ECLI:NL:RBDHA:2016:214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
09-819139-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handel in valse bankbiljetten door verdachte met herhaalde overtredingen en bewijsvoering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het op grote schaal handelen in valse bankbiljetten. De verdachte heeft in 2014 gedurende bijna een half jaar ongeveer 1500 valse bankbiljetten van 50 euro verhandeld. Ondanks zijn verklaring dat hij niet meer met criminaliteit bezig wilde zijn, werd er meer dan een jaar later opnieuw een grote hoeveelheid valse bankbiljetten bij hem aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte ook na zijn eerdere veroordeling in valse bankbiljetten handelde, hoewel er geen wettig en overtuigend bewijs was voor specifieke transacties. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij opnieuw in de fout is gegaan.

Tijdens de zitting op 15 december 2015 en de sluiting op 5 januari 2016 heeft de officier van justitie, mr. B. de Jonge, vrijspraak bepleit voor een van de tenlastegelegde feiten, maar vorderde wel bewezenverklaring voor de andere feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.A. Hoste, pleitte voor uitsluiting van bewijs verkregen uit de smartphone van de verdachte, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek aan de smartphone rechtmatig was en dat de resultaten als bewijs konden dienen.

De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte schuldig bevonden aan het in voorraad hebben van valse bankbiljetten en het uitgeven daarvan. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandelverplichting. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het risico voor de maatschappij door het in omloop brengen van vals geld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819139-15
Datum uitspraak: 8 januari 2016
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 december 2015 (inhoudelijk) en 5 januari 2016 (sluiting).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. de Jonge en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J.A. Hoste, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 15 december 2015 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 september 2015 te 's-Gravenhage, opzettelijk 195, althans meerdere bankbiljetten van 50 euro die verdachte zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving/in zijn bezit kreeg bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
2.
hij op tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 augustus 2015 tot en met 03 september 2015 te 's-Gravenhage en/of Nootdorp althans in Nederland, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 50 euro als echt en onvervalst heeft uitgegeven en/of ontvangen en/of verschaft, welke biljetten verdachte zelf heeft nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, en/of met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven in voorraad heeft gehad;
3.
ter berechting gevoegd 09.852090-15
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 19 juni 2014 te Nootdorp en/of Gouda en/of Rotterdam en/of elders in Nederland,(telkens) opzettelijk een of meer bankbiljetten (van 50 euro), die verdachte zelf heeft nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, als echt en onvervalst heeft uitgegeven en/of ontvangen en/of verschaft en/of met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir – vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde feit. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat de verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotities – bepleit dat de resultaten voortvloeiend uit het onderzoek aan de smartphone van de verdachte van het bewijs dienen te worden uitgesloten en dat de verdachte mitsdien wegens onvoldoende bewijs dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Voor zover deze resultaten niet van het bewijs worden uitgesloten, heeft de verdediging geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit. Voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsman in dat geval betoogd dat vrijspraak moet volgen van het onderdeel ‘uitgeven en/of ontvangen en/of verschaft’, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte in de tenlastegelegde periode daadwerkelijk valse biljetten geleverd heeft.
Voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er naast de verklaring van de verdachte onvoldoende wettig en overtuigend (steun)bewijs aanwezig is dat het ging om vals geld, nu een onderzoek aan de biljetten nooit heeft plaatsgevonden.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1
Feit 1
Onrechtmatig verkregen bewijsverweer
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het onderzoek aan de smartphone van de verdachte op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) onrechtmatig is geweest omdat niet alleen toegang tot de verkeersgegevens is verkregen maar ook tot de contactpersonen, Whatsapp-gesprekken, e-mailberichten, gebruikte wifi-netwerken en zoekgeschiedenis op internet. Volgens de raadsman is sprake van een zeer ingrijpende inbreuk op het recht op privacy van de verdachte, nu men tegenwoordig een zeer goed beeld kan krijgen van iemands persoonlijk leven indien men zijn smartphone doorlicht. De raadsman heeft zich – onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2015 (gepubliceerd onder ECLI:NL:GHARL:2015:2954) – op het standpunt gesteld dat artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) een onvoldoende wettelijke grondslag biedt voor deze inbreuk. De raadsman heeft geconcludeerd dat het onderzoek aan de telefoon van de verdachte een ernstig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a WvSv oplevert, waardoor de verdachte is benadeeld. Het gevolg daarvan moet volgens de raadsman zijn dat al het bewijs dat door het uitlezen van de gegevens van de smartphone van de verdachte is verkregen, van het bewijs moet worden uitgesloten.
De officier van justitie heeft in reactie op dit verweer aangevoerd dat het door de raadsman aangehaalde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op zichzelf staat en dat het openbaar ministerie daartegen beroep in cassatie heeft ingesteld, en heeft voorts gewezen op een arrest van het gerechtshof Amsterdam (gepubliceerd onder ECLI:NL:GHAMS:2015:5007) waarin een soortgelijk verweer is verworpen.
De rechtbank overweegt dat artikel 94 WvSv bepaalt dat alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen vatbaar zijn voor inbeslagneming. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen, teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd (HR 29 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:AD2076. HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3564 en HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, onder 3.4). Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om ten aanzien van de gegevens opgeslagen in een smartphone anders te oordelen. De smartphone van de verdachte is dan ook – met het oog op de waarheidsvinding – rechtmatig in beslag genomen. Artikel 94 WvSv vormt een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag – als bedoeld in artikel 8 EVRM – voor de inbeslagname en het daaropvolgende onderzoek in de smartphone van de verdachte. Er is derhalve geen sprake van een vormverzuim, zodat – nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden zijn op grond waarvan tot een ander oordeel moet worden gekomen – de resultaten uit het onderzoek aan de smartphone van de verdachte kunnen dienen tot het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Bewijsmiddelen feit 1 [1]
Op 4 september 2015 heeft een controle plaatsgevonden van horecagelegenheid [bedrijf] te Den Haag. Daarbij is de verdachte op grond van de Opiumwet gefouilleerd. De verdachte heeft twee witte enveloppen uit zijn trainingsjack gepakt. In deze enveloppen zijn in totaal 195 biljetten van 50 euro aangetroffen. [2]
De biljetten, alle voorzien van hetzelfde serienummer P29142364951, zijn onderzocht door een verbalisant die werkzaam is als senior forensische opsporing en deskundige documentonderzoek. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken:
Bij vergelijking van de kenmerken van de ter onderzoek aangeboden bankbiljetten met de kenmerken van een soortgelijk origineel bankbiljet zijn onder andere de volgende afwijkingen geconstateerd:
-
afwijkende reproductietechniek (inkjet techniek versus de originele offset techniek);
-
ontbreken van de plaatdruk (voelbare druk – diepdruk);
-
ontbreken van het originele holo-/kinegram en de nabootsing daarvan die detail mist op microniveau;
-
ontbreken van de originele vezelminutering in het papier;
-
ontbreken van het originele watermerk in het papier, en de nabootsing daarvan middels opdruk;
-
ontbreken van de originele veiligheidsdraad in het papier;
-
ontbreken van een origineel optisch variabel element (paarse waardeaanduiding aan de achterzijde) en de nabootsing daarvan die niet van kleur wijzigt bij kantelen.
Op basis van deze onderzoeksresultaten heeft de verbalisant geconcludeerd dat de aangeboden biljetten vals zijn. [3]
De verdachte heeft verklaard dat hij in café [bedrijf] twee enveloppen uit de binnenzakken van zijn trainingsjas heeft gehaald en dat in de enveloppen ‘neppe’ briefjes van 50 zaten. [4]
Bij onderzoek aan de smartphone van de verdachte zijn foto’s aangetroffen. Op een van deze foto’s, gemaakt en opgeslagen op 2 september 2015 om 23.06 uur, is een biljet van 50 euro te zien, met als biljetnummer P29142364951. [5] Deze (of een vergelijkbare) foto is op 2 september 2015 tussen 23.06 en 23.21 uur via Whatsapp verzonden aan ‘Moreno’, in welke conservatie de verdachte even later zegt: “Ik doe niet klein. Vanaf 100 stuks tot 2000 stuks.” [6]
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 4 september 2015 195 valse bankbiljetten van 50 euro, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad heeft gehad en dat die valsheid hem bekend was toen hij die biljetten in zijn bezit kreeg. De verklaring van de verdachte dat hij de biljetten onder een auto had gevonden en tijdelijk onder zich had, acht de rechtbank niet geloofwaardig, onder meer gelet op de foto in de smartphone van de verdachte van een bankbiljet met hetzelfde biljetnummer, welke foto twee dagen voor de aanhouding van de verdachte is genomen, en (onder meer) de Whatsapp-berichten die duiden op handel in valse bankbiljetten.
3.3.2
Vrijspraak feit 2
Overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.3
Feit 3 [7]
Verklaringen van de verdachte
Verdachte heeft bekend dat hij in de tenlastegelegde periode in valse bankbiljetten heeft gehandeld op de in de tenlastelegging genoemde plaatsen.
In zijn tweede politieverhoor heeft de verdachte als volgt verklaard. Hij is rond december 2013 / januari 2014 benaderd om valse briefjes van € 50,- te gaan verkopen. De eerste aflevering heeft plaatsgevonden in februari 2014 in Rotterdam aan Mo. De verdachte heeft in totaal vijftien of twintig keer vals geld weggebracht en heeft hiermee € 2.800,- verdiend. [8]
In zijn derde politieverhoor heeft de verdachte hierover nader verklaard. Hij is in verschillende plaatsen in Nederland geweest in verband met vals geld, waaronder in Nootdorp, Gouda en Rotterdam.
De verdachte is drie keer in Rotterdam geweest. De eerste en tweede keer heeft hij daar steeds 25 biljetten weggebracht naar een Turkse jongen die zich Mo noemde. De derde keer waren dit 75 valse biljetten. De verdachte heeft hieraan naar eigen zeggen € 100,- of
€ 125,- overgehouden.
Een andere keer heeft de verdachte op een parkeerplaats in Nootdorp afgesproken met Nick. Daar kreeg hij van Nick een pakketje – dat tussen de 15 en 25 biljetten bevatte – met daarbij een telefoonnummer. De verdachte heeft het pakketje uiteindelijk afgeleverd op het station in Almere aan een jongen uit Lelystad. Hierna heeft de verdachte in Den Haag nog driemaal met deze jongen afgesproken en respectievelijk 25, 40 en 68 valse biljetten afgeleverd, waar hij ongeveer € 390,- aan heeft verdiend.
Weer een andere keer heeft de verdachte wederom, zoals – naar eigen zeggen – eigenlijk altijd, biljetten van Nick ontvangen in Nootdorp. Vervolgens heeft de verdachte in Delft afgesproken met een jongen die uit Den Bosch kwam. De verdachte heeft aan hem 50 valse biljetten van € 50,- gegeven voor € 10,- per stuk, waarvan de verdachte € 200,- zelf mocht houden.
Ook heeft de verdachte tweemaal met een Marokkaanse jongen (‘Almere’) afgesproken, eenmaal in Haarlem en eenmaal in Den Haag. Beide keren heeft hij 100 valse biljetten van € 50,- afgegeven, waaraan hij in totaal € 600,- heeft verdiend.
In Den Haag heeft de verdachte ook driemaal afgesproken met een jongen uit Breda. Hij heeft in totaal 190 biljetten weggebracht naar deze jongen en heeft daar € 450,- aan verdiend.
Met een man uit Zeeland heeft de verdachte afgesproken in Rijswijk. De verdachte heeft deze man 15 valse biljetten geleverd en heeft daar € 105,- aan verdiend.
Ook heeft de verdachte in Rijswijk afgesproken met een man die zei dat hij uit Rotterdam kwam. Hij heeft hem in totaal 90 briefjes geleverd en heeft daar € 270,- aan verdiend.
Aan een Marokkaanse jongen uit Gouda heeft de verdachte minstens vier keer geleverd, waarvan twee keer in Den Haag en minstens twee keer in Gouda. Die leveringen gingen om 50, 100 of 110, 100 en 100 biljetten, waaraan de verdachte respectievelijk € 150,-, € 250,- of € 300,-, € 250,- en € 200,- heeft verdiend. De eerste keer had de verdachte het nummer van deze jongen van Nick gekregen. De andere bestellingen liepen via de telefoon van de verdachte, waarbij de verdachte op zijn beurt bestelde bij Nick.
Ten slotte heeft de verdachte tweemaal afgesproken in Delft met een jongen die zei dat hij uit Schiedam kwam. Aan hem heeft de verdachte in totaal ongeveer 205 biljetten geleverd, waaraan hij ongeveer € 400,- heeft verdiend. [9]
Levering in Gouda
Ten aanzien van de levering in Gouda wordt de verklaring van de verdachte ondersteund door de verklaring van de verdachte [medeverdachte 1] en tapgesprekken.
[medeverdachte 1] heeft bevestigd dat hij meerdere keren valse biljetten van een jongen uit Den Haag heeft gekocht en dat de leveringen plaatsvonden in Den Haag en Gouda. [10] Nadat hem een foto van de verdachte is getoond, heeft hij verklaard dat dit de jongen uit Den Haag was met wie hij op station Gouda Goverwelle heeft afgesproken. [11]
Uit tapgesprekken van 29 mei 2014 volgt dat [medeverdachte 1] op die dag een afspraak met de verdachte bij station Gouda Goverwelle heeft gehad. [12]
Overige leveringen
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte bij de politie zeer gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd over de leveringen van valse biljetten op verschillende plaatsen in Nederland. Voorts is de rechtbank, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat het dossier ook voor deze leveringen voldoende steunbewijs bevat.
De verklaring van de verdachte dat hij handelde in valse bankbiljetten wordt bevestigd door hetgeen bij de doorzoeking van zijn slaapkamer is aangetroffen, waaronder een portemonnee met daarin € 760,- aan briefgeld, vier mobiele telefoons en vier kassabonnen. [13]
De kassabonnen betreffen 4 nota’s van kleding, gekocht in Amsterdam op 8 mei 2014 en Den Haag op 13 mei 2014, met een totaalbedrag van € 1.984,-. [14] De verdachte heeft bevestigd dat hij van het geld van de handel in valse bankbiljetten kleding heeft gekocht. [15]
In een van de onder de verdachte in beslag genomen telefoons (Blackberry) zijn berichten aangetroffen. Deze houden onder meer het volgende in:
  • van Joey op 17 juni: “Is veel gedoe geweest he laatste dagen om die 45 briefjes haha de volgende keer moet het wel sneller gaan tog als we het driedubbele doen”
  • aan Hologram delft op 17 juni: “Ik probeer juist nu een kring op te bouwen en uiteindelijk ga ik met de vaste afnemers verder” en “Nee geen inktvlekken. Kijk je moet het niet onder de kraan doen. Maar regen of er valt drinken overheen, dat kan het hebben” en “Oud vals geld werd geprint. Dit word gedrukt. En dat is al heel veel kwaliteits verschil”,
  • aan Schiedam 17 juni: “Je money leverancier. Me andere is bijna leeg. Hologramme??”
De rechtbank leidt uit deze berichten af dat de verdachte kort voor zijn aanhouding actief bezig was met het verhandelen van valse bankbiljetten.
Hoewel geen van de verhandelde bankbiljetten in beslag is genomen en is onderzocht, is er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel mogelijk dat er werd gehandeld in
valsebankbiljetten. Niet alleen heeft de verdachte bekend dat het om valse bankbiljetten ging, ook de verdachte [medeverdachte 1] heeft dit bevestigd en in de berichten in de telefoon van de verdachte gaat het met zoveel woorden over vals geld. Bovendien is het, zoals de officier van justitie naar voren heeft gebracht, volkomen onlogisch dat de verdachte zou hebben gehandeld in echte bankbiljetten, gelet op de bedragen die door de afnemers voor de biljetten werden betaald.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 4 september 2015 te 's-Gravenhage 195 bankbiljetten van 50 euro waarvan de valsheid verdachte, toen hij die bankbiljetten in zijn bezit kreeg bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2014 tot en met 19 juni 2014 te Nootdorp en Gouda en Rotterdam en elders in Nederland telkens opzettelijk bankbiljetten van 50 euro, waarvan de valsheid verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, als echt en onvervalst heeft uitgegeven en deze bankbiljetten heeft ontvangen en in voorraad heeft gehad met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
in voorraad hebben van bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven van bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, meermalen gepleegd
en
ontvangen en in voorraad hebben van bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd de verdachte overeenkomstig het volwassenenstrafrecht te veroordelen en aan hem een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd om bij toepassing van het adolescentenstrafrecht (ASR) een werkstraf op te leggen voor de duur van 240 uren en een jeugddetentie waarbij de verdachte in ieder geval nog ten minste twee maanden ‘terug’ moet. De rechtbank heeft waargenomen dat op de door de officier van justitie overgelegde schriftelijke vordering staat vermeld een werkstraf als voornoemd en een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft toepassing van het ASR bepleit en verzocht om te volstaan met een jeugddetentie waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De verdachte is bereid zich aan de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft in 2014 gedurende een periode van bijna een half jaar op zeer grote schaal gehandeld in valse bankbiljetten. Uit zijn eigen verklaring volgt dat hij ongeveer 1500 bankbiljetten van 50 euro heeft verhandeld. Hoewel de verdachte bij de politie heeft verklaard niet meer bezig te willen zijn met criminaliteit, is er ruim een jaar later onder de verdachte (wederom) een grote hoeveelheid valse bankbiljetten aangetroffen. Het dossier bevat duidelijke aanwijzingen dat de verdachte ook toen in valse bankbiljetten handelde, ook al ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs voor concrete transacties. Dat de verdachte opnieuw in de fout is gegaan, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De bewezenverklaarde feiten kunnen de maatschappij ernstig schaden. In het maatschappelijk en economisch verkeer dient men erop te kunnen vertrouwen dat geld echt en onvervalst is. Het in omloop brengen van vals geld brengt in het algemeen het vertrouwen in papiergeld en het monetaire verkeer grote schade toe en dupeert in het bijzonder de latere onwetende bonafide ontvanger in ernstige mate. Tevens ondervindt het handelsverkeer als geheel door het in omloop brengen van valse bankbiljetten hinder en schade. Dat het uitgeven, ontvangen en in voorraad hebben van vals geld als een ernstig feit heeft te gelden, volgt uit de maximumstraf voor dit feit (bij volwassenen), te weten een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren.
Documentatie
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 november 2015 is hij niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het reclasseringsadvies (beknopt) van Reclassering Nederland d.d. 9 oktober 2015;
  • het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 30 november 2015.
Uit het laatstgenoemde rapport blijkt dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde geen toekomstperspectief had, aangezien hij niet over een inkomen beschikte, geen opleiding volgde en geen werk had. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 14 oktober 2015 is de verdachte er in korte tijd in geslaagd zijn leven op orde te brengen. De reclassering acht de kans op recidive hoog zonder inzet van interventies, maar sterk te verminderen door begeleiding van de verdachte. Volgens de reclassering houdt de verdachte zich gedurende de schorsing aan de voorwaarden en staat hij positief tegenover behandeling bij Brijder Jeugdverslavingszorg en begeleiding door de reclassering.
De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Hoewel de verdachte conform zijn kalenderleeftijd oogt en zich in het contact volwassen weet op te stellen, is hij volgens de reclassering een kwetsbare en beïnvloedbare jongen die zich sterker doet voorkomen dan hij is. Daarnaast is sprake van beperkt cognitief functioneren en een afhankelijkheidsrelatie met zijn ouders. Binnen het schorsingstoezicht wordt door de reclassering de Jovo-methodiek toegepast, welke outreachende aanpak goed lijkt aan te sluiten bij de verdachte. Daarnaast is er een goede werkrelatie met de toezichthouder gerealiseerd.
De reclassering adviseert bij schuldigverklaring een onvoorwaardelijke werkstraf en een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van de preventieve hechtenis, met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht;
  • een behandelverplichting bij Brijder Jeugdverslavingszorg wegens misbruik/afhankelijkheid van cannabis;
  • een locatiegebod (met elektronisch controlemiddel), in die zin dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal bevinden op de voorgenomen verblijfplaats [adres] , waarbij hij op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van 14 uur ter invulling van zijn dagbesteding heeft en in de weekenden 8 uur heeft om vrij te besteden, precieze tijdstippen vooraf vast te stellen door de reclassering in overleg met de verdachte en afhankelijk van de dagbesteding, waarbij geldt dat de veroordeelde 2 uur vrije tijd per dag krijgt indien hij geen dagbesteding heeft;
  • een locatieverbod voor het centrum van Den Haag (eveneens met elektronisch controlemiddel);
  • de verplichting om gedurende de proeftijd te beschikken over een zinvolle dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk of scholing.
Toepassing adolescentenstrafrecht
In tegenstelling tot de officier van justitie ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van de verdachte voldoende aanleiding voor toepassing van het ASR. De rechtbank overweegt in dat kader dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde 18 respectievelijk 19 jaar oud was. Hij kan worden beschouwd als een beïnvloedbare jongen die zich wellicht sterker doet voorkomen dan hij is, zoals gedragswetenschappers in de justitiële jeugdinrichting hebben bevestigd. Daarnaast is er bij de verdachte sprake van beperkt cognitief functioneren en is er – nu hij nog thuis woont en meedraait in het gezin – sprake van een afhankelijkheidsrelatie met zijn ouders. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat binnen het schorsingstoezicht door de reclassering de Jovo-methodiek is toegepast en dat de verdachte wordt behandeld bij Brijder Jeugd.
Straf
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en dan met name de grote schaal waarop de verdachte in 2014 heeft gehandeld in valse biljetten en de actieve en zelfstandige rol die hij hierin heeft gehad, alsmede de omstandigheid dat de verdachte een jaar later weer in de fout is gegaan en daarvoor geen verantwoordelijkheid heeft genomen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, ook niet als deze wordt gecombineerd met een werkstraf van maximale duur. De rechtbank is van oordeel dat slechts een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur – met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht – een passende reactie vormt. De rechtbank ziet, teneinde de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en de voortzetting van zijn begeleiding en behandeling te waarborgen, aanleiding aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) vermelde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht alle inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder parketnummer 09/852090-15 vermelde bedrag van € 760,- verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar aangezien dit aan de verdachte toebehoort en door middel van het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen. De verdachte heeft immers verklaard dat het aangetroffen bedrag in zijn portemonnee van de laatste levering afkomstig was (blz. 396). Aan het draagkrachtbeginsel komt onder deze omstandigheden geen gewicht toe.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder parketnummer 09/819138-15 vermelde telefoon en computer, daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte van feit 2 zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder parketnummer 09/819138-15 vermelde 196 (valse) biljetten van € 50,- onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf, bijkomende straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 36b, 36c, 63, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 209 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
in voorraad hebben van bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven van bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, meermalen gepleegd
en
ontvangen en in voorraad hebben van bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
6 (zes) maanden,niet zal worden tenuitvoergelegd onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
2 jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de hierna te noemen
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd
meldtbij Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te (2594 AH) Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder
(ambulante) behandelingstelt van Brijder Jeugd Verslavingszorg of een soortgelijke instantie, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor misbruik c.q. afhankelijkheid van cannabis;
- zich gedurende de proeftijd zal bevinden op de voorgenomen verblijfplaats
[adres] ,waarbij hij op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van 14 uur ter invulling van zijn dagbesteding heeft en in de weekenden 8 uur heeft om vrij te besteden, precieze tijdstippen vooraf vast te stellen door de reclassering in overleg met de veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding, waarbij geldt dat de veroordeelde 2 uur vrije tijd per dag krijgt indien hij geen dagbesteding heeft, een en ander zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van het locatiegebod;
- zich gedurende de proeftijd
niet bevindt in het centrum van Den Haag, zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van het locatieverbod;
- gedurende de proeftijd beschikt over een
zinvolle dagbestedingin de vorm van (vrijwilligers)werk of scholing;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verklaard
verbeurdhet op de beslaglijst onder parketnummer 09/852090-15 vermelde voorwerp, te weten:
€ 760,-;
gelast de
teruggave aan de verdachtevan de op de beslaglijst onder parketnummer 09/852090-15 en de onder parketnummer 09/819138-15 vermelde voorwerpen, te weten:
  • telefoon;
  • computer;
verklaart
onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder parketnummer 09/819138-15 vermelde voorwerpen, te weten:
196 biljetten € 50,- (vals).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Ruiter, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers-Hanssen, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. D.L. van Lijf en E. Noorlander, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 januari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015263213, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 234).
2.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 4 september 2015, blz. 11-12.
3.Een geschrift, te weten een niet-ondertekend proces-verbaal forensisch technisch onderzoek aan verdachte bankbiljetten d.d. 8 september 2015, blz. 50-51.
4.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [verdachte] d.d. 5 september 2015, blz. 38.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2015, blz. 103, met als bijlage een geschrift, te weten een foto, blz. 105 en 106.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2015, blz. 161.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1600-2014041935 (onderzoek ‘164Tamboer’), van de politie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 105 t/m 680).
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 19 juni 2014, blz. 389 bovenaan, blz. 390 bovenaan en blz. 391 onderaan.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 24 juni 2014, blz. 394-397.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 2 juli 2014, blz. 372.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2014, blz. 375, met als bijlage een foto, blz. 377.
12.Geschriften, te weten de uitwerking van tapgesprekken tussen [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) en Mitchell, sessienummers 159, 164 en 169, blz. 257-259; geschriften, te weten de uitwerking van tapgesprekken tussen 8191 (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) en de verdachte, sessienummers 148, 156, 165, 166 en 167, blz. 340-343.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2014, blz. 356.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2015, blz. 357, met als bijlage geschriften (kopieën kassabonnen), blz. 358-359.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 24 juni 2014, blz. 398.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2014, blz. 360-365.