ECLI:NL:RBDHA:2016:262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 13 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die voorheen als magazijnmedewerker werkte, had zich op 3 februari 2014 ziek gemeld vanwege rugklachten en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van het Uwv om zijn uitkering per 2 februari 2015 stop te zetten, na te hebben vastgesteld dat hij meer dan 65% van het maatmanloon kon verdienen. Eiser voerde aan dat hij door chronische rugklachten niet in staat was om te werken en verzocht de rechtbank om medische informatie in te winnen bij zijn behandelend neuroloog.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende onderzoek had gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van eiser. De verzekeringsarts had eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en had zijn beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser juist hadden gewaardeerd en dat er geen noodzaak was om aanvullende medische informatie op te vragen. De rechtbank vond dat eiser in staat was om de geduide functies te vervullen, waarmee hij meer dan 65% van het maatmanloon kon verdienen. Daarom werd het beroep van eiser ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan door mr. H. Lagas, in aanwezigheid van griffier J.A. de Kievit-Tempels, en werd openbaar uitgesproken op 13 januari 2016. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15 / 7128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Kanhai),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)verweerder
(gemachtigde: drs. P.F.G. Hermans).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 2 februari 2015 stopgezet. De uitkering wordt per 3 maart 2015 beëindigd.
Bij besluit van 24 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2015.
Eiser is verschenen, vergezeld door zijn begeleider [persoon A] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, voorheen werkzaam als magazijnmedewerker voor 40 uren per week, heeft zich op 3 februari 2014 ziek gemeld met rugklachten. Hij ontving op het moment van ziekmelden een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Aan eiser is na deze ziekmelding een ZW-uitkering toegekend.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op 2 februari 2015 meer dan 65 % van het maatmanloon kan verdienen. Om die reden heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser met in achtneming van een uitlooptermijn van een maand en een dag na 2 februari 2015, te weten op 3 maart 2015 beëindigd.
3. Eiser heeft hiertegen -kort samengevat- aangevoerd dat hij vanwege chronische rug(pijn) klachten niet in staat is om werkzaamheden te verrichten. Verweerder heeft hier onvoldoende onderzoek naar gedaan. Op basis van een MRI-scan heeft zijn behandelend neuroloog [neuroloog] hem voor een operatie aan de rug naar de neurochirurg verwezen. Eiser verzoekt de rechtbank om medische informatie in te winnen bij zijn behandelend neuroloog of om hem als medisch deskundige te horen.
4.1
Op grond van artikel 19aa ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2
Op grond van artikel 19ab ZW, voor zover hier van belang, wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.1.
In het kader van de eerste Eerstejaars Ziektewet beoordeling is eiser uitgenodigd voor het spreekuur op 2 december 2014 bij de verzekeringsarts waar hij zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts heeft tevens dossierstudie verricht en hiermee kennis genomen van brieven van de huisarts. Na bestudering van de medische gegevens en het eigen onderzoek is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat
eiser locomotorische beperkingen heeft. Hij acht eiser beperkt ten aanzien van zwaar tillen, sjouwen, trekken en klimmen. Ook is eiser voor lang lopen en lang staan beperkt en bij lang zitten heeft eiser ook klachten. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een FML.
5.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft vervolgens aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de verzekeringsarts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht en de hoorzitting op 17 juni 2015 bijgewoond. De verzekeringsarts b&b heeft tevens informatie verkregen van de behandelend neuroloog van 20 februari 2015. De verzekeringsarts b&b is het eens met de vastgestelde FML. De informatie van de neuroloog heeft haar geen aanleiding gegeven voor een wijziging van de belastbaarheid, nu al rekening is gehouden met de rug- en beenproblematiek.
6. Het standpunt van eiser dat er onvoldoende onderzoek is gedaan volgt de rechtbank niet. Uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen, zoals vermeld onder 5.1 en 5.2 zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot de voor eiser geldende beperkingen te kunnen komen. De rechtbank ziet geen aanleiding de uitslag van het medisch onderzoek voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen hebben op goede grond rekening gehouden met de objectiveerbare beperkingen van eiser. Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van eiser niet juist zijn vastgelegd in de FML. De rechtbank heeft geen grond voor een ander oordeel.
Mede in verband hiermee acht de rechtbank het inwinnen van medische informatie bij eisers behandelend neuroloog of om de neuroloog als deskundige te horen niet noodzakelijk; de verzekeringsarts b&b heeft immers al informatie verkregen van de behandelend neuroloog en deze informatie meegewogen in haar beoordeling.
7.1.
Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige voor eiser de functies wikkelaar (sbc-code 267050), inpakker (sbc-code 111190) en textielproductenmaker (sbc-code 111160) geduid. Als reserve zijn de functies machinebediende inpak- verpakkingsmachine en productiemedewerker geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) heeft de functies heroverwogen en geschikt bevonden.
7.2.
Zoals uit punt 6 blijkt hanteert de rechtbank het uitgangspunt dat de beperkingen van eiser door de verzekeringsartsen juist zijn gewaardeerd. De rechtbank constateert dat eiser voor het overige geen specifieke op de geduide functies gerichte gronden heeft aangevoerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser betreffende de arbeidskundige beoordeling niet op goede gronden berust.
8. Gelet op het vorenstaande is het aannemelijk dat eiser in staat is de geduide functies te verrichten, waarmee hij meer dan 65 % van het maatmanloon kan verdienen. Verweerder heeft de ZW-uitkering van eiser dan ook terecht, met inachtneming van een uitlooptermijn van één maand en een dag, per 3 maart 2015 beëindigd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.