbare motivering is gegeven. Hieruit volgt dat de bestreden besluiten ook op dit punt niet berusten op een deugdelijke motivering. Ook in zoverre zijn de bestreden besluiten in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
9.1
De rechtbank ziet met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de onder 8.4, 8.5 en 8.6 genoemde gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering of met het nemen van een vervangend besluit onder intrekking van het bestreden besluit.
9.2
Verweerder dient nader te motiveren waarom is gekozen voor de positionering van de strandhuisjes zoals bij de bestreden besluiten vergund.
9.3
Daarnaast dient verweerder aan te tonen dat met de belangen van [X] voldoende rekening is gehouden in de besluitvorming.
9.4
Ten slotte dient verweerder te motiveren dat de strandhuisjes geheel passen in het Masterplan Kijkduin en de Structuurvisie.
9.5
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9.6
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9.7
De rechtbank houdt voor zover de beroepen zijn ingesteld door [X] iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. De rechtbank neemt over de proceskosten en het griffierecht daarom nu nog geen beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover die zijn ingesteld door de individuele leden, door de individuele bestuursleden en door het bestuur van de vereniging [X] niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.