ECLI:NL:RBDHA:2016:3548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende gelegenheid voor zienswijze bij tussentijdse beoordeling van ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een geschil tussen eiseres, werkzaam als Senior Beleidsadviseur, en het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een tussentijdse beoordeling van haar functioneren over de periode van 1 januari 2014 tot 21 mei 2014, die door verweerder op 13 februari 2015 is vastgesteld. Eiseres was van mening dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken, wat volgens de rechtbank een fundamenteel gebrek in de procedure vormde. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiseres, die door ziekte niet in staat was om een inhoudelijke zienswijze in te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn die aan eiseres was gegeven om haar zienswijze in te dienen te kort was en dat er geen schriftelijke en gemotiveerde kennisgeving was gedaan over het niet verlenen van uitstel. Hierdoor was de vaststelling van de tussentijdse beoordeling niet rechtsgeldig. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/4833 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.G.F.M. Hoffmans),
en

Het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Hofkes).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2015 heeft verweerder een door de leidinggevende van eiseres opgestelde tussentijdse beoordeling omtrent het functioneren van eiseres over de periode 1 januari 2014 tot 21 mei 2014 gehandhaafd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 1 juli 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen [persoon A], leidinggevende van eiseres.

Overwegingen

1.1
Eiseres, in dienst sinds 1 januari 2004, is met ingang van 1 maart 2010 geplaatst in de functie van Senior Beleidsadviseur bij het bureau Kaderstelling en Controle van de afdeling Financiële en Juridische Zaken. Aan deze functie is schaal 13 verbonden.
1.2
De beoordeling van het functioneren van eiseres over de periode 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 was goed.
De beoordelingen over de periode 1 januari 2011 tot 1 januari 2012 en 1 januari 2012 tot 19 december 2012 waren normaal.
De beoordeling over de periode 1 januari 2013 tot 27 november 2013 was matig. Deze beoordeling is onderwerp van geschil in de beroepsprocedure met nummer SGR 15/3013 AW, waarin deze rechtbank heden uitspraak heeft gedaan.
1.3
Eiseres is per 2 december 2013 in het kader van een verbetertraject begeleid door een externe coach. Er is een verbeterplan opgesteld, waarin is vermeld dat het doel is dat eiseres binnen een half jaar op een voldoende niveau functioneert, dat een tussentijdse beoordeling wordt opgemaakt en dat bij een onvoldoende beoordeling ontslag zal volgen wegens ongeschiktheid anders dan wegens ziekte.
Op 20 februari 2014 is een gesprek gevoerd met eiseres. Aan de orde is geweest dat eiseres bezig is met de uitvoering van het verbeterplan, dat zij bij goed functioneren - gedurende een half jaar - kan blijven en dat anders ontslag volgt.
Met eiseres worden elke twee weken gesprekken gevoerd in het kader van het verbetertraject.
1.4
Op 1 juli 2014 is de tussentijdse beoordeling over de periode 1 januari 2014 tot 21 mei 2014 opgesteld. In die beoordeling is bij I Werkresultaten eindoordeel M (matig, scores waren 2x matig, 1x slecht, 2x normaal) gegeven en bij II Ontwikkeling competenties eindoordeel M (matig, scores waren 2x matig, 1x slecht). Samenvattend oordeel M. Vermeld is dat het verbetertraject liep van 21 november 2013 tot 21 mei 2014.
Bij besluit van 13 februari 2015 is deze tussentijdse beoordeling vastgesteld.
Eiseres heeft bij brief van 18 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 8 juni 2015 heeft de bezwarencommissie verweerder van advies gediend.
Bij besluit van 1 juli 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 3 juli 2015 beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4 In artikel 4 van de Regeling jaargesprekken 2005 (hierna: de Regeling, Provinciaal blad 9 d.d. 10 februari 2005) - voor zover hier van belang - is bepaald:
“9. De leidinggevende of de door Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaar, zoals bedoeld in het eerste lid, ondertekent het formulier beoordelingsgesprek voor akkoord. De ambtenaar ondertekent het formulier beoordelingsgesprek voor gezien. Indien de ambtenaar het niet eens is met de beoordeling, kan hij binnen twee weken de geschilpunten op het formulier beoordelingsgesprek vermelden.
10. Gedeputeerde Staten stellen de beoordeling vast binnen vier weken nadat zij is uitgebracht. De ambtenaar wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld.
11. Indien de ambtenaar weigert deel te nemen aan het evaluatie- en beoordelingsgesprek of daaraan niet kan deelnemen terwijl uitstel naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet verantwoord is, kunnen zij besluiten de beoordeling buiten aanwezigheid van de ambtenaar uit te brengen. De ambtenaar wordt hiervan ten minste zeven dagen van tevoren schriftelijk en gemotiveerd in kennis gesteld.”
5 Naar aanleiding van het standpunt van eiseres dat verweerder ten onrechte heeft
overwogen dat geen sprake was van inhoudelijke bedenkingen tegen de tussentijdse beoordeling, overweegt de rechtbank als volgt.
5.1
Op 21 mei 2014 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. Eiseres heeft, blijkens een notitie van haar leidinggevende van 1 juli 2014, kenbaar gemaakt dat zij bedenkingen heeft tegen de tussentijdse beoordeling. Eiseres is op 8 augustus 2014 uitgevallen wegens ziekte. Voor het indienen van een zienswijze is vervolgens door verweerder uitstel verleend. Bij e-mailbericht van 5 februari 2015 van 22.36 uur is de gemachtigde van eiseres medegedeeld dat verweerder, voor zover nog behoefte bestaat aan het voeren van de zienswijzeprocedure, deze graag op korte termijn zou willen afronden om de tussentijdse beoordeling definitief vast te stellen. Eiseres en haar gemachtigde worden dan ook in de gelegenheid gesteld om tot en met 11 februari 2015 een zienswijze in te dienen. Indien eiseres en haar gemachtigde de zienswijze mondeling wensen toe te lichten, dan wordt hiertoe de gelegenheid geboden op 10 februari 2015.
De gemachtigde van eiseres heeft bij e-mailbericht van 11 februari 2015 medegedeeld dat eiseres inhoudelijke bedenkingen heeft, maar dat zij in verband met haar arbeids-ongeschiktheid niet in staat is om een inhoudelijke zienswijze in te dienen. Evenmin is eiseres in staat om de beoordeling aldus met haar gemachtigde door te nemen, zodat de gemachtigde namens eiseres een inhoudelijke zienswijze zou kunnen indienen.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 13 februari 2015 de tussentijdse beoordeling eenzijdig vastgesteld.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in hetgeen de gemachtigde van eiseres bij e-mailbericht van 11 februari 2015 aanleiding had moeten zien om (de gemachtigde van) eiseres een ruimere termijn te gunnen voor het indienen van een inhoudelijke zienswijze. Uit artikel 4, negende lid, van de Regeling blijkt dat de ambtenaar binnen een termijn van twee weken geschilpunten kan indienen. Uit de gedingstukken blijkt niet dat verweerder eiseres eerder heeft verzocht de zienswijze binnen een bepaalde termijn in te dienen en blijkbaar heeft verweerder aanleiding gezien om, in verband met de medische situatie van eiseres, de zienswijze af te wachten. De vervolgens met het e-mailbericht van verweerder van 5 februari 2015 verleende termijn is, mede vanwege een daarin gelegen weekend, te kort te achten als een redelijke termijn voor het indienen van de zienswijze. Anders dan de rechtbank heden in haar uitspraak in de beroepsprocedure met nummer SGR 15/3013 AW heeft geoordeeld, kunnen de adviezen van de bedrijfsarts hier niet zodanig worden uitgelegd dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan, gelet op het bepaalde in artikel 4, elfde lid, van de Regeling, uitstel niet verantwoord was. Verweerder heeft eiseres hiervan niet met een schriftelijk en gemotiveerd bericht, zoals bedoeld in artikel 4, elfde lid, van de Regeling, in kennis gesteld. Van belang is ook, dat anders dan in die zaak, in de onderhavige zaak door eiseres nog geen inhoudelijke standpunten waren ingebracht. Het vereiste van het kunnen geven van een zienswijze is bovendien van essentieel belang voor de vaststelling van een beoordeling. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 februari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV3351, TAR 2006/109.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit van 1 juli 2015 voor vernietiging in aanmerking komt. De gebreken zijn van dien aard dat deze bezwaarlijk bij een nieuw besluit op bezwaar kunnen worden hersteld. De rechtbank zal dan ook het besluit van 13 februari 2015 herroepen.
6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.984,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 1 juli 2015;
  • herroept het primaire besluit van 13 februari 2015;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.984,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.