ECLI:NL:RBDHA:2016:3202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
C/09/506445 / KG ZA 16/271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot intrekking en schorsing van ontslagbesluit van een bestuurder van een zorgorganisatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], de voorzitter van de Raad van Bestuur (RvB) van HWW Zorg, en de Stichting Haagse Wijk- en Woonzorg (HWW Zorg). [Eiseres] vorderde de intrekking van het ontslagbesluit van de Raad van Toezicht (RvT) van HWW Zorg, dat haar op non-actief had gesteld en haar ontslag had aangezegd. De RvT had deze besluiten genomen naar aanleiding van een vertrouwensbreuk en een onhoudbare situatie binnen de organisatie, die volgens hen was ontstaan door het handelen van [eiseres]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de RvT bevoegd was om [eiseres] te schorsen en dat er voldoende grond was voor de op non-actiefstelling. De rechter concludeerde dat er geen dringende reden voor ontslag was, maar dat de RvT wel een redelijke grond had voor de schorsing. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de RvT en de RvB binnen een zorgorganisatie en de noodzaak van een goede samenwerking tussen beide organen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/506445 / KG ZA 16/271
Vonnis in kort geding van 25 maart 2016
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.C.J. van den Brekel te Rotterdam,
tegen:
de stichting
Stichting Haagse Wijk- en Woonzorg,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. L.V. Sloot te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘HWW Zorg’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 maart 2016, met producties 1 t/m 38;
- de door gedaagde bij brief van 11 maart 2016 toegezonden producties 1 t/m 6;
- de door gedaagde bij brief van 14 maart 2016 toegezonden producties 7 en 8;
- de op 15 maart 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Mr. Sloot heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de door mr. Van den Brekel bij faxberichten van 14 maart 2016 toegezonden aanvullende producties 39 t/m 49 en 50.
De voorzieningenrechter heeft deze producties buiten beschouwing gelaten, nu deze stukken niet overeenkomstig de artikelen 1.3. en 6.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken, kantonzaken zijn ingediend.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
HWW Zorg is een wijkgerichte zorgorganisatie die in 2009 is opgericht. HWW Zorg beschikt over 11 locaties (verpleeghuizen en woonzorgcentra) in Den Haag. Daarnaast beschikt een aantal wijkzorgteams over een eigen locatie. HWW Zorg heeft ten doel het verlenen van zorg en behandeling en/of het verschaffen van gelegenheid tot zorg en behandeling. Bij HWW Zorg zijn ongeveer 2200 medewerkers werkzaam. HWW Zorg heeft twee organen: een Raad van Bestuur (RvB) en een Raad van Toezicht (RvT).
2.2.
De RvT heeft tot taak toezicht te houden op het besturen door de RvB en op de algemene gang van zaken binnen HWW Zorg. De RvT bestaat uit minimaal 5 en maximaal 9 personen. De RvT houdt toezicht op onder meer:
- de realisatie van de statutaire en andere doelstellingen van HWW Zorg;
- de strategie en risico’s verbonden aan de activiteiten van HWW Zorg;
- de financiële verslaglegging;
- de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
2.3.
In artikel 15 van de statuten van HWW Zorg is het volgende bepaald:
“ 3. De Raad van Toezicht benoemt, schorst en ontslaat de leden van de Raad van Bestuur, dit op basis van een door de Raad van Toezicht vast te stellen profielschets(en).
(…)
5. De Raad van Bestuur is eindverantwoordelijk voor en belast met het besturen van de Stichting. Dit houdt onder meer in dat hij verantwoordelijk is voor de realisatie van de statutaire en andere doelstellingen van de Stichting, de strategie en het beleid en de daaruit voortvloeiende resultatenontwikkeling en voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. De Raad van Bestuur legt hierover verantwoording af aan de Raad van Toezicht.
(…)
7. De Raad van Bestuur is verantwoordelijk voor het beheersen van de risico’s verbonden aan de activiteiten van de zorgorganisatie en voor de financiering van de zorgorganisatie. De Raad van Bestuur rapporteert hierover aan en bespreekt de interne risicobeheersings- en controlesystemen met de Raad van Toezicht. ”
2.4.
[eiseres] is per 1 oktober 2011 benoemd tot voorzitter van de RvB van HWW Zorg en is met ingang van diezelfde datum op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van HWW Zorg. In de arbeidsovereenkomst is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
8.1.
De Stichting zal mevrouw [eiseres] niet schorsen dan nadat zij aanwijzing heeft dat mevrouw [eiseres] een handeling heeft verricht of nagelaten die een dringende reden in de zin van artikel 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek kan opleveren.
8.2.
Ingeval de Stichting, vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht, een voornemen heeft tot schorsing van mevrouw [eiseres] over te gaan zal zij alvorens een daartoe strekkend besluit te nemen hem/haar in de gelegenheid stellen zich te verantwoorden, waarbij hij zich kan laten bijstaan door een advocaat.
8.3.
Ingeval de Stichting, vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht, tot schorsing van mevrouw [eiseres] overgaat, zal op een redelijke termijn doch uiterlijk binnen 7 dagen nadien, worden beslist of de schorsing wordt opgeheven dan wel wordt - onder handhaving van de schorsing – overgegaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden in de zin van artikel 7:677 en artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.
(….)
8.5.
De Stichting kan anders dan in de voorgaande leden aangegeven mevrouw [eiseres] op non-activiteit stellen indien door deze non activiteitstelling aan een onhoudbare situatie binnen de Stichting een einde wordt gemaakt en de oorzaak van deze onhoudbare situatie gelegen is in de persoon van mevrouw [eiseres] . De Raad van Toezicht van de Stichting zal alle mogelijkheden onderzoeken om de non-activiteit op te heffen, echter indien in redelijkheid niet verwacht kan worden dat de betrekkingen binnen de Stichting door terugkeer van mevrouw [eiseres] kunnen worden hersteld zal de Stichting een procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst initiëren.
2.5.
In het verslag van het jaargesprek tussen de RvB en de RvT van 9 februari 2015 is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
BP geeft aan dat 2014 een prima jaar is geweest, vergelijkbaar met 2013. Er zijn goede resultaten bereikt zowel op het gebied van kwaliteit als financieel. (….) Lettie heeft daarin als bestuurder een grote rol gespeeld en BP complimenteert haar daarvoor. De RvT is unaniem in de waardering daarvoor en er is vertrouwen in de toekomst om dit zo voort te zetten. (….)
Strategisch beleid
(…) BP geeft aan dat de nieuwe visie een aantal malen besproken is met de RvT en dat het proces erg langzaam gaat. Bij de aanstaande behandeling in de RvT is bijna anderhalf jaar aan de strategievorming gewerkt. LvA licht toe dat gebleken is dat de verwachtingen van de RvT niet helder waren. BP is van mening dat de verwachtingen binnen de RvT vooral afweken van die van de RvB en het MT, met name over het niveau van uitwerking van de visie in planbare acties. (…) BB vult aan dat de RvT heeft aangegeven dat de nieuwe visie door vertaald wordt naar HWW, naar welke keuzen HWW maakt over doelgroepen en marktgebieden en wat dat betekent voor vastgoed, ICT e.d. (….)
Financiële positie
(…) BP merkt op dat hij vindt dat er beter gestuurd moet worden op het operationele resultaat en de kasstroom, dat heeft hij vorig jaar ook al gevraagd en is ook vastgelegd in de afspraken tijdens het vorige jaargesprek. Hij vindt dat dit nog onvoldoende “in het hart zit” bij HWW. Ook bij de maandrapportages moet hij drie achtereenvolgende RvT vergaderingen de vraag stellen of de kasstroom boven of onder de prognose of begroting zit. Hij krijgt nu het gevoel dat het gedaan wordt “omdat de RvT dag graag wil” maar het is écht belangrijk en weliswaar nu nog geen probleem, maar HWW zou er tijdig aan moeten beginnen: “het dak repareren als de zon schijnt. (…) LvA beaamt dat dit niet echt “in het hart zit” (….) Maar niettemin zal zij ervoor zorgen dat deze twee onderwerpen in de volgende maandrapportages nadrukkelijker aandacht gaan krijgen (…..)”.
Vastgoedbeleid
BP geeft aan dat de Vastgoedstrategie langzaam tot stand komt. Dit was gepland voor de eerste helft van 2014. BB geeft aan dat het eerste concept al in de AC besproken is maar nog niet aan de eisen van een vastgoed strategie voldoet. Met name de vervolgstappen moeten nog worden uitgewerkt.
(…)”
2.6.
De RvT heeft op 27 mei 2015 het besluit genomen de RvB uit te breiden naar een tweehoofdig bestuur. Vervolgens heeft de RvT het functieprofiel van de (tweede) bestuurder besproken en enige tijd daarna is een wervingsprocedure gestart.
2.7.
In het verslag van de vergadering van de Auditcommissie Finance & Control (AC) RvT, Haagse Wijk- en Woonzorg van 17 november 2015 is onder meer het volgende vermeld:
“(….)
De AC heeft een aantal zorgen bij het jaarplan (en dan met name bij de begroting):
  • Het realisme van de begroting in relatie tot de realisatie in 2015. (…)
  • Daarnaast wordt een spanning geconstateerd tussen exploitatie en investeringen. Met name heeft de AC twijfels bij het gebruiken van de helft van het resultaat op de NHC ter dekking van knelpunten in de exploitatie. Hierbij vraagt de AC aandacht voor de lange termijn continuïteit die minstens even belangrijk is als het op korte termijn rendement realiseren. (..)
  • Het dekken van structurele tekorten met incidentele dekking (…)
Op grond van deze zorgen onthoudt de AC zich van advies over het jaarplan aan de RvT; deze zorgen dienen wat de AC betreft in de RvT vergadering verder bediscussieerd te worden. (…)
2.8.
Op 19 november 2015 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een bezoek gebracht aan één van de locaties van HWW Zorg, naar aanleiding van een klacht van een vertegenwoordiger van een cliënt. De IGZ was kritisch over hetgeen op die locatie werd aangetroffen. [eiseres] heeft diezelfde dag per e-mail de RvT geïnformeerd over het bezoek van de IGZ. De IGZ heeft een conceptrapport opgesteld naar aanleiding van het bezoek en dit rapport aan [eiseres] toegestuurd.
2.9.
In de vergadering van de RvT van 16 december 2015 is de begroting 2016 uitgebreid besproken. De begroting werd als niet houdbaar op lange termijn beoordeeld, onder meer omdat structurele kosten werden gedekt uit andere posten zoals huisvesting. In het verslag van de vergadering is onder meer het volgende vermeld:
“(….)
BB licht het negatieve advies van de AC toe en geeft aan dat de begroting en het jaarplan is inderdaad besproken in de auditcommissie.
(….)
Zichtbaar is ook dat alle voorgestelde wijzigingen en op- en aanmerkingen zijn verwerkt, zowel het financiële deel als ook de onderbouwing is in het document in positieve zin verbeterd en adequaat aangepast en is er een duidelijke verbeterslag zichtbaar bij het vastgoed en ICT. Waar ook uitvoerig over is gesproken is het risico van het gebruiken van incidentele inkomsten voor structurele kosten. Ondanks deze verbeteringen is de auditcommissie F&C er nog steeds niet van overtuigd dat het terug brengen van de flex en uitzendkrachten realistisch is, mede gezien de resultaten in de maandrapportages 2015 en met name uit de oktoberrapportage blijkt dat dit nog niet gelukt is.
(…) MR vindt het ook zorgelijk dat het niet lukt om het inzetten van flex- en uitzendkrachten terug te dringen. Daarnaast is zij van mening dat het aanwenden van structureel geld ook moet worden aangewend waar het voor bedoeld is.
YtB geeft aan zeer veel vraagtekens te hebben over deze begroting.
(…)
BP vat samen dat de RvT vooralsnog de begroting 2016 niet goedkeurt (….)”
2.10.
Op 3 februari 2016 hebben selectiegesprekken plaatsgevonden met vier kandidaten voor de functie van lid van de RvB. In de afrondende bespreking met de selectiecommissie zijn twee kandidaten geselecteerd voor het vervolg. Deze keuze is bevestigd in de RvT. Daarbij zat niet de voorkeurskandidaat van [eiseres] .
2.11.
In de e-mail van 4 februari 2016 heeft [eiseres] aan [medewerker wervingsbureau] , werkzaam bij wervingsbureau Van der Laan & Company, het volgende geschreven:
“(….)
Zoals je weet heeft de RvT van HWW besloten tot een tweehoofdige RvB, ondanks dat er geen vraag voor was uit de organisatie en ondanks een negatief advies van de RvB, de CCR en slechts een schamel positief advies van de OR met 7 tegen 6 stemmen voor. Het MT is geen advies gevraagd maar heeft laten weten de voorkeur te hebben voor geen verandering in de top. Een wankele basis dus. Niettemin heeft de RvT toch gemeend dit te moeten doorzetten en zijn we nu in de volgende fase van het zoeken van kandidaten, met jullie ondersteuning.
(….)
Hoewel het helaas denk ik te laat is, jij zei wel dat je pas vrijdag zou bellen met [P.] over de uitslag, maar in de RvT-vergadering van gisteravond meldde hij gisteravond aan de RvT dat er gekozen is om twee kandidaten door te laten gaan (en dus niet [Y.] ), zou ik je willen vragen of jij in de advisering aan de RvT toch nog eens heel nadrukkelijk zou willen wijzen op het essentiële belang van een goed samenwerkende RvB en dus een klik tussen de personen. Een sterk duo kan de beste prestaties bieden voor HWW. [Y.] voldoet volledig aan het profiel, dat kan niemand ontkennen en vanuit dat gegeven zou mijn mening als RvB toch doorslaggevend moeten zijn in het belang van HWW?
Ik hoop dat het je nog lukt om er invloed op te hebben, in elk geval hartelijk bedankt alvast voor je inspanningen. Ik was al niet echt blij met een tweehoofdige RvB (en niet alleen ik binnen HWW), maar toen ik [Y.] sprak kreeg ik er helemaal zin in. Het zou jammer zijn om dat te laten lopen.
Alvast bedankt, (…..)”
2.12.
Op 11 februari 2016 heeft de voorzitter van de RvT, de heer [P.] , en de heer [X.] , lid van de RvT, met [eiseres] een gesprek gehad over de gang van zaken betreffende de selectie van kandidaten voor de functie van (tweede) bestuurder.
2.13.
Tijdens een gesprek op 15 februari 2016 heeft de RvT het vertrouwen in [eiseres] opgezegd.
2.14.
Bij brief van 17 februari 2016 heeft de RvT [eiseres] het voornemen tot ontslag van haar als statutair bestuurder meegedeeld. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“De Raad van Toezicht (RvT) heeft zich beraden op uw positie als voorzitter van de Raad van Bestuur. Aanleiding hiervoor is een aantal kwesties die hebben gespeeld tussen de RvT en u. Deze kwesties zijn onder te verdelen in enerzijds inhoudelijke kwesties en anderzijds kwesties betrekking hebbend op de communicatie tussen de RvT en u.
(…..)
1. Begroting 2016
De RvT heeft geen goedkeuring gegeven aan de begroting 2016. De begroting is twee maal behandeld in de RvT alsmede in de Auditcommissie Finance & Control. (….) Het advies was om de onderbouwing sterk te verbeteren. Bij de tweede behandeling beoordeelde de RvT de onderbouwing nog steeds als onvoldoende, mede in het licht van de toen bekende cijfers over de actuele exploitatie.
(….)
De voorzitter van de RvT heeft na de eerste behandeling aan u aangeboden om nader te overleggen over het proces rondom de begroting en met name te bezien hoe in de toekomst dergelijke ernstige situaties te vermijden zouden zijn. U achtte een gesprek niet zinvol en hebt dit aanbod van de voorzitter van de RvT afgewezen. Vervolgens is de begroting van 2016 wederom afgekeurd.
(…)
3. Besluit tweede bestuurder
Vanaf het begin van uw aanstelling is door de RvT vastgehouden aan de constructie van een tweehoofdig bestuur.
(…)
Sindsdien bent u zich echter passief blijven verzetten tegen een meerhoofdig bestuur (“het is het RvT besluit”) en hebt daarmee niet loyaal meegewerkt aan de uitvoering van dit RvT besluit. (….)
4. Vastgoedbeleid
Het Vastgoedbeleid is al langer onderwerp van zorg; er wordt te weinig progressie gemaakt, ondanks dat de vastgoedportefeuille op leeftijd is en in de toekomst behoorlijke investeringen nodig zijn. Begin 2014 zou de vastgoedstrategie zijn opgesteld en dit was eind 2015 nog niet op orde. Het vastgoedbeleid is ook aan de orde geweest in het jaargesprek met u over 2014.
5. Financiële rapportage (…)
In 2014 is door de RvT gevraagd om meer aandacht te geven aan het operationele resultaat en de kasstromen, omdat deze van groot belang zijn voor de bedrijfsvoering (….). Slechts onder grote druk van de RvT is daar enige aandacht voor gekomen (ook in rapportages) en is ook in 2015 nog onderwerp van gesprek geweest. (….) De financiële resultaten 2015 geven aan wat de consequenties zijn van onvoldoende sturing op dat gebied vanuit de RvB.
6. Visie en Strategievorming
In 2014 en 2015 is de Visie van HWW zorg opgesteld, evenals de uitwerking daarvan in een Meerjarig Beleidsplan. (….) Pas na aanzienlijke druk van de RvT is dit Meerjaren Beleidsplan tot stand gekomen.
De zorg van de toekomst zal veel meer gebruik maken van ICT toepassingen, zowel om hogere kwaliteit van zorgverlening te bereiken als meer efficiency. U deelde die overtuiging niet en er is slechts in beperkte mate aandacht aan besteed. Dat heeft er mede toe geleid dat in het profiel van de tweede bestuurder innovatie en vernieuwing van groot belang werd geacht.
7. IGZ
Recent is een zeer kritische concept-rapportage van de IGZ over de kwaliteit van de zorgverlening binnen de Stichting bekend gemaakt. Weliswaar is deze rapportage op dit moment nog niet definitief, maar het signaal dat van deze concept-rapportage uitgaat is zeer verontrustend.
Communicatie en werkverhouding
De communicatie met u verloopt al tijden moeizaam. Reeds sinds 2012 is de werkrelatie tussen de RvT en binnen de RvT (in wisselende samenstelling) onderwerp van gesprek.
(…)
Zowel door de gerezen inhoudelijke, als de communicatieve-/samenwerkingskwesties is de RvT feitelijk belemmerd in de toezichthoudende taak. Daarnaast is evident sprake van een verschil van inzicht over het te voeren beleid is sprake van een vertrouwensbreuk.
(….)
Gezien de inmiddels ontstane situatie acht de RvT uw aanwezigheid als bestuurder binnen de organisatie niet langer gewenst. De RvT is van oordeel dat inmiddels een onhoudbare situatie is ontstaan.(….)”
2.15.
Op 17 februari 2016 heeft de RvT de Ondernemingsraad (OR) en de Centrale Cliënten Raad (CRR) om advies gevraagd over het voorgenomen ontslagbesluit.
2.16.
Bij brief van 18 februari 2016 heeft [eiseres] zich via haar advocaat verzet tegen de op non-actiefstelling.
2.17.
Op 18 februari 2016 is [eiseres] in de gelegenheid gesteld bij een vergadering van de CCR haar zienswijze te geven op het voorgenomen ontslagbesluit.
2.18.
[eiseres] is op 23 februari 2016 door de OR gehoord over het voorgenomen ontslagbesluit van de RvT.
2.19.
Op 22 februari 2016 heeft de RvT alle medewerkers van HWW Zorg geïnformeerd over het voorgenomen besluit tot ontslag van [eiseres] als statutair bestuurder.
2.20.
Op 26 februari 2016 is [eiseres] , in het bijzijn van haar advocaat, gehoord door twee leden van de RvT, waarbij zij in de gelegenheid is gesteld zich te verweren tegen het voorgenomen ontslag.
2.21.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft de RvT [eiseres] geschorst/op non-actief gesteld als statutair bestuurder en meegedeeld dat zij niet zal worden toegelaten tot het werk.
2.22.
Bij brieven van 1 maart 2016 heeft zowel de OR als de CCR negatief geadviseerd over het voorgenomen ontslagbesluit.
2.23.
Bij besluit van 2 maart 2016 heeft de RvT [eiseres] als statutair bestuurder ontslagen.
2.24.
Per e-mail van 3 maart 2016 heeft de RvT alle medewerkers van HWW Zorg geïnformeerd over de benoeming van een interim-bestuurder.
2.25.
Op 14 maart 2016 heeft HWW Zorg bij deze rechtbank (team kanton) een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven –:
  • i) het besluit van de RvT van HWW Zorg tot ontslag van [eiseres] als statutair bestuurder binnen 24 uur na de betekening van het vonnis in te trekken, althans het ontslagbesluit te schorsen, op verbeurte van een dwangsom;
  • ii) het besluit van de RvT tot non-actiefstelling van [eiseres] als bestuurder van de stichting binnen 24 na de betekening van het vonnis te schorsen, althans de non-actiefstelling op te heffen, op verbeurte van een dwangsom;
  • iii) HWW Zorg te veroordelen om [eiseres] binnen 24 uur na de betekening van het vonnis weer toe te laten tot de bedongen arbeid in de functie van voorzitter van de RvB en haar deze functie ongehinderd te laten vervullen, onder gelijkblijvende primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder (doch niet uitsluitend) onbelemmerde toegang tot de werkplek en werkzaamheden en bijbehorende faciliteiten, zoals [eiseres] had voorafgaand aan de non-actiefstelling op 17 februari 2016, op verbeurte van een dwangsom;
  • iv) HWW Zorg te veroordelen om binnen 24 uur na de betekening van het vonnis aan alle medewerkers van HWW Zorg per e-mail een bericht te doen uitgaan, met een kopie daarvan aan haar advocaat, waarin duidelijk wordt gemaakt dat [eiseres] per omgaande haar werkzaamheden als voorzitter van de RvB zal hervatten, dat de RvT onjuist heeft gehandeld door [eiseres] op non-actief te stellen, dat in de eerdere communicatie met medewerkers ten onrechte is gesteld dat [eiseres] niet als bestuurder van HWW Zorg zou hebben voldaan, waarbij de RvT in heldere bewoordingen de waardering van [eiseres] en haar functioneren binnen de organisatie dient uit te spreken en tevens haar excuses aan [eiseres] aanbiedt voor zijn handelwijze en de bij haar veroorzaakte schade, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen rectificatie, op verbeurte van een dwangsom;
  • v) HWW Zorg te veroordelen aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 27.370,-- voor kosten rechtsbijstand;
  • vi) HWW Zorg te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – sterk verkort samengevat – het volgende aan.
[eiseres] heeft als statutair bestuurder altijd naar volle tevredenheid gefunctioneerd, hetgeen ook blijkt uit de jaargesprekken met de RvT, de RvT-verslagen en haar functioneringsgesprekken. Zij is een sterke en goede bestuurder met hart voor de zorg en in staat om noodzakelijke veranderingen binnen de organisatie door te voeren. Verder heeft zij een uitstekende relatie met de IGZ, de zorginkopers Zorgkantoor, verzekeraars en de gemeente en met de medezeggenschapsorganen.
Het besluit tot schorsing van 29 februari 2016 is onrechtmatig, omdat er geen dringende reden is in de zin van de artikelen 7:677 en 7:678 BW. Bovendien is niet voldaan aan de voorwaarden om de schorsing binnen zeven dagen op te heffen, dan wel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens dringende redenen over te gaan. De RvT is op grond van de statuten niet bevoegd [eiseres] op non-actief te stellen. Op grond van artikel 8.5 van de arbeidsovereenkomst is non-actiefstelling slechts mogelijk indien door de non-actiefstelling aan een onhoudbare situatie binnen HWW Zorg een eind wordt gemaakt en de oorzaak van de onhoudbare situatie gelegen is in de persoon van [eiseres] . Aan de vereisten van dit artikel is niet voldaan. Er is ook geen sprake van een onhoudbare werksituatie gelegen in de persoon van [eiseres] en bovendien heeft de RvT geen enkele mogelijkheid onderzocht om de non-activiteit op te heffen. [eiseres] dient dan ook zo spoedig mogelijk in de gelegenheid worden gesteld haar werkzaamheden bij HWW Zorg te hervatten. Dit geldt temeer nu haar reputatie ernstige schade oploopt als gevolg van de thans ontstane situatie. [eiseres] heeft er spoedeisend belang bij dat HWW Zorg de – onrechtmatige – interne berichtgeving over haar rectificeert.
3.3.
HWW Zorg voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vooropgesteld wordt dat een kortgedingprocedure zich niet leent voor nader onderzoek of bewijsvoering, zodat op een aantal onderdelen een inschatting moet worden gemaakt. Daarbij zal moeten worden beoordeeld of de vorderingen van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het toewijzen bij wege van voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
4.2.
In geschil is het besluit van de RvT van HWW Zorg van 29 februari 2016 waarbij [eiseres] met onmiddellijke ingang als directeur/statutair bestuurder van HWW Zorg is geschorst/op non-actief is gesteld vanwege een met de RvT ontstane vertrouwensbreuk en een onhoudbare situatie binnen de RvB en de RvT van HWW Zorg en dat de oorzaak daarvan is gelegen in de persoon van de bestuurder.
Schorsing en op non-actiefstelling
4.3.
[eiseres] stelt dat schorsing slechts mogelijk is indien er sprake is van een dringende reden op grond van de artikelen 7:677 en 7:678 BW en dat daarvan geen sprake is, waardoor het besluit van 29 februari 2016 onrechtmatig is. Zij stelt voorts dat de RvT niet bevoegd is [eiseres] op non-actief te stellen en dat bovendien inhoudelijk niet voldaan is aan de vereiste voorwaarden.
4.4.
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de RvT op grond van artikel 15 lid 3 van de statuten bevoegd is tot schorsing en ontslag van [eiseres] als bestuurder. Dit besluit moet voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 lid 1 BW. Voorts is de RvT bevoegd op grond van de arbeidsovereenkomst [eiseres] op non-actief te stellen indien door deze op non-actiefstelling aan een onhoudbare situatie binnen HWW Zorg een einde wordt gemaakt en de oorzaak van deze onhoudbare situatie is gelegen in de persoon van [eiseres] .
4.5.
HWW Zorg heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is van een dringende reden voor ontslag van [eiseres] . Die situatie doet zich dan ook niet voor. Ook buiten een dringende reden als bedoeld in artikelen 7:677 en 7:678 BW is de RvT bevoegd een bestuurslid te schorsen, namelijk als hij een redelijke grond heeft tot schorsing van de bestuurder. HWW Zorg heeft het besluit tot op non-actiefstelling van [eiseres] gebaseerd op artikel 8.5 van de arbeidsovereenkomst. [eiseres] is in de gelegenheid gesteld te reageren op de schorsing/non-actiefstelling en het voorgenomen ontslag. [eiseres] heeft op 26 februari 2016 haar visie op de door de RvT genomen besluiten geuit. Naar voorlopig oordeel zijn de door de RvT genomen besluiten tot schorsing en op non-actiefstelling van [eiseres] niet in strijd met de procedurele vereisten die voortvloeien uit de wet, de statuten en de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
Ontslagbesluit
4.6.
HWW Zorg heeft op 17 februari 2016 een voorgenomen besluit tot ontslag genomen en op 29 februari 2016 een definitief ontslagbesluit. Anders dan [eiseres] betoogt, speelt ten aanzien van het stichtingsrechtelijk ontslagbesluit uitsluitend de toets op grond van artikel 2:8 BW. In de ontbindingsprocedure zal de kantonrechter moeten beoordelen of er voldoende grond voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst bestaat. In dit kort geding bestaat geen aanleiding op de uitkomst van die procedure vooruit te lopen.
Inhoudelijke kwesties
4.7.
De RvT heeft in het besluit van 17 februari 2016 een aantal kwesties tussen de RvT en [eiseres] aangehaald, die zijn onder te verdelen in inhoudelijke kwesties en een kwesties op het gebied van de communicatie tussen de RvT en [eiseres] , waarop hierna zal worden ingegaan.
Begroting 2016
4.8.
[eiseres] stelt dat de conceptbegroting 2016 op onaanvaardbare gronden is afgekeurd. Zij meent dat de kritiek op het financiële beleid, afgemeten aan de meerjarige bovengemiddelde resultaten onterecht is, nu het haar is gelukt het jaar 2015 met een positief resultaat af te sluiten en zij de door de Auditcommissie (AC) opgedragen aanpassingen integraal in de conceptbegroting heeft overgenomen.
4.9.
De RvT heeft aangevoerd dat de begroting 2016 tweemaal is behandeld en dat deze in de vergadering van de AC van 17 november 2015 en in de vergadering van de RvT van 16 december 2015 zeer uitgebreid is besproken. De begroting werd op lange termijn door de RvT als niet houdbaar beoordeeld, onder meer omdat structurele kosten voor de zorgexploitatie werden gedekt uit andere posten zoals huisvesting. Volgens de RvT zijn in de vergadering van 16 december 2015 de gerezen twijfels over de haalbaarheid van de begroting geenszins weggenomen, nu de onderbouwing van de beoogde beheersing van de personele inzet niet overtuigend was, omdat deze opnieuw aanzienlijk boven de begroting en de productie op de begroting uitkwam. De RvT heeft de begroting 2016 daarom afgekeurd. Een voorstel tot een bespreking met de voorzitter van de RvT werd door [eiseres] afgewezen.
Besluit tweehoofdig bestuur
4.10.
[eiseres] heeft in diverse gesprekken duidelijk gemaakt dat zij geen voorstander was van een tweede bestuurder, omdat daarvoor niet of nauwelijks draagvlak bestond bij de medewerkers, cliënten, stakehouders en de vakbond en het aanstellen van een tweede bestuurder niet aansluit bij de maatschappelijke ontwikkelingen in de zorg. [eiseres] erkent dat zij haar negatieve advies over de voorgenomen bestuursuitbreiding in diverse gesprekken met de RvT heeft gemotiveerd. De RvT heeft op 27 mei 2015 het besluit genomen tot een tweehoofdig bestuur binnen de RvB. Vervolgens is een wervingsprocedure voor een tweede bestuurder gestart, zijn gesprekken gevoerd en zijn twee geschikte kandidaten geselecteerd. Voldoende aannemelijk is dat [eiseres] zowel tegenover het wervingsbureau als tegenover de kandidaten duidelijk heeft gemaakt dat zij niet achter het besluit tot een tweehoofdig bestuur staat. Uit de e-mail van 4 februari 2016 kan voorshands worden afgeleid dat [eiseres] het wervingsbureau – zonder overleg met de RvT – heeft benaderd en haar ongenoegen heeft laten blijken over dit besluit. Verder valt uit deze e-mail op te maken dat zij heeft geprobeerd om de keuze van de kandidaten te beïnvloeden door te verzoeken haar eigen voorkeur voor een - niet door het RvT geselecteerde - kandidaat nog eens onder de aandacht van de RvT te brengen. Voor het RvT waren deze gebeurtenissen aanleiding voor een bespreking met [eiseres] op 11 februari 2016 waarin de samenwerking tussen de RvT en [eiseres] aan de orde is gesteld.
Vastgoedbeleid
4.11.
[eiseres] acht de kritiek op dit beleid onterecht. Volgens [eiseres] is de bestuurlijke keuze om de afgelopen jaren alleen te investeren in onderhoud en niet in nieuwbouw gebaseerd op financiële mogelijkheden en op het prioriteren van de zorg. Door de RvT is volgens [eiseres] niet eerder melding gemaakt van te weinig progressie in het vastgoedbeleid. Uit de overgelegde verslagen van de RvT en de jaargesprekken blijkt echter dat er tussen partijen vele malen is gediscussieerd over het te ontwikkelen vastgoedbeleid op de lange termijn. Volgens de RvT is het vastgoedbeleid in 2015 niet van de grond gekomen. Uit de stukken blijkt dat in de afgelopen 1,5 jaar door [eiseres] in de visie van de RvT weinig voortgang is gemaakt in concrete acties ten aanzien van de vastgoedportefeuille. De RvT verwijt [eiseres] dat zij – ondanks aandringen van de RvT – dit nimmer goed heeft opgepakt, maar de investeringen in vastgoed steeds naar de toekomst heeft geschoven. Dit standpunt wordt ook onderschreven door de accountant in de managementletter van 8 januari 2016, waaraan score 1 (urgent en groot financieel belang) is toegekend.
Visie en strategie
4.12.
[eiseres] betoogt dat de visieontwikkeling gebaseerd is op het zorgvuldig betrekken van alle stakehouders, hetgeen de doorlooptijd rechtvaardigt en dat daarom de kritiek van de RvT niet terecht is. Uit het verslag van het jaargesprek van 9 februari 2015 volgt dat de nieuwe visie een aantal malen besproken is met de RvT, dat het proces erg langzaam gaat en dat de verwachtingen binnen de RvT afwijken van die van de RvB en het MT over het niveau van uitwerking van de visie ‘Een glimlach op ieders gezicht!’ in planbare acties.
Financiële rapportage en sturing
4.13.
[eiseres] stelt dat zij zwaar en effectief heeft gestuurd op financiële resultaten en zij verwijst naar de resultaten, onder meer dat sinds 2011 ieder jaar positief is afgesloten.
Voorts stelt zij dat financiële resultaten en kasstromen in een zorgorganisatie niet de hoogste prioriteit hebben. Daartegenover heeft de RvT aangevoerd oprechte zorgen te hebben over de (financiële) toekomst van HWW Zorg. Uit de verslagen van de jaargesprekken over 2013 en 2014 kan worden afgeleid dat de RvT [eiseres] heeft gevraagd meer aandacht te besteden aan het operationele resultaat en de kasstromen. Uit het verslag van het jaargesprek van 9 februari 2015 blijkt dat [eiseres] beter moet sturen op het operationele resultaat en de kasstroom. Uit de overgelegde stukken kan voorshands worden afgeleid dat de operationele en financiële sturing door [eiseres] – ondanks diverse verzoeken van de RvT – niet voldoende is uitgevoerd.
Conceptrapport IGZ
4.14.
Vaststaat dat de IGZ een kritisch conceptrapport heeft opgesteld naar aanleiding van het bezoek dat op 15 november 2015 is gebracht aan een verpleegtehuis op de locatie Houtwijk van HWW Zorg naar aanleiding van een klacht van een vertegenwoordiger van een cliënt. De RvT verwijt [eiseres] dat zij het conceptrapport en de ernst van de bevindingen over deze locatie niet eerder bij de RvT heeft gemeld. [eiseres] betwist dat zij de RvT niet volledig heeft geïnformeerd over het bezoek van de IGZ. Voorshands is niet onbegrijpelijk dat de RvT als toezichthouder van HWW Zorg geïnformeerd wenste te worden door [eiseres] over de ernst van de bevindingen van de IGZ.
Kwesties op het gebied van communicatie
4.15.
De RvT verwijt [eiseres] dat zij over belangrijke kwesties binnen HWW Zorg niet tijdig is geïnformeerd, waardoor de RvT onvoldoende invulling kon geven aan de vervulling van zijn toezichthoudende taak in het belang van HWW Zorg. [eiseres] heeft onvoldoende weersproken dat zij zonder overleg met de RvT de functie van bestuurssecretaris heeft laten vervallen. Voorts is onvoldoende weersproken dat [eiseres] zonder overleg met de RvT een concerncontroller heeft benoemd tot manager bedrijfsvoering. Verder heeft de RvT onweersproken aangevoerd dat [eiseres] de RvT niet vooraf heeft geïnformeerd over het besluit om een divisiemanager te ontslaan. HWW Zorg heeft voorts onweersproken gesteld dat [eiseres] een nieuwe leaseauto heeft aangeschaft zonder goedkeuring van de RvT, terwijl het aangaan van een leasecontract volgens de Wet Normering Topinkomens ook door de RvT moet worden goedgekeurd.
4.16.
Op grond van het voorgaande moet er – in het beperkte bestek van dit kort geding – van worden uitgegaan dat [eiseres] en de RvT een andere visie hebben over het te voeren beleid binnen HWW Zorg op verschillende terreinen, waarvan aannemelijk is dat dit in de weg staat aan een goede samenwerking tussen [eiseres] en de RvT. Daarnaast is aannemelijk geworden dat [eiseres] onzorgvuldig heeft gehandeld jegens de RvT door zonder overleg met de RvT besluiten te nemen over diverse kwesties waarover de RvT in het kader van de zorgvuldigheid vooraf geïnformeerd had moeten worden. Voorts is voldoende aannemelijk dat de verhouding tussen partijen door de opstelling [eiseres] over de benoeming van een tweede bestuurder in februari 2016 is geëscaleerd en ertoe heeft geleid dat de RvT het vertrouwen in [eiseres] heeft verloren.
Dat er tussen de voorzitter van de RvT en [eiseres] geen sprake was van een persoonlijke match moge zo zijn, maar dit staat niet in de weg aan een goede professionele samenwerking met de RvT. Aan dat laatste ontbrak het ook in de relatie tussen [eiseres] en de overige leden van de RvT. Gezien de taken en bevoegdheden van de RvB en de RvT binnen HWW Zorg, is voldoende aannemelijk dat de relatie tussen [eiseres] en de RvT ernstig is verstoord. Gelet op de aard en de ernst van het voorgaande moet worden vastgesteld dat er sprake is van een onhoudbare situatie in de zin van artikel 8.5 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Van de zijde van de RvT is voorts gemotiveerd aangegeven dat niet te verwachten valt dat deze onhoudbare situatie kan worden hersteld.
4.17.
Het beperkte karakter van een kortgeding staat eraan in de weg dat in deze procedure grondig, althans nader, wordt onderzocht aan wie de onhoudbare situatie – grotendeels – te wijten is. Op grond van hetgeen onder de feiten en het vorenoverwogene is vermeld over het handelen van [eiseres] wordt voorshands geoordeeld dat de oorzaak in ieder geval mede gelegen is in de persoon van [eiseres] .
4.18.
De vordering onder 3.1. (i) tot intrekking van het ontslagbesluit is niet toewijsbaar, nu intrekking van een ontslagbesluit in kort geding zal leiden tot een declaratoire beslissing.
4.19.
Op grond van het voorgaande is onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het besluit van de RvT tot op non-actiefstelling van [eiseres] als statutair bestuurder van HWW Zorg niet rechtsgeldig is. De vordering onder 3.1. (ii) van [eiseres] zal daarom worden afgewezen.
4.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat bij de huidige stand van zaken een terugkeer van [eiseres] in haar werkzaamheden niet voorstelbaar is, te minder nu de door haar gewenste terugkeer mogelijk van korte duur zal zijn, aangezien geenszins ondenkbaar is dat de kantonrechter binnen afzienbare tijd zal overgaan tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. De vordering van [eiseres] onder 3.1. (iii) zal eveneens worden afgewezen. Ook de gevorderde rectificatie zal, nu hiervoor onvoldoende grond is, worden afgewezen.
4.21.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van HWW Zorg begroot op € 1.529,08, waarvan € 816,-- van salaris advocaat, € 619,-- aan griffierecht en € 94,08 aan dagvaardingskosten;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2016.
CJ