ECLI:NL:RBDHA:2016:3023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor aardgaswinning en geluidsoverlast in rustige woonwijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken. De Minister had op 18 december 2015 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster [bedrijf A] voor het veranderen en in werking hebben van een inrichting voor aardgaswinning in de gemeente Westland. Eiseres, die in de nabijheid van de inrichting woont, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreest voor geluidsoverlast door de geplande mobiele compressie-unit.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het beroep en het verzoek zich uitsluitend richten tegen de mobiele compressorunit en niet tegen andere onderdelen van de inrichting. Tijdens de zitting is gebleken dat de geluidprognoses van de nieuwe installatieonderdelen voldoen aan de geldende richtwaarden voor een rustige woonwijk. Eiseres heeft echter betoogd dat de geluidbelasting in de avond- en nachtperiode niet acceptabel is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de geluidwerende voorzieningen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Minister terecht heeft geconcludeerd dat de geluidwaarden voldoen aan de wettelijke eisen en dat de vergunningverlening op goede gronden heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de geluidprognoses en de afweging van belangen door de Minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 16/1231 en 16/1229
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 maart 2016 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde)
tegen

de Minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Keinemans).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf A], te [plaats 1] , vergunninghoudster
(gemachtigden: mr. M.D.F.H. van Herwijnen en J. Bakkum-Hadderingh).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2015, gepubliceerd 24 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en in werking hebben van de gehele inrichting te [plaats 2].
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is op 4 februari 2016 ontvangen bij de rechtbank Noord-Nederland en op 19 februari 2016 ingekomen bij de rechtbank Den Haag, zaaknummer SGR 16/1231. Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zaaknummer SGR 16/1229.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden en [persoon E] , geluiddeskundige.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningen-rechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
De inrichting van vergunninghoudster bevindt zich in de gemeente Westland , op het perceel dat kadastraal bekend is als gemeente [woonplaats] sectie [sectie] , nummers [nummers] en [nummers] en is bestemd voor het produceren, comprimeren en afvoeren van aardgas. Er wordt gas geproduceerd uit drie gasputten. Binnen de inrichting vindt geen gasbehandeling plaats. Op 8 januari 2001 is de oprichtingsvergunning verleend en op 20 januari 2005, 18 mei 2005, 23 maart 2006 en 4 februari 2010 zijn veranderingsvergunningen verleend.
2.2
De aanvraag, die vergunninghoudster op 26 februari 2015 bij verweerder heeft ingediend, betreft de actualisering van de vigerende vergunning. Daarnaast wordt op (een van de) de aardgasproductieput(ten) een mobiele compressie-unit aangesloten met een luchtkoelercompartiment en wordt elders op het terrein een transformatiehuis geplaatst.
De omgevingsvergunning is aangevraagd voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk”, “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmings-plan” en “het veranderen en in werking hebben van een inrichting” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Van de aanvraag maakt onder meer deel uit de geluidprognose [bedrijf A] -locatie [plaats 2] van het [adviesbureau A] van 11 februari 2015.
2.3
De compressie-unit en de koelinstallatie zullen ten zuiden van de productieputten worden geplaatst, het transformatorhuis ten westen van het parkeerterrein nabij de ingang van de inrichting, op een afstand van 127 respectievelijk 46 meter van de woning van eiseres.
2.4
Verweerder heeft de procedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo gevolgd.
Het ontwerpbesluit alsmede de aanvraag en de bijbehorende bescheiden hebben vanaf 1 oktober 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Bij brief van 11 november 2015 heeft eiseres een zienswijze ingediend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend. Hierin heeft verweerder overwogen dat het bouwplan niet aan het geldende bestemmings-plan voldoet, omdat de hoogte van de mobiele compressie-unit de voorgeschreven hoogtemaat overschrijdt. Nu de hoogte van deze unit 4 meter bedraagt, kan daarvoor op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo, in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), vergunning worden verleend. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat gezien de nabijheid van de relatief drukke wegen [weg] en [weg] is uitgegaan van een gebiedstypering van een rustige woonwijk en niet van de richtwaarde voor een landelijke omgeving. Ter plaatse van de woning van eiseres bedraagt de etmaalwaarde veroorzaakt door de inrichting 43,7 dB(A), hetgeen lager is dan het achtergrondniveau. De compressor zal volgens verweerder dan ook niet of nauwelijks hoorbaar zijn. Het ontwerp van de compressor is dusdanig dat geen sprake zal zijn van tonaal, impuls of laagfrequent geluid. Het aanhouden van een milieuzonering van 500 meter is in dit geval niet nodig, omdat zowel met betrekking tot geluid als externe veiligheid wordt voldaan aan het beleid. Voorts zijn geen extra voorzieningen aan de orde, aangezien de inrichting voldoet aan de richtwaarde voor de omgeving, aldus verweerder.
4. Eiseres voert aan dat ten onrechte is overwogen dat geen sprake is van tonaal geluid en dat daarom ook ten onrechte geen ‘strafcorrectie’ van 5 dB(A) bij de geluidwaarden is opgeteld. Van langdurig aanwezig geluid, dat als storend wordt ervaren, is volgens eiseres in dit geval sprake, aangezien de te plaatsen compressor dag en nacht een soortgelijk geluid produceert. Indien deze correctie zou zijn toegepast, zou niet meer worden voldaan aan de etmaalwaarde op de gevel van de woning van eiseres. De gestelde voorwaarde in de vergunning, die voorziet in controle na 6 maanden, is naar haar mening onvoldoende.
Voorts voert eiseres aan dat in de avond- en nachtperiode niet wordt voldaan aan de richtwaarde voor een rustige woonwijk, omdat haar woning nabij de 45 dB(A)-contour ligt en binnen de 40 dB(A)-contour. Er moeten volgens eiseres dan ook geluidwerende voorzieningen bij haar woning worden aangebracht. Ten onrechte wordt in het bestreden besluit gesteld dat sprake is van verbetering van het woon- en leefklimaat, omdat thans een kleinere geluidcontour is vergund. Aan de noordzijde van de inrichting, waar eiseres woont, doet een verbetering zich immers nauwelijks voor.
Daarnaast is volgens eiseres in het bestreden besluit niet aangegeven wat de geluidbelasting is van de te plaatsen compressorunit ten opzichte van de oude dieselgeneratoren.
Het is voorts naar de mening van eiseres ruimtelijk niet verantwoord om binnen de 500 meter-grens die de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (de brochure) aanhoudt voor installaties met betrekking tot de aardgaswinning en woonbebouwing een compressorunit te plaatsen die tot extra geluidbelasting leidt.
Tevens leidt de compressorunit volgens eiseres tot aantasting van het landschappelijk uitzicht.
Tot slot voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte niet op haar argument is ingegaan dat zij er, gelet op de aan de vergunning uit 2001 verbonden voorwaarden, op mocht vertrouwen dat alle bouwwerken verdiept zouden worden aangelegd.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep en verzoek om voorlopige voorziening zich uitsluitend richten tegen de mobiele compressorunit met luchtkoeler-compartiment en niet tegen het overige gedeelte van de inrichting.
Besluitonderdeel milieu (geluid)
6. In het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift E is -voor zover van belang- het volgende bepaald:
1. de etmaalwaarde van het door de werking van de inrichting veroorzaakte geluidsniveau bedraagt ter plaatse van de dichtst bij de inrichting gesitueerde woning niet meer dan 45 dB(A);
2. (…..)
3. de door de inrichting veroorzaakte piekniveaus (gemeten in de meterstand “fast” overschrijden de onder E1 genoemde niveaus op de aldaar genoemde contour met niet meer dan 15 dB(A);
4. uiterlijk zes maanden na het in gebruik nemen van de gehele inrichting wordt door of namens de vergunningshoudster door middel van geluidsmetingen en zonodig berekeningen gecontroleerd of aan het eerder gestelde wordt voldaan; de geluidsmetingen en berekeningen worden overgelegd aan de inspecteur-generaal der mijnen.
7.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen gemeentelijke nota industrielawaai is.
In hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (de handreiking) is voor bestaande inrichtingen vermeld dat bij herziening van vergunningen de richtwaarden van tabel 4 steeds opnieuw worden getoetst. In deze tabel wordt een onderscheid gemaakt tussen een landelijke omgeving, rustige woonwijk of woonwijk in de stad.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder er terecht vanuit gegaan dat de omgeving van de woning van eiseres, gezien de nabijheid van de relatief drukke wegen [weg] en [weg] , niet getypeerd kan worden als een landelijke omgeving, maar als een rustige woonwijk. Daarbij is van belang dat die wegen blijkens de geluidcontourenkaart van de provincie Zuid-Holland, die ter zitting is getoond, ter plaatse van de woning van eiseres een omgevingsgeluid veroorzaken van bijna 55 dB(A) per etmaal. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen eiseres heeft gesteld geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen, zodat verweerder van de juiste richtwaarden is uitgegaan. Hetgeen eiseres hieromtrent heeft aangevoerd slaagt dan ook niet.
7.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat in tabel 4 van het rapport van het [adviesbureau A] van 11 februari 2015 de geluidvermogensniveau’s van het nieuwe deel van de installatie zijn weergegeven. Daarbij is vermeld dat het door de nieuwe installatieonderdelen geproduceerde geluid een continu karakter heeft. Er is geen sprake van tonaal, impuls of laagfrequent geluid.
De stelling van eiseres dat sprake is van tonaal geluid heeft zij niet met een rapport van een deskundige onderbouwd. Nu daarnaast gesteld noch gebleken is dat het rapport van het [adviesbureau A] van 11 februari 2015 en de aanvullende notitie van dat bureau van 7 maart 2016 onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen of anderszins zodanige gebreken bevatten, mocht verweerder zich op deze rapporten baseren. Verweerder mocht er dan ook vanuit gaan dat de nieuwe installatieonderdelen geen tonaal geluid zullen veroorzaken. Daarnaast zal, zoals namens vergunninghoudster ter zitting is verklaard, conform vergunning-voorschrift E4 uiterlijk zes maanden na het in gebruik nemen van de gehele inrichting door of namens vergunningshoudster worden gecontroleerd of sprake is van tonaal geluid, waarna eventueel maatregelen genomen kunnen worden als vermeld in de notitie van
7 maart 2016. Hetgeen eiseres hieromtrent heeft aangevoerd slaagt dan ook evenmin.
7.3
Uit het rapport van 11 februari 2015 blijkt dat de etmaalwaarde veroorzaakt door de inrichting ter plaatse van de woning van eiseres 43,7 dB(A) bedraagt en dus voldoet aan de grenswaarde van 45 dB(A), zoals opgenomen in voorschrift E1 van het bestreden besluit.
Anders dan eiseres stelt wordt de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde geluidniveau voor een rustige woonwijk op haar woning in de avond- en nachtperiode, zijnde 40 respectievelijk 35 dB(A) niet overschreden. In bijlage 7, blad 1, van het geluidrapport van 11 februari 2015 is immers vermeld dat de langtijdgemiddelde geluidwaarden ter hoogte van de woning van eiseres op 5 meter hoogte zowel in de avond- als nachtperiode 33,7 dB(A) zullen bedragen. Deze waarden blijven onder de richtwaarden van 35 dan wel 40 dB(A) die voor deze perioden van toepassing zijn.
De stelling van eiseres dat geluidwerende voorzieningen bij haar woning moeten worden aangebracht omdat niet aan de geluidgrenswaarden wordt voldaan kan dan ook niet slagen.
7.4
Uit het geluidrapport van 11 februari 2015 blijkt voorts dat in de dagperiode het langtijdgemiddelde geluidniveau ter hoogte van de woning van eiseres 35,0 dB(A) bedraagt, zodat ook in die periode aan de richtwaarde van 45 dB(A) wordt voldaan die geldt voor een rustige woonwijk. Nu aan alle richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelings-niveau gedurende een etmaal wordt voldaan, kan de voorzieningenrechter de stelling van eiseres dat het ruimtelijk niet verantwoord is om binnen de 500 meter-grens die de brochure aanhoudt een compressorunit te plaatsen die tot extra geluidbelasting leidt niet volgen. De afstanden die in de brochure worden genoemd zijn immers slechts indicatief, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.
Besluitonderdeel afwijking bestemmingsplan
8.1
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied [gemeente] ”. Het betrokken perceel heeft de bestemmingen “Bedrijf”, met de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf-gaswinlocatie”. Ingevolge artikel 4.2.1, onder a, van de planregels bedraagt de maximale bouwhoogte van een bedrijfsgebouw 3 meter.
8.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat de hoogte van het compressorgebouw 4 meter bedraagt, zodat zich strijd met artikel 4.2.1 van de planregels voordoet.
8.3
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
8.4
In artikel 4, aanhef en onder 2, van bijlage II van het Bor is bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komt een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
9.1
Niet in geschil is dat het bouwplan voldoet aan de in artikel 4 van bijlage II van het Bor vermelde eisen. Verweerder was dus bevoegd van het bestemmingsplan af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo.
9.2
Bij de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo komt verweerder, in aanmerking genomen de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan verweerder is toegekend, beleidsvrijheid toe. Bij de beslissing om al dan niet van het bestemmingsplan af te wijken moeten alle daarbij betrokken belangen in aanmerking worden genomen.
9.3
Verweerder heeft in dit kader overwogen dat deze compressie-unit niet verdiept kan worden aangelegd, omdat deze is bedoeld voor bovengrondse bedrijfsvoering en dit problemen zou opleveren met de aansluiting op de bestaande installatie. Overschrijding van de hoogtemaat met 1 meter veroorzaakt volgens verweerder, gelet op de aard, maatvoering en situering, geen onevenredige hinder, gevaar en of schade in relatie tot de aangrenzende percelen en onderliggende bestemmingen op.
9.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gesteld noch gebleken dat het standpunt van verweerder dat de compressie-unit is bedoeld voor bovengrondse bedrijfsvoering en verdiepte aanleg problemen zou opleveren met de aansluiting op de bestaande installatie onjuist is. Daarnaast heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de compressie-unit geen onevenredige hinder, gevaar en of schade oplevert in relatie tot de aangrenzende percelen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat een overschrijding van de op grond van het bestemmingsplan ter plaatse toegestane bouwhoogte van 1 meter, gelet op de afstand tussen de compressie-unit en de woning van eiseres, geen onevenredige zichthinder voor eiseres zal opleveren. Bovendien zijn tussen deze unit en de woning van eisers houtopstanden aanwezig die het zicht vanuit haar woning op de installatie belemmeren.
9.5
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van deze bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan gebruik heeft kunnen maken.
9.6
Voorts heeft gemachtigde van verweerder ter zitting onweersproken verklaard dat de bouwvergunning uit 2001, waarin is vermeld dat landschappelijke inpassing moet plaatsvinden, is verleend door de voormalige gemeente [plaats 2] . Voor zover aan die vergunning een voorwaarde is verbonden ten aanzien van dat aspect, is die voorwaarde dus niet gesteld door het thans bevoegde gezag. Verweerder is daaraan dan ook niet gebonden. Hieraan kon eiseres naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet het vertrouwen ontlenen dat nimmer bovengrondse bouwwerken zouden worden opgericht op het terrein van de inrichting.
9.7
Nu op grond van het vorenstaande is gebleken dat op goede gronden toestemming is verleend, is de strijd met het bestemmingsplan opgeheven.
Slotsom
10. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder, gelet op artikel 2.10 van de Wabo en gezien hetgeen onder 7.1 tot en met 7.4 is overwogen, op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
11.1
Het beroep is dan ook ongegrond.
11.2
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af.
11.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.