ECLI:NL:RBDHA:2016:330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
C/09/500428 / KG ZA 15-1792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ontruiming van woonark na kraken door gedaagde

In deze zaak, die op 15 januari 2016 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen eiser en gedaagde over de ontruiming van een woonark. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.L. Breunesse, heeft de woonark op 31 augustus 2012 in eigendom verkregen en is sindsdien bezig met renovaties. Gedaagde is op of omstreeks 29 september 2015 in de woonark gaan wonen zonder toestemming van eiser, wat heeft geleid tot een aangifte van huisvredebreuk door eiser op 15 oktober 2015. Eiser vordert in kort geding dat gedaagden de woonark binnen twee dagen na betekening van het vonnis moeten verlaten, met een dwangsom van € 250,- per dag bij niet-nakoming.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde zonder recht of titel in de woonark verblijft, wat in strijd is met artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. De rechter heeft ook de argumenten van gedaagde, die zich beroept op huisrecht, overwogen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat het huisrecht van gedaagde moet wijken voor het eigendomsrecht van eiser, die voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woonark wil bewonen. De rechter heeft de vordering van eiser toegewezen, maar gedaagden een redelijke termijn van twee weken gegeven om de woonark te verlaten. Tevens zijn gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/500428 / KG ZA 15-1792
Vonnis in kort geding van 15 januari 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. G.L. Breunesse te Leusden,
tegen:

1.[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. drs. E. Tamas te Den Haag;
2.
zij die verblij(ft)ven in de onroerende zaak of een gedeelte daarvan, gelegen aan de [adres],
gedaagde(n),
niet verschenen.
Eiser wordt hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en gedaagde 1 als ‘ [gedaagde] ’. Gedaagde 2 wordt/worden hierna aangeduid als ‘de niet verschenen gedaagden’. [gedaagde] en de niet verschenen gedaagden zullen hierna samen als ‘gedaagden’ worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 12 producties;
- de op 8 januari 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij van de zijde van [eiser] pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij notariële akte van 31 augustus 2012 heeft [eiser] geleverd gekregen de woonark, genaamd [naam] , gelegen aan de [adres] , plaatselijk genummerd [adres] , bestaande uit een stalen casco met houten opbouw, hebbende een woonkamer, twee slaapkamers, een keuken, een douche met toilet en een gangetje, bouwjaar onbekend, gebrandmerkt [naam] , met een lengte van circa zestien meter en een breedte van circa vier meter (hierna te noemen: de woonark).
2.2.
Nadat [eiser] de woonark in eigendom heeft verworven, is hij de woonark gaan renoveren. In 2013 is de woonark in een nieuwe betonnen bak geplaatst. Sindsdien ligt de woonark enigszins scheef. De woonark is gemeubileerd en er staan persoonlijke bezittingen van [eiser] in. Tevens is de woonark aangesloten op gas, water en elektriciteit. Maandelijks voldoet [eiser] een voorschot voor de levering van gas, water en elektriciteit.
2.3.
Op of omstreeks 29 september 2015 is [gedaagde] in de woonark gaan wonen, nadat hij zich de toegang tot de woonark had verschaft. [gedaagde] heeft een brief op de buitenkant van de voordeur van de woonark geplakt waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…)
[woonplaats 2], 29 september 2015,
Geachte heren,
Wij de bewoners van de woonboot, gelegen aan de [adres] , hebben sinds een aantal dagen huisrecht gevestigd in deze woonboot. De woonboot is geruime tijd niet in gebruik door de eigenaarwas er evenmin in gebruik ten tijde van de vestiging van het huisrecht door ons.
(…)
Namens de bewoners,
[gedaagde] (…)”
2.4.
[eiser] heeft op 15 oktober 2015 aangifte gedaan van huisvredebreuk dan wel het kraken van de woonark. Tevens heeft [eiser] de bewoners van de woonark en hun advocaat aangeschreven en de bewoners verzocht om de woonark voor 10 november 2015 te verlaten, hetgeen niet is gebeurd.
2.5.
[eiser] huurt thans een woning van een woningcorporatie waar hij maandelijks huurpenningen voor verschuldigd is.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de woonark, met al wie en al wat zich daarin respectievelijk daarop vanwege gedaagden bevindt, en met achterlating van de aan [eiser] toebehorende zaken, te ontruimen en te verlaten en de woonark ter vrije beschikking van [eiser] te stellen, op straffe van een door gedaagden hoofdelijk aan [eiser] te verbeuren dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat aan deze veroordeling niet of niet volledig is voldaan, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [gedaagde] heeft zich onrechtmatig jegens [eiser] gedragen door zich de toegang tot de woonark te verschaffen en deze in gebruik te nemen als woning. Aan deze situatie dient op korte termijn een eind te komen, aangezien [eiser] voornemens is zelf in de woonark te gaan wonen. Tot op heden verblijft hij nog in zijn huurwoning, omdat hij doende is de woonark op te knappen. Hij heeft de woonark echter al wel zo ingericht dat hij er kan wonen. De inbreuk die wordt gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser] dient op zo kort mogelijke termijn te worden opgeheven. Dit geldt tevens voor mogelijke andere gedaagden, die niet in deze procedure zijn verschenen. [eiser] wenst zijn woonark weer ter vrije beschikking te krijgen.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De niet verschenen gedaagden zijn behoorlijk opgeroepen tegen de terechtzitting van 8 januari 2016, maar geen van hen is ter zitting verschenen. Tegen de niet verschenen gedaagden zal verstek worden verleend.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat vaststaat dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woonark verblijft. Hiermee staat tevens vast dat hij zich schuldig maakt aan overtreding van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dat - kort gezegd - kraken als een misdrijf strafbaar stelt. Blijkens de wetsgeschiedenis is het belang van die bepaling vooral gelegen in de bescherming van het eigendomsrecht van de ander (zie o.a. Kamerstukken II 2007/08, 31 560, nr. 3, p. 1). Daarmee is de onrechtmatigheid van het kraken van de woonark gegeven. Tevens is hiermee, aangezien [eiser] zelf voornemens is in de woonark te gaan wonen, het spoedeisend belang van de zaak gegeven.
4.3.
[gedaagde] heeft zich beroepen op het door hem gevestigde ‘huisrecht’ ex artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Dat artikel geldt in beginsel slechts in verhouding tot de overheid (‘verticale werking’). Onder bepaalde omstandigheden kan horizontale werking toekomen aan grondrechten, in die zin dat het onrechtmatig kan zijn als een burger een andere burger al te zeer beperkt in de uitoefening van diens grondrechten. Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot het huisrecht moet voorts worden afgeleid dat het gedwongen verlies van iemands huis de meest vergaande vorm van inmenging in de uitoefening van het huisrecht is en dat een ieder die het risico loopt op een dergelijke inmenging in beginsel de mogelijkheid moet hebben de proportionaliteit te laten toetsen door de rechter, voordat de ontruiming wordt geëffectueerd. Door middel van de onderhavige procedure worden gedaagden in staat gesteld de proportionaliteit van de voorgenomen ontruiming te laten toetsen door de rechter, zodat aan voormelde voorwaarde is voldaan.
4.4.
De vraag die voorligt is of het door [gedaagde] gevestigde huisrecht dient te wijken voor het eigendomsrecht van [eiser] . Hiertoe zal een belangenafweging worden gemaakt. Aan de zijde van [eiser] acht de voorzieningenrechter redengevend dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bezig is om de woonark zodanig te verbouwen en op te knappen dat deze voor permanente bewoning geschikt zal worden. Dat deze verbouwing meer tijd kost dan voorzien, is mede ingegeven doordat de woonark na het plaatsen van een nieuwe betonnen bak scheef is komen te staan. Dit dient nog verholpen te worden, hetgeen meer tijd en inzet vergt dan waar [eiser] tot op heden gelegenheid voor heeft gehad. Daarbij komt dat [eiser] er belang bij heeft op een zo kort mogelijke termijn zijn dubbele woonlasten te wijzigen in slechts de woonlasten voor de woonark.
4.5.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn belang verklaard dat de voornaamste reden van het vestigen van het huisrecht in het pand is, dat hij niet over middelen beschikt of een levenswijze heeft om middels een reguliere wijze in zijn huisvesting te kunnen voorzien. Een dergelijke verklaring in algemene termen kan er echter niet toe leiden dat ontruiming niet proportioneel wordt geacht, gezien de afweging die de wetgever reeds heeft gemaakt. Daarvan kan slechts worden afgeweken, indien er sprake is van feiten en omstandigheden die in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging nopen. Daarbij blijft overigens als uitgangspunt gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn eigendom te beschikken zoals hij wil.
4.6.
In het licht van de naar voren gebrachte belangen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het huisrecht van [gedaagde] dient te wijken voor het eigendomsrecht van [eiser] . Niet alleen is niet aannemelijk geworden dat de woonark als onbewoond is achtergelaten en evenmin dat de woonark in de komende tijd onbewoond zal blijven. De inbreuk die [gedaagde] op het recht van [eiser] maakt, is zodanig dat ontruiming een proportioneel middel geacht wordt. Het voorgaande brengt met zich dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen, met dien verstande dat aan [gedaagde] , anders dan gevorderd, een redelijke termijn van twee weken na betekening van het vonnis worden toegekend. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van de ontruiming op te schorten en in dat kader inlichtingen in te winnen bij het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 557a leden 1 en 2 Rv. Na afweging van de wederzijdse belangen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat dit onverenigbaar zou zijn met het belang dat [eiser] bij zijn vordering heeft.
4.7.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.8.
Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent verstek tegen de niet-verschenen gedaagden;
5.2.
veroordeelt gedaagden om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de woonark, gelegen aan de [adres] , plaatselijk genummerd [adres]
, met al wie en al wat zich daarin respectievelijk daarop vanwege gedaagden bevindt, en met achterlating van de aan [eiser] toebehorende zaken, te ontruimen en te verlaten en de woonark ter vrije beschikking van [eiser] te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, dat gedaagden of één van hen in gebreke blijft/blijven de woonark te verlaten, met een maximum van € 50.000,-;
5.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.782,70, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 288,-- aan griffierecht en € 98,13 + € 580,57 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken
op 15 januari 2016.