ECLI:NL:RBDHA:2016:2367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
09.997161-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak wegens gebrek aan bewijs voor uitbuitingssituatie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in een mensenhandelzaak waarbij de verdachte integraal werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een uitbuitingssituatie, zoals vereist voor een veroordeling op basis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had Filipijnse werknemers geworven voor de offshore catering, maar de rechtbank concludeerde dat de Filipijnen niet onder dwang of in een uitbuitingssituatie werkten. De rechtbank stelde vast dat de Filipijnen, ondanks de hoge kosten die zij moesten maken voor hun verblijf en werk in Nederland, niet ontevreden waren over hun werkomstandigheden en dat zij zelf meer werk wilden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk voordeel had getrokken uit de situatie van de Filipijnen, en dat de door hem gemaakte fouten in de bedrijfsvoering niet gelijkgesteld konden worden aan mensenhandel. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/997161-13
Datum uitspraak: 8 maart 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 mei 2014 (pro forma), 8 augustus 2014 (pro forma) en 23 februari 2016 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. van de Kerkhof en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. E.J. Huisman, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na nadere omschrijving en wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij
(al dan niet handelend als eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 1] )
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot 27 januari 2014,
te 's-Gravenhage en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) of (een) rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en),
te weten:
  • [slachtoffer 1] (G001) en/of
  • [slachtoffer 2] (G002) en/of
  • [slachtoffer 3] (G003) en/of
  • [slachtoffer 4] (G004) en/of
  • [slachtoffer 5] (G005) en/of
  • [slachtoffer 6] (G006) en/of
  • [slachtoffer 7] (G007) en/of
  • [slachtoffer 8] (G008) en/of
  • [slachtoffer 9] (G-010)
(lid 1 onder sub 1)
(telkens) door dwang en/of door een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere feitelijkheid en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit
feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een
kwetsbare positie van die ander(en),
heeft/hebben geworven en/of vervoerd
en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen,
met het oogmerk van uitbuiting van die ander(en),
en/of
(lid 1 onder sub 4)
(telkens) met één of meer van de onder lid 1 sub 1 genoemde middel(en),
te weten door dwang en/of door een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere feitelijkheid
en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een
kwetsbare positie van die ander(en),
heeft/hebben bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
dan wel onder de onder lid 1 sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft/hebben ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en), zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid,
en/of
(lid 1onder sub 6)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van die ander(en);
bestaande
de onder lid 1 sub 1 genoemde gedragingen, te weten werven en/of vervoeren en/of overbrengen en/of huisvesten en/of opnemen hieruit dat verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar:
(
werven)
- contact opnam( en) en/of heeft/hebben opgenomen
en/of contact gehadmet één of meer van voormelde perso(o)n(en) via telefoon en/of email en/of facebook en/of skype, al dan niet door tussenkomst van vrienden en/of werknemers en/of bekenden onder wie [betrokkene] en/of
(vast) werkheeft/hebben
en/ofbeloofd dat de arbeidsovereenkomst(en) zou(den) worden verlengd (na een jaar) en/of dat na een aantal jaar het gezin van één of meer van voormelde perso(o)n(en) naar Nederland kon komen en/of
(
vervoeren/overbrengen)
- of één of meer van voormelde perso(o)n heeft/hebben verplicht om op een door verdachte en/of diens mededader(s) te bepalen datum tezamen en/of met elkaar (in een groep) te reizen en/of één of meer van voormelde perso(o)n(en) van het vliegveld in Nederland heeft/hebben afgehaald en/of overgebracht (door middel van een bus) en/of (aldus) één of meer van voormelde perso(o)n(en) heeft/hebben verplicht een (duur) vliegticket van de Filippijnen naar Nederland te boeken en/of kopen en/of betalen via verdachte en/of [bedrijf 2] en/of
(
huisvesten)
- één of meer van voormelde perso(o)n(en) heeft/hebben gehuisvest in (een) woning(en) van en/of op naam van verdachte en/of diens mededader(s) en/of [betrokkene] en/of één of meer van voormelde perso(o)n(en) heeft/hebben verplicht (al dan niet via een arbeidsovereenkomst) om zelf voor huisvesting te zorgen (in strijd met de arbeidsovereenkomst(en) en/of afspra(a)k(en)) en/of
bestaande (respectievelijk)
-de onder lid 1 sub 1 genoemde dwangmiddelen, te weten dwang en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met een andere feitelijkheid en/of fraude en/of misleiding en/of misbruik van uit
feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie van die ander(en) en/of
-het onder lid 1 sub 1 genoemde oogmerk van uitbuiting en/of
-het/de onder lid 1 sub 4 genoemde handeling(en ) waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en), zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid en/of
-het onder lid 1 sub 6 genoemde opzettelijk voordeel,
(respectievelijk) hieruit dat verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar (aan en/of ten behoeve van) één of meer van voormelde perso(o)n(en)
die
  • weinig en/of geen geld had(den) en/of
  • weinig en/of geen toekomstperspectief in het land van herkomst had(den) en/of
  • (een) schuld(en) heeft/hebben gemaakt om naar Nederland te komen en/of
  • (een) gezin(nen) onderhielden in de Filippijnen en/of
  • de Nederlandse taal niet (voldoende) machtig was/waren en/of onbekend was/waren met de Nederlandse samenleving
  • verplichtte(n) en/of heeft/hebben verplicht (een) geldbedrag(en) van gemiddeld (omgerekend) 6000 euro, althans variërend in hoogte van (omgerekend) 3000 euro tot en met 6000 euro, aan hem (verdachte) en/of zijn mededader(s) en/of aan een bekende van hem (verdachte) te betalen (terzake een borg en/of placement fee) en/of
  • voorafgaand aan het in dienst treden, heeft/hebben beloofd en/of toegezegd dat er elke maand gewerkt kon worden en/of er voldoende werk was (terwijl verdachte en/of diens mededader(s) (toen) (reeds) onvoldoende werk (gelegenheid) had(den) (in de beloofde offshore sector) voor de toenmalige werknemers (van verdachte en/of diens mededader(s) en/of [bedrijf 1] ) en/of
  • (een) arbeidsovereenkomst(en) heeft/hebben aangeboden en/of ondertekend waarin (onder meer) was opgenomen dat het salaris (gemiddeld) 1630,72 euro bruto per maand bedroeg en/of het vakantiegeld 8% van het bruto salaris bedroeg en/of het gemiddeld aantal werkuren per maand 182 bedroeg en/of recht bestond op 14 betaalde vakantiedagen en/of dat de werkgever veiligheids- en offshore trainingen aanbood die door de werknemer moest worden betaald indien de werknemer niet kwam opdagen (voor de training(en)) en/of dat de reiskosten door de werkgever werden betaald en/of dat de arbeidsovereenkomst voor een termijn van (minstens) een jaar gold en/of
  • naar Nederland laten komen om te gaan werken en/of (vervolgens)
  • diverse kosten laten betalen, terzake (onder andere) (een) medische keuring(en) en/of (een) training(en) (ten behoeve van het offshore werken) en/of reiskosten (woon/werkverkeer) en/of (een) vliegticket(s) en/of het werkgeversdeel van de loonbelasting en/of huurpenningen (terwijl de betaling van voornoemde kosten conform de afpra(a)k(en) en/of arbeidsovereenkomst(en) voor rekening kwam(en) van verdachte en/of diens eenmanszaak [bedrijf 1] ) en/of
  • geen dan wel onvoldoende werk heeft/hebben aangeboden en/of
  • (eenmaal in Nederland was/waren) (telkens) voorhield(en) dat hij/zij moest(en) wachten op werk en/of
  • geen dan wel onvoldoende salaris heeft/hebben betaald en/of
  • (in strijd met de afspra(a)k(en) en/of arbeidsovereenkomst(en)) geen salaris heeft/hebben betaald indien één of meer van voormelde perso(o)n(en) niet in staat was/waren te werken omdat hem/haar/hen (ten onrechte) geen werk (door verdachte en/of diens mededader(s)) werd aangeboden en/of
  • te weten [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft/hebben gedwongen en/of ertoe bewogen dat voormelde [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 4] hun salaris(sen) in december 2013 op de bankrekening van voormelde [slachtoffer 5] overmaakte(n) en/of dat [slachtoffer 5] dit/deze geldbedrag(en) weer overmaakte op de bankrekening van verdachte (om zodoende tegenover de IND de schijn te wekken dat het /de salaris(sen) van voormelde [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 4] is/waren voldaan door verdachte en/of [bedrijf 1] ) (
  • (in strijd met de afspra(a)k(en) en/of arbeidsovereenkomst(en)) geen vakantiegeld heeft/hebben uitbetaald en/of geen (14) vakantiedagen heeft/hebben uitbetaald en/of
  • geen dan wel onvoldoende en/of valse salarisspecificatie(s) heeft/hebben gegeven en/of
  • geen kwitantie(s) terzake (door één of meer van voormelde perso(o)n(en)) betaalde (geld)bedragen heeft/hebben gegeven en/of
  • (een) kwitantie(s) laten ondertekenen (ten behoeve van de aanvra(a)g(en) om (een) verblijfsvergunning(en) bij de IND) dat één of meer van voormelde perso(o)n(en) (een) geldbedrag(en) heeft/hebben ontvangen van verdachte en/of [bedrijf 1] (terwijl dat/die geldbedrag(en) in werkelijkheid niet is/zijn ontvangen) en/of
  • heeft/hebben achtergesteld bij het tewerkstellen in die zin dat familie en/of vrienden en/of bekenden van verdachte en/of diens mededader(s) immer als eerste(n) werd(en) tewerkgesteld en/of dat één of meer van voormelde perso(o)n(en )die klaagde(n) (over te weinig werk),
  • heeft/hebben gedwongen (elders in Nederland) zwart werk te zoeken en/of te verrichten om in het eigen onderhoud te kunnen voorzien
  • aldus in een financieel en/of economisch en/of fysiek en/of maatschappelijk afhankelijke positie (van verdachte en/of zijn mededader(s)) heeft/hebben gebracht en/of
  • (aldus) van één of meer voormelde perso(o)n(en) (telkens) ontvang(en) en/of (af)gepakt:
het/de geldbedrag(en) die/dat voormelde perso(o)n(en) hebben/heeft betaald (terzake borg en/of placement fee en/of vliegticket(s) en/of huisvestingskosten en/of huurpenningen en/of het werkgeversgedeelte van de loonbelasting) en/of
(een groot deel van) de verdiensten van één of meer van voormelde perso(o)n(en)
(
Zaaksdossier 1 en/of G-001 t/m G010-03 en/of AMB-011-01)
Feit 2
hij
(al dan niet handelend als eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 1] )
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot 27 januari 2014,
te 's-Gravenhage en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) of (een) rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) één of meer van de volgende arbeidsovereenkomsten:
(terzake [slachtoffer 1] )
- ( (een) arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 1] (G001) d.d. 14 maart 2013 (en/of ondertekend op respectievelijk 14 maart 2013 en/of 16 april 2013) en/of met een looptijd van 1 mei 2013 tot en met 1 mei 2014 (
D-008-22) en/of
(terzake [slachtoffer 2]
- ( (een) arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 2] (G002) d.d. 11 mei 2013 en/of met een looptijd van 1 juli 2013 tot en met 1 juli 2014 (
D-016-02) en/of
(terzake [slachtoffer 3] )
- ( (een) arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 3] (G003) d.d. 1 juni 2013 (en/of ondertekend op respectievelijk 14 april 2013 en/of 15 april 2013) en/of met een looptijd van 1 juni 2013 tot en met 1 juni 2014 (
D-012-03) en/of
(terzake [slachtoffer 4] )
- ( (een) arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 4] (G004) d.d. 9 januari 2013 (en/of ondertekend op 9 februari 2013) en/of met een looptijd van 14 februari 2013 tot en met 14 februari 2014 (
D-013-14) en/of
(terzake [slachtoffer 5] )
- ( (een) arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 5] (G005) d.d. 30 januari 2013 en/of met een looptijd van 30 januari 2013 tot en met 30 januari 2014 (
D-015-03) en/of
(terzake [slachtoffer 6] )
- een) arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 6] (G006) d.d. 8 april 2013 en/of met een looptijd van 1 juni 2013 tot en met 1 juni 2014 (
D-014-03) en/of
(terzake [slachtoffer 7] )
- een) arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 7] (G007) d.d. 15 mei 2012 (en/of ondertekend op 10 juli 2012) en/of met een looptijd van 15 mei 2012 tot en met 15 november 2013 (
D-017-05) en/of
(terzake [slachtoffer 8] )
- een) arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 8] (G008) d.d. 3 mei 2013 en/of met een looptijd van 1 juli 2013 tot en met 1 juli 2014 (
D-021-04) en/of
(terzake [slachtoffer 9] )
- een) arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 9] (G010) d.d. 3 mei 2013 en/of met een looptijd van 1 juli 2013 tot en met 1 juli 2014 (
D-020-02) en/of
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen opmaken en/of doen vervalsen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid – (zakelijk weergegeven) op voormelde geschriften (respectievelijk)
vermeld en/of opgenomen een (bruto)salaris van 1630,72 euro en/of 1446,60 per maand en/of een uurloon van 11,65 euro en/of recht op 8% (van het bruto salaris) vakantiegeld en/of (een) reiskostenvergoeding en/of (een) woon/werkvergoeding en/of (een) gemiddeld aantal werkuren per maand van 182 en/of recht op 14 betaalde vakantiedagen en/of door de werkgever aangeboden veiligheidstraining(en) en/of recht op (een) persoonlijke ongevallen- en reisverzekering
zulks (telkens) met het oogmerk om voornoemd(e) geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
(
zaaksdossier 2)
Feit 3
hij
(al dan niet handelend als eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 1]
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot 27 januari 2014,
te 's-Gravenhage en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging (een) ander(en) of (een) rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
(telkens) uit winstbejag (een) ander(en), te weten:
  • [slachtoffer 1] (G001) en/of
  • [slachtoffer 2] (G002) en/of
  • [slachtoffer 3] (G003) en/of
  • [slachtoffer 4] (G004) en/of
  • [slachtoffer 5] (G005) en/of
  • [slachtoffer 6] (G006) en/of
  • [slachtoffer 7] (G007) en/of
  • [slachtoffer 8] (G008) en/of
  • [slachtoffer 9] (G010)
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland dan
wel daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn (verdachtes) mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn (verdachtes) mededader(s)
(telkens) één of meer van voormelde perso(o)n(en) toen en daar
  • door middel van (een) (valse) belofte(n) en/of (valse) (voorlopige) arbeidsovereenkomst(en) en/of (een) (valse) werkgeversverklaring(en) en/of (een) (advies) (aanvra(a)g(en) tot) machtiging(en) voorlopig verblij(f)(ven), naar Nederland laten komen en/of reizen en/of
  • arbeid aangeboden en/of laten verrichten (bij [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] ) en/of
  • behulpzaam geweest bij het aanvragen en/of verkrijgen van (een) (reguliere) verblijfsvergunning(en) in Nederland (met behulp van (een) valse document(en)) en/of
  • gehuisvest in (een) woning(en) van en/of op naam van verdachte en/of zijn mededader(s) en/of [betrokkene] en/of
  • 6000 euro, althans een geldbedrag tussen de 3000 en 6000 euro, aan hem (verdachte) en/of zijn mededader(s) en/of aan [betrokkene] laten betalen (terzake een borg)
van welk(e) feit(en) hij en/of zijn (verdachtes) mededader(s) (telkens) een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt
(
Zaaksdossier 3en/of
AMB007/02 en/of G009-01).

2.De geldigheid van de dagvaarding

2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard, omdat deze niet zou voldoen aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Zij heeft in dit verband aangevoerd dat sprake is van een innerlijk tegenstrijdige dagvaarding, nu onder feit 1 ten laste is gelegd dat verdachte de inhoud van arbeidsovereenkomsten ten onrechte niet is nagekomen, terwijl onder feit 2 en 3 juist ten laste is gelegd dat die arbeidsovereenkomsten vals zouden zijn; dat zou betekenen dat de arbeidsovereenkomsten nietig moeten worden geacht, zodat niet gesteld kan worden dat deze nagekomen dienden te worden. Om die reden verdraagt het onder feit 1 ten laste gelegde zich niet met de tenlastelegging van de twee andere feiten, aldus de raadsvrouw.
2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen. Van nietigheid van de dagvaarding kan volgens hem slechts sprake zijn indien de tenlastelegging zelf innerlijk tegenstrijdig is, en niet in het geval waarin sprake is van tegenstrijdigheden tussen de tenlasteleggingen van afzonderlijk ten laste gelegde feiten.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de raadsvrouw berust op een onjuiste uitleg van artikel 261 Sv. De vereisten van dit artikel brengen mee dat slechts van een (tot nietigheid leidende) innerlijke tegenstrijdigheid sprake kan zijn indien de tenlastelegging van een feit intern tegenstrijdigheden bevat. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De dagvaarding bevat drie afzonderlijke, cumulatief ten laste gelegde feiten, waarvan de tenlastelegging op zichzelf beschouwd geen tegenstrijdige of anderszins verwarring wekkende onderdelen bevat. Dat de verschillende tenlasteleggingen zich niet met elkaar zouden verdragen, zoals door de raadsvrouw betoogd, maakt dit niet anders en ook overigens verzet geen rechtsregel zich ertegen dat de tenlasteleggingen van afzonderlijke feiten elkaar weerspreken. Het verweer wordt dan ook verworpen

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 28 januari 2013 ontving het Landelijk Parket te Zwolle informatie van de Nederlandse ambassade te Manilla, waaruit naar voren kwam dat door verdachte mogelijk strafbare feiten, zoals mensensmokkel en valsheid in geschrift, werden gepleegd. Verdachte zou via zijn eenmanszaak [bedrijf 1] Filipijns personeel werven voor de catering op booreilanden. Het vermoeden was dat er op onjuiste gronden aanvragen voor een Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV) of voor een Vergunning Verblijf Regulier (VVR) werden gedaan, met het doel om deze personen naar Nederland te laten komen.
Naar aanleiding van deze melding werd door de IND een tipbrief gevonden, waarin – kort en zakelijk weergegeven – stond dat verdachte via zijn bedrijf Filipijnen naar Nederland laat komen, dat zij hiervoor € 6.000 aan hem moeten betalen, dat door hem de indruk wordt gewekt dat hij hen inhuurt als werknemer voor de catering in de off shore, maar dat als deze personen eenmaal in Nederland zijn zij ‘zwart’ ingezet worden als werkster, kinderoppas of tuinman. Naar aanleiding van het vorengaande is op 24 oktober 2013 een onderzoek tegen verdachte gestart onder de naam “ [naam 1] ”
Hierna is door de CIE van de Inspectie SZW en door het TCI van de Koninklijke Marechaussee nog informatie ontvangen – kort en zakelijk weergegeven – dat verdachte zich bezig zou houden met het regelen van werk voor (illegale) Filipijnen die daarvoor grote geldbedragen moe(s)ten betalen, en zelf zeer slecht betaald zouden krijgen.
In het onderzoek [naam 1] is een groot aantal getuigen gehoord, onder wie de in de tenlastelegging genoemde personen (hierna: de Filipijnen).
Naar aanleiding hiervan is ten aanzien van verdachte de verdenking gerezen dat hij zich ten aanzien van de Filipijnen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel (Feit 1) en mensensmokkel (Feit 3), en aan valsheid in geschrift (Feit 2) door zich ten aanzien van de Filipijnen te bedienen van valse arbeidsovereenkomsten.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zal verklaren.
Met betrekking tot feit 1 acht de officier van justitie meer specifiek bewezen:
het medeplegen van mensenhandel, door de dwangmiddelen ‘werven’ en ‘huisvesten’ met het oogmerk van uitbuiting (lid 1 onder 1) én met behulp van die dwangmiddelen handelingen ondernemen waardoor de slachtoffers zich beschikbaar hebben gesteld tot het verrichten van arbeid of diensten (lid 1 onder 4) én het opzettelijk voordeel trekken uit die uitbuiting (lid 1 onder 6).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd:
Met betrekking tot feit 1:
  • van uitbuiting zoals bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht was geen sprake aangezien bij de Filipijnen geen sprake was van onvrijwilligheid of enige dwang om te werken; het tegenovergestelde was juist aan de orde;
  • evenmin was sprake van een oogmerk van uitbuiting aan de zijde van verdachte; het doel van verdachte was niet om de aangevers in slechte arbeidsomstandigheden te laten werken en daar economisch gewin uit te halen;
  • voor de in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedragingen ontbreekt het benodigde bewijs.
Met betrekking tot feit 2:
  • de arbeidsovereenkomsten met de Filipijnen zijn nageleefd en er is in ieder geval geen bewijs voorhanden dat de arbeidsovereenkomsten in strijd zouden zijn met de waarheid;
  • ook indien de rechtbank van mening is dat de arbeidsovereenkomsten niet zijn nageleefd, kan niet worden geconcludeerd dat deze opzettelijk valselijk zijn opgemaakt.
Met betrekking tot feit 3:
  • niet kan worden bewezen dat het verblijf van de aangevers wederrechtelijk was;
  • niet kan worden bewezen dat sprake zou zijn van valse arbeidsovereenkomsten en valse werkgeversverklaringen;
  • niet kan worden bewezen dat de aanvragen van de verblijfsvergunningen met behulp van valse documenten zouden zijn geschied.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1 (mensenhandel)
Algemeen
Verdachte wordt verweten zich in de periode van 1 januari 2012 tot 27 januari 2014 meermalen schuldig te hebben gemaakt aan het (mede)plegen van mensenhandel, zoals strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Meer in het bijzonder wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen als in dit artikel onder lid 1 sub 1, sub 4 en sub 6 genoemd.
De verwijten aan verdachte komen er – kort en zakelijk weergegeven – feitelijk op neer dat hij de Filipijnen tegen betaling van relatief grote geldbedragen naar Nederland heeft laten komen onder de valse belofte dat zij daar in de ‘off shore’ catering konden werken. Eenmaal in Nederland werden de Filipijnen geconfronteerd met de omstandigheid dat verdachte geen, of onvoldoende werk aanbood en dat zij in verband met het beloofde werk wel verschillende extra, door hen niet voorziene, kosten moesten maken voor medische keuringen, en
off shore- en safety-trainingen. Als gevolg hiervan zijn de Filipijnen in een financieel slechte, en daarmee afhankelijke situatie komen te verkeren. Verdachte wordt verweten dat hij hiermee de Filipijnen heeft uitgebuit en daaruit opzettelijk voordeel heeft getrokken.
Wettelijk kader
In de onderhavige zaak ligt de vraag voor of de ten laste gelegde gedragingen van verdachte ‘mensenhandel’ opleveren in de zin van artikel 273f lid 1 sub 1 en/of sub 4 en/of (daarmee samenhangend:) sub 6 Sr.
De wetgever heeft mensenhandel in de memorie van toelichting als volgt omschreven (kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3): “Mensenhandel is kort gezegd het dwingen – in ruime zin – van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen. (…) Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.” Volgens de wetgever moet bij uitbuiting worden gedacht aan:
“tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken. Als voorbeeld kan worden genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredige betaling onder slechte werkomstandigheden”.
Artikel 273f lid 1 sub 1 stelt de activiteit van de mensenhandel strafbaar (kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, pagina 18). Het gaat om handelingen (zoals verwerven, vervoeren en huisvesten) die uiteindelijk op uitbuiting zijn gericht. Hierbij moet komen vast te staan dat de handelingen uit sub 1, met een specifieke intentie, namelijk met het oogmerk van uitbuiting, zijn ondernomen.
Waar sub 1 van voormeld artikel ziet op de activiteit die op de uiteindelijke uitbuiting is gericht, heeft sub 4 volgens de wetgever primair het oog op de uitbuiting zelf. Sub 4 stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Bij arrest van 24 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3309) heeft de Hoge Raad daaromtrent overwogen dat het oordeel van het Hof, inhoudende “dat het in het vierde onderdeel omschreven feit alleen strafbaar is als het is begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld”, in het licht van de door het Hof vermelde wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat ook handelen in strijd met artikel 237f, eerste lid aanhef en onder 4 Sr, wordt gekwalificeerd als ‘mensenhandel’ niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.
Sub 6 ten slotte, stelt het voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander, strafbaar.
De rechtbank is gelet op het vorengaande van oordeel dat, om tot een bewezenverklaring van het onder artikel 273f lid 1, sub 1 dan wel sub 4 dan wel sub 6 Sr ten laste gelegde te kunnen komen, in ieder geval dient te worden vastgesteld dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van uitbuiting, dan wel het oogmerk van uitbuiting. In het licht hiervan overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 273f lid 2 Sr staat welke gedragingen ten minste onder het begrip uitbuiting moeten worden begrepen. Uitbuiting omvat blijkens dit artikel ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten.
Bij arrest van 27 oktober 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI7099) heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f Sr, niet in algemene termen te is beantwoorden, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald.
De feiten
De rechtbank gaat voor haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals deze uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Deze feiten en omstandigheden hebben tussen de procespartijen niet ter discussie gestaan.
Verdachte heeft, vanuit Nederland, in de Filipijnen verschillende personen geworven voor de functie van kok of steward in de off shore ten behoeve van zijn onderneming [bedrijf 1] Tijdens de eerste contacten, die veelal plaatsvonden via e-mail, Skype en Facebook, werd de Filipijnen verzocht om een bedrag van veelal € 6.000,- (bij wijze van ‘borg’) aan verdachte te betalen; pas daarna konden zij in aanmerking komen voor de door verdachte aangeboden functie, dan wel verblijf in Nederland.
Nadat de Filipijnen de door verdachte gevraagde bedragen hadden betaald, bood hij hen (mede door tussenkomst van het Filipijnse rekruteringsbureau [bedrijf 6] ) arbeidsovereenkomsten aan, die door de Filipijnen zijn ondertekend. Het betreft arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (voor de duur van één jaar) voor de functie van steward(ess) tegen een brutosalaris van (veelal) € 1.630,72 per maand. Ten aanzien van de werktijden is in de arbeidsovereenkomsten bepaald:
“in principle 7 or 14 days offshore and 7, 14 or 21 days onshore”, en:
“The average number of working hours is estimated on 182 hours (…) per month.”Uit verschillende verklaringen van in de tenlastelegging genoemde personen kan worden opgemaakt dat zij op grond hiervan en de door verdachte mondeling gedane toezeggingen ervan uitgingen dat zij in Nederland voldoende werk zouden hebben en dat zij conform de arbeidsovereenkomsten zouden worden betaald.
Met een via verdachte aangevraagde MVV konden de Filipijnen vervolgens naar Nederland vertrekken om in Nederland te gaan werken, zodat een VVR kon worden aangevraagd. Verdachte heeft voor de Filipijnen vliegtickets geregeld en de kosten daarvan voldaan; deze kosten dienden door hen aan verdachte te worden terugbetaald. Eenmaal in Nederland dienden zij (veelal) bovendien extra kosten voor medische keuringen en trainingen voor hun rekening te nemen.
Met uitzondering van een enkeling hebben alle Filipijnen ten behoeve van verdachte werkzaamheden verricht in de off shore. Vast staat echter dat verdachte de Filipijnen in geen enkel geval full time werk heeft kunnen bieden. Eveneens staat vast dat verdachte de Filipijnen in geen enkel geval het in de arbeidsovereenkomsten genoemde maandelijkse salaris heeft kunnen betalen. Voorts staat vast dat de Filipijnen de door hen bij wijze van ‘borg’ betaalde bedragen (op een enkeling na) niet van verdachte hebben teruggekregen.
Uit de verklaringen van de Filipijnen komt naar voren dat zij als gevolg van deze gang van zaken in een financieel zeer nadelige positie terecht zijn gekomen. Zo hebben zij schulden moeten maken, waren zij niet in staat om de voorgenomen financiële steun aan familieleden in de Filipijnen te bieden, hadden zij moeilijkheden om überhaupt zelf rond te komen en/of waren zij veelal financieel niet in staat om terug te keren naar de Filipijnen.
Geen van de Filipijnen heeft zich overigens beklaagd over de specifieke arbeidsomstandigheden bij de inlenende bedrijven.
Verdachte heeft deze gang van zaken niet ontkend. Hij heeft verklaard dat het altijd zijn bedoeling is geweest om de Filipijnen via zijn opdrachtgevers full time werk te verschaffen in de offshore. Met één van deze opdrachtgevers, [bedrijf 4] , had hij een in september 2012 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Met een andere (potentiële) opdrachtgever, [bedrijf 3] , had hij gesprekken gevoerd over het in te lenen personeel. Verdachte had daardoor grote verwachtingen gekregen van het aantal mensen dat hij voor deze opdrachtgever kon inzetten.
Verdachte heeft hierop geanticipeerd door personeel (onder meer de Filipijnen) aan te nemen, zodat hij aan de vraag van beide bedrijven kon voldoen. Achteraf bleek echter dat verdachte de vraag naar personeel van [bedrijf 4] en [bedrijf 3] verkeerd had ingeschat. [bedrijf 3] heeft alleen met eigen contracten personeel van verdachte aangenomen en [bedrijf 4] heeft dit slechts tot een bepaald moment gedaan en is daar vervolgens mee gestopt.
De door verdachte geschetste gang van zaken vindt bevestiging in het dossier.
[getuige 1] , destijds werkzaam bij [bedrijf 4] , heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte in augustus 2012 contact met [bedrijf 4] opnam en zei dat hij personeel kon leveren. [bedrijf 4] had toen personeel nodig en er kwam een samenwerking tot stand. [bedrijf 4] heeft zeker gedurende een jaar gebruik gemaakt van personeel van verdachte. Uiteindelijk zijn er ook tussen de 20 en 25 personeelsleden van verdachte ingezet. Het zou volgens [getuige 1] ook kunnen dat het er 37 zijn geweest. Deze personen hebben meerdere keren gewerkt. [getuige 1] heeft voorts verklaard dat verdachte de door [bedrijf 4] gevraagde persoon leverde als het kon. Bij de verklaring van [getuige 1] is een e-mail van 26 september 2012 gevoegd, waarin de afspraken tussen [bedrijf 4] en verdachte omtrent het in te lenen personeel worden bevestigd.
[getuige 2] , destijds werkzaam bij [bedrijf 3] , heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij nog weet dat verdachte bij hen op kantoor kwam en vertelde dat hij bezig was om een bedrijf op te zetten voor het leveren van stewards in de catering. Zij hadden in principe werk genoeg, konden best wel wat mensen gebruiken en konden dus in principe zaken met hem doen. De bedoeling was dat verdachte personeel zou leveren aan [bedrijf 3] . Later, toen bleek dat verdachte nog geen G rekening had en nadat er verhalen kwamen van mensen dat zij geld aan verdachte moesten afdragen, heeft [bedrijf 3] het contact met verdachte verbroken, aldus [getuige 2] .
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier niet worden opgemaakt dat verdachte de Filipijnen arbeid heeft laten verrichten onder omstandigheden die wijzen op een uitbuitingssituatie. Uit hun verklaringen leidt de rechtbank daarentegen af dat zij niet ontevreden waren over de werkomstandigheden en dat zij juist meer wilden werken dan zij deden. De kern van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dan ook niet dat hij de Filipijnen heeft laten werken, maar dat hij hen juist van te weinig werk heeft voorzien, met alle gevolgen van dien.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat verdachte zeer lichtvaardig, en kennelijk zonder degelijke bedrijfseconomische onderbouwing, is overgegaan tot werving van de Filipijnen en bij hen verwachtingen heeft gewekt die hij niet heeft kunnen waarmaken. Uit de verklaringen van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte er klaarblijkelijk zonder meer van is uitgegaan dat hij hen gedurende een langere periode kon inzetten bij (potentiële) opdrachtgevers, terwijl hij dit niet, of onvoldoende, heeft kunnen aannemen op grond van concrete afspraken en terwijl hij zijn bedrijfsvoering kennelijk zodanig had ingericht dat de opdrachtgevers op een gegeven moment niet (verder) met hem in zee wilden. Daarbij heeft verdachte de Filipijnen een relatief hoog bedrag aan ‘borg’ laten betalen, waarvoor op grond van het dossier geen deugdelijke reden kan worden gevonden. Bovendien heeft verdachte verschillende kosten voor rekening van de Filipijnen laten komen; kosten die door hen niet waren voorzien en die – afgaande op de tekst van de arbeidsovereenkomsten – door hen redelijkerwijs ook niet hadden kunnen worden voorzien.
Dit heeft ten aanzien van de Filipijnen geleid tot zeer nadelige gevolgen, waarvoor verdachte mogelijk civielrechtelijk aansprakelijk is te achten. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet worden geoordeeld dat sprake was van een situatie van (arbeids)uitbuiting, zoals bedoeld in artikel 273f Sr. Hoewel het duidelijk is dat de Filipijnen door de gedragingen van verdachte in een kwetsbare en afhankelijke situatie zijn gebracht, kan niet worden vastgesteld dat hij hiervan vervolgens gebruik heeft gemaakt, of daarvan gebruik heeft willen maken. De activiteiten van verdachte waren er juist op gericht de Filipijnen zo veel als mogelijk te laten werken, iets wat zij zelf ook wilden. Dit was ook in het belang van verdachte. Dat verdachte de Filipijnen relatief grote bedragen aan borg heeft laten betalen en andere kosten voor hun rekening heeft laten komen, maakt dit niet anders. Het (al dan niet) ten onrechte doen betalen van geldbedragen voor bepaalde diensten brengt niet zonder meer een situatie van uitbuiting met zich, of op uitbuiting gerichte activiteiten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat ten aanzien van de Filipijnen sprake is geweest van een uitbuitingssituatie, dan wel van een oogmerk van uitbuiting aan de zijde van verdachte. Dit betekent dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken.
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij de in de tenlastelegging genoemde arbeids-overeenkomsten met de Filipijnen valselijk heeft opgemaakt, dan wel heeft vervalst door deze in strijd met de waarheid op te stellen. Om tot een bewezenverklaring te komen dient in ieder geval te worden bewezen dat verdachte daarbij het oogmerk (de doelbewustheid) had om met de valse arbeidsovereenkomsten te misleiden. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Zoals de rechtbank hiervoor onder feit 1 reeds heeft overwogen heeft verdachte de Filipijnen geworven in de overtuiging dat hij hen fulltime werk kon bieden. In dit kader heeft verdachte de bewuste arbeidsovereenkomsten opgemaakt en aan de Filipijnen aangeboden. Hoewel de ideeën van verdachte omtrent de hoeveelheid beschikbaar werk niet reëel zijn gebleken, kan bij die stand van zaken echter niet worden vastgesteld dat verdachte bij het opmaken en gebruiken van de arbeidsovereenkomsten het voormelde oogmerk van misleiding had.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken.
Feit 3
Algemeen
Verdachte wordt (kort gezegd) verweten dat hij de Filipijnen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel dat hij daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was. Dit verwijt is in de tenlastelegging toegespitst op de volgende feitelijke gedragingen ten aanzien van de Filipijnen (kort en zakelijk weergegeven):
hen door middel van arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen en (advies)aanvragen MMV naar Nederland laten komen;
arbeid aanbieden en laten verrichten (bij [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] );
behulpzaam zijn bij het aanvragen van RVV’s;
huisvesten;
geldbedragen laten betalen.
Wederrechtelijk verblijf
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken nu de Filipijnen formeel rechtmatig, namelijk op basis van een door de IND verleend MVV en/of VVR, in Nederland verbleven. Dit verweer slaagt niet. Ook bij het bestaan van een verblijfstitel, kan toch wederrechtelijk verblijf worden aangenomen, indien duidelijk blijkt dat die titel op grond van onjuiste informatie is verleend en niet zou zijn verleend zonder die onjuiste informatie (vgl. rechtbank Den Haag 23 april 2009, LJN BI3173).
In dit verband overweegt de rechtbank verder het volgende.
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , en op grond van de bankafschriften (D015-12) van laatstgenoemde, stelt de rechtbank vast, dat vanaf 4 december 2013 op verzoek van verdachte een zogenoemde ‘salariscarrousel’ heeft plaatsgevonden, waarmee verdachte het kennelijk heeft willen doen voorkomen dat genoemde personen door hem maandelijks conform hun arbeidsovereenkomst werden betaald. Voorts bevat het dossier tapgesprekken uit december 2013 en januari 2014, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat verdachte ervan op de hoogte moet zijn geweest dat de Filipijnen niet in aanmerking zouden komen voor een verblijfsvergunning indien duidelijk zou worden dat zij niet maandelijks loon ontvingen. Zo zegt verdachte in een gesprek d.d. 6 januari 2014 (tapgesprek 172, pagina 1888) tegen “ [naam 2] ”:
ze hebben een klacht ingediend dat ze geen werk hadden. Maar als ze geen werk hebben, ik heb ook geen inkomen. Ik heb het contract tussen hun en ik ondertekend. Ik heb een risico genomen. Dus als jullie klacht indienen, ik ben de verliezer. Als ik de contracten niet onderteken, de aanvraag zal geweigerd worden. In het contract is geschreven dat zelfs als ze geen werk hebben, hebben ze recht hebben om loon te ontvangen. Ik heb de ondertekende contracten naar de IND verstuurd, zodat de aanvraag goedgekeurd zal worden. Maar in juni, de systeem is veranderd. De IND heeft het gezien. Heb ik toen geweten, ik heb geen risico genomen.
Gelet op het vorengaande gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte in ieder geval vanaf
4 december 2013 ervan op de hoogte was dat de Filipijnen geen aanspraak konden maken op een rechtmatig verblijf in Nederland indien de IND naar waarheid zou zijn of worden geïnformeerd. (Het dossier biedt onvoldoende duidelijkheid over de vraag of verdachte hiervan al eerder op de hoogte was.) Dit betekent dat feit 3 slechts bewezen kan worden verklaard indien en voor zover kan worden vastgesteld dat verdachte vanaf 4 december 2013 uit winstbejag activiteiten heeft verricht (kort gezegd) ter ondersteuning van het verblijf van de Filipijnen in Nederland.
Uit het dossier moet worden opgemaakt dat [bedrijf 4] , [bedrijf 3] en [bedrijf 5] op 4 december 2013 geen gebruik (meer) maakten van de diensten van [bedrijf 1] zodat verdachte de Filipijnen niet meer kon inzetten ten behoeve van die partijen. Ook overigens blijkt uit het dossier niet dat verdachte de Filipijnen vanaf deze datum nog heeft ingezet of heeft kunnen inzetten. Nu verder niet is gebleken dat verdachte – buiten de off shore inzet van de Filipijnen – enig financieel belang nastreefde bij hun verblijf in Nederland, kan niet worden vastgesteld dat verdachte de Filipijnen vanaf 4 december 2013 nog uit winstbejag bij dat verblijf heeft ondersteund.
Gelet op het voorgaande dient verdachte ook van feit 3 te worden vrijgesproken.

4.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van de volgende personen heeft de rechtbank een vordering tot schadevergoeding ontvangen. Deze personen worden geacht zich in deze procedure als benadeelde partij te hebben gevoegd;
  • [slachtoffer 2] vordert € 19.392,89 materiële en € 2.500,00 immateriële schadevergoeding;
  • [slachtoffer 6] vordert € 12.199,54 materiële en € 2.500,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 1] vordert € 1.500,00 materiële en € 2.000,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 2] vordert € 15.856,56 materiële en € 500,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 3] vordert € 850,66 materiële schadevergoeding;
  • [benadeelde 4] vordert € 17.247,75 materiële en € 1.500,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 5] vordert € 14.903 materiële en € 2.500,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 6] vordert € 11.517,00 materiële en € 2.500,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 7] vordert € 8.460,00 materiële en € 2.000,00 immateriële schadevergoeding;
  • [betrokkene] vordert € 7.524,35 materiële en € 2.500,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 8] vordert € 17.220,00 materiële en € 2.000,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 9] vordert € 6.000,00 materiële en € 2.000,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 10] vordert € 2.500,00 materiële en € 2.000,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 11] vordert € 3.000,00 materiële en € 2.000,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 12] vordert € 5.000,00 materiële en € 1.000,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 13] vordert € 7.192,00 materiële en € 2.000,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 14] vordert 6.414,00 materiële en € 2.500,00 immateriële schadevergoeding;
  • [benadeelde 15] vordert € 10.096,00 materiële en €1.000,00 immateriële schadevergoeding en
  • [benadeelde 16] vordert € 10.494,58 materiële en € 1.000,00 immateriële schadevergoeding.
4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot:
  • toewijzing van de vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 9.004,03 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van [slachtoffer 6] tot een bedrag van € 9.209,50 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 1] tot een bedrag van € 3.000,00 en toe niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 2] tot een bedrag van € 11.110,68 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 3] tot een bedrag van € 14.175,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 4] tot een bedrag van € 11.650,79 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 5] tot een bedrag van € 16.872,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 6] tot een bedrag van € 11.792,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 7] tot een bedrag van € 9.960,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van [betrokkene] tot een bedrag van € 9.024,35 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 8] tot een bedrag van € 6.000,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 9] tot een bedrag van € 7.500,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 10] tot een bedrag van € 4.000,00met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 11] tot een bedrag van € 4.500,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • [benadeelde 12] tot een bedrag van € 6.000,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van [benadeelde 13] tot een bedrag van € 5.500,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen
  • tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen [benadeelde 14] , [benadeelde 15] en [benadeelde 16]
Voor wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen die niet in de dagvaarding zijn vermeld, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze, gelet op het arrest van de Hoge Raad d.d. 9 december 2008 (LJN: BF 5074) voor toewijzing in aanmerking komen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat alle vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de zaak aan te houden, zodat de verdediging de gelegenheid wordt geboden om het verweer tegen de vorderingen voor te bereiden en inhoudelijk met verdachte te bespreken. Gezien het late tijdstip van ontvangst van de vorderingen, is de raadsvrouw hier niet aan toe gekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vorderingen betrekking hebben, zal worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 6] [benadeelde 1] , [benadeelde 2] [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [betrokkene] , J [benadeelde 8] [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] , [benadeelde 14] [benadeelde 15] en [benadeelde 16] , niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. E. Lensink, rechter,
mr. M. Enthoven, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2016.