In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de aftrek van specifieke zorgkosten door eiseres voor de jaren 2012 en 2013. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die door de inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van de gemaakte zorgkosten bij eiseres ligt. Eiseres heeft diverse uitgaven opgevoerd, waaronder kosten voor hulpmiddelen, vervoer, dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Echter, de rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om deze kosten aannemelijk te maken. De rechtbank wees erop dat voor specifieke zorgkosten de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen moet hebben gevoeld om deze uitgaven te doen en dat de uitgaven op eiseres moeten drukken.
De rechtbank heeft de door eiseres opgevoerde kosten voor hulpmiddelen, vervoer en genees- en heelkundige hulp niet als aftrekbaar erkend, omdat eiseres niet had aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt of dat ze voldeden aan de wettelijke vereisten. De rechtbank benadrukte dat de aard van de specifieke zorgkosten vereist dat er schriftelijke bewijsstukken, zoals facturen, aanwezig zijn om de uitgaven te onderbouwen. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen recht op aftrek van specifieke zorgkosten was voor beide jaren. Eiseres had ook aangevoerd dat de afwijzing van de aftrek in strijd was met het non-discriminatiebeginsel, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke regeling geen onderscheid maakt naar leeftijd met betrekking tot de aftrek van specifieke ziektekosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.