ECLI:NL:RBDHA:2016:1976
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden: gegrondverklaring en vernietiging celmateriaal
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 februari 2016 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van de voorbereiding van een ontploffing, specifiek het vervaardigen van een vuurwerkbom. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld op 26 januari 2016, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Burger. De officier van justitie concludeerde tot ongegrondverklaring van het bezwaar, maar de rechtbank heeft dit anders beoordeeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden een uitzonderingsbepaling kent, die van toepassing kan zijn als het redelijkerwijs aannemelijk is dat het DNA-onderzoek niet van betekenis zal zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De rechtbank heeft in overweging genomen dat de veroordeelde op het moment van het delict veertien jaar oud was en sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met politie of justitie. Dit wijst op een eenmalig incident zonder recidivegevaar.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat het bepalen en opslaan van het DNA-profiel van de veroordeelde disproportioneel is. De rechtbank heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard en de officier van justitie bevolen om het celmateriaal onmiddellijk te vernietigen. Deze beslissing benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in zaken die betrekking hebben op DNA-onderzoek bij jongeren.