ECLI:NL:RBDHA:2016:1890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van een beherend vennoot in een Duitse Kommanditgesellschaft en de kwalificatie als ondernemer of medegerechtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2016 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij de belanghebbende, een beherend vennoot in een Duitse Kommanditgesellschaft (commanditaire vennootschap), in geschil was over de kwalificatie van zijn inkomsten. De rechtbank moest beoordelen of de belanghebbende zijn inkomsten uit de Kommanditgesellschaft (CV I) had genoten als medegerechtigde volgens artikel 3.3 van de Wet IB 2001 of als ondernemer volgens artikel 3.4 van dezelfde wet. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet als ondernemer kon worden aangemerkt, omdat niet was voldaan aan de eis dat er 'een onderneming voor zijn rekening en risico wordt gedreven'. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij beheersdaden had verricht voor de onderliggende CV's of dat hij direct aansprakelijk was tegenover de crediteuren van die CV's. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat de belanghebbende, als 'persönlich haftende Gesellschafter', verbonden was voor de verbintenissen van de Kommanditgesellschaft, maar dat dit niet betekende dat hij ook als ondernemer kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk een onderneming dreef en dat zijn rol als beherend vennoot niet voldeed aan de vereisten van de Wet IB 2001. De rechtbank verwierp ook het subsidiaire standpunt van de belanghebbende dat zijn inkomsten uit de Kommanditgesellschaft niet als winst uit onderneming konden worden belast, omdat zijn deelgerechtigheid moest worden aangemerkt als een bezitting voor de rendementsgrondslag.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om aan te tonen dat zij voldoen aan de vereisten om als ondernemer te worden aangemerkt, vooral in complexe structuren zoals commanditaire vennootschappen. De rechtbank vond geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en stelde dat partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/6935

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

4 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: mr. M.H. Verhoef),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 20 augustus 2015 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016.
Eiser is vertegenwoordigd door [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B] en [persoon C].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft een belang, aanvankelijk als Kommanditist (commanditair vennoot), in de Duitse Kommanditgesellschaft (commanditaire vennootschap) [X] KG (de [X] KG).
2. De vennoten hebben hun commanditaire belangen in de Duitse Kommanditgesellschaften [Y] KG ([Y] KG) en [Z] KG ingebracht in [X] KG. De gezamenlijke belangen bedroegen respectievelijk 4,5331% ([Y] KG) en 4,5334% ([Z] KG), en vertegenwoordigden bij de oprichting 100% van het vermogen van de KG.
3. Met ingang van 4 juni 2010 is eiser ‘persönlich haftende Gesellschafter’ in [X] KG, met een kapitaalinbreng van € 2.000.
4. In 2012 heeft eiser uit [X] KG inkomsten genoten ten bedrage van € 323.303.
5. In geschil is of eiser zijn inkomsten uit [X] KG heeft genoten als medegerechtigde bedoeld in artikel 3.3 van de Wet IB 2001 dan wel als ondernemer als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet IB 2001, meer in het in het bijzonder of er ‘een onderneming voor zijn rekening en risico wordt gedreven’. Niet in geschil is dat eiser, zo hij moet worden aangemerkt als ondernemer, recht heeft op toepassing van de MKB-winstvrijstelling voor een bedrag van € 39.355.
6. De rechtbank stelt voorop dat beide partijen de mening zijn toegedaan dat zowel [X] KG als de beide KG’s waarin wordt deelgenomen, voor Nederlandse belastingdoeleinden dienen te worden aangemerkt als besloten commanditaire vennootschappen. Eveneens gaan partijen er vanuit dat in beide laatstgenoemde KG’s een of meer ondernemingen worden gedreven. Daarnaast is niet in geschil dat eiser in het onderhavige jaar ‘persönlich haftende Gesellschafter’ is in [X] KG en in die hoedanigheid voor Nederlandse fiscale doeleinden kan worden aangemerkt als beherend vennoot in een besloten commanditaire vennootschap. De rechtbank zal voor het navolgende ook hiervan uitgaan, nu een en ander niet berust op een onjuiste rechtsopvatting.
7. Eiser stelt dat hij ondernemer is nu [X] KG als besloten commanditaire vennootschap vanwege haar deelname in [Y] KG en [Z] KG, geacht kan worden een onderneming te drijven, en eiser als beherend vennoot tevens wordt verbonden voor de verbintenissen van [X] KG.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser belastbare winst geniet als een medegerechtigde bedoeld artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Eiser is weliswaar beherend vennoot in [X] KG, maar hij is dat niet in de KG’s waarin [X] KG belangen houdt.
9. Toepasselijke regelgeving uit het Duitse Handelsgesetzbuch:
Ҥ 128
Die Gesellschafter haften für die Verbindlichkeiten der Gesellschaft den Gläubigern als Gesamtschuldner persönlich. Eine entgegenstehende Vereinbarung ist Dritten gegenüber unwirksam
(…)
§ 164
Die Kommanditisten sind von der Führung der Geschäfte der Gesellschaft ausgeschlossen; sie können einer Handlung der persönlich haftenden Gesellschafter nicht widersprechen, es sei denn, daß die Handlung über den gewöhnlichen Betrieb des Handelsgewerbes der Gesellschaft hinausgeht. Die Vorschriften des § 116 Abs. 3 bleiben unberührt.
(…)
§ 166
(1) Der Kommanditist ist berechtigt, die abschriftliche Mitteilung des Jahresabschlusses zu verlangen und dessen Richtigkeit unter Einsicht der Bücher und Papiere zu prüfen.
(2) Die in § 118 dem von der Geschäftsführung ausgeschlossenen Gesellschafter eingeräumten weiteren Rechte stehen dem Kommanditisten nicht zu.
(3) Auf Antrag eines Kommanditisten kann das Gericht, wenn wichtige Gründe vorliegen, die Mitteilung einer Bilanz und eines Jahresabschlusses oder sonstiger Aufklärungen sowie die Vorlegung der Bücher und Papiere jederzeit anordnen.
§ 167
(…)
(3) An dem Verlust nimmt der Kommanditist nur bis zum Betrag seines Kapitalanteils und seiner noch rückständigen Einlage teil.
(…)
§ 170
Der Kommanditist ist zur Vertretung der Gesellschaft nicht ermächtigt.
§ 171
(1) Der Kommanditist haftet den Gläubigern der Gesellschaft bis zur Höhe seiner Einlage unmittelbar; die Haftung ist ausgeschlossen, soweit die Einlage geleistet ist.
(2) (…)”
10. De rechtbank overweegt dat eiser als ‘persönlich haftende Gesellschafter’ (beherend vennoot) op grond van § 128 Handelsgesetzbuch (zie onder 9) wordt verbonden voor de verbintenissen van [X] KG. In zoverre is sprake van verbondenheid voor verbintenissen van [X] KG. Verder kunnen naar verhouding van [X] KG’s belang in [Y] KG en [Z] KG, de ondernemingen van laatst bedoelde KG’s worden toegerekend aan [X] KG. In zoverre volgt de rechtbank de stellingname van eiser. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank evenwel nog niet voldaan aan alle in artikel 3.4 Wet IB 2001 gestelde vereisten om te kunnen worden aangemerkt als ondernemer. Vereist is namelijk dat het de belastingplichtige is “voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende
die(cursief rechtbank) onderneming”. Dat hiervan sprake is wordt betwist door verweerder. Op eiser rust daarom de bewijslast aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden is voldaan.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser met al hetgeen hij heeft gesteld en aangevoerd niet is geslaagd in genoemde bewijslast. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Gesteld noch gebleken is dat [X] KG anders dan als commanditaire vennoot deelneemt in [Y] KG en [Z] KG. Daarvan uitgaande moet het er voor worden gehouden dat [X] KG als zodanig geen beheershandelingen verricht, en op grond van § 164 Handelsgesetzbuch ook niet mag verrichten, ten behoeve van [Y] KG en [Z] KG. Evenmin is gebleken dat eiser al dan niet namens [X] KG, het verbod tot vertegenwoordiging van [Y] KG en [Z] KG zou hebben overtreden (§ 170 Handelsgesetzbuch). Dat eisers bevoegdheid tot handelen dan wel feitelijk handelen ter zake van [Y] KG en [Z] KG verder zou strekken dan wat daarover is bepaald in § 166 Handelsgesetzbuch, is evenmin gesteld en gebleken. Ook anderszins is niet gebleken dat eiser direct aansprakelijk zou zijn tegenover de crediteuren van [Y] KG en [Z] KG. Die aansprakelijkheid strekt op grond van het bepaalde in § 171 Handelsgesetzbuch, niet verder dan de inbreng.
12. Nu gesteld noch gebleken is dat [X] KG anders dan vanwege haar deelname in [Y] KG en [Z] KG, geacht kan worden een onderneming te drijven, is eiser, mede gegeven het oordeel onder 11 niet aan te merken als ondernemer, bedoeld in artikel 3.4 Wet IB 2001. Voor dat geval heeft eiser subsidiair nog het standpunt ingenomen dat eisers inkomsten uit [X] KG, niet als winst uit onderneming kunnen worden belast omdat zijn deelgerechtigheid moet worden aangemerkt als een bezitting voor het bepalen van de rendementsgrondslag bedoeld artikel 5.3 Wet IB 2001. De rechtbank verwerpt dit standpunt omdat eiser geacht kan worden medegerechtigde te zijn tot het vermogen van de ondernemingen van [Y] KG en [Z] KG nu immers vast staat dat deze KG’s alsmede [X] KG als besloten commanditaire vennootschappen kunnen worden aangemerkt.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
14. De rechtbank vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de gemaakte proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.