ECLI:NL:RBDHA:2016:1819
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake Wob-verzoek en misbruik van recht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure die voortvloeide uit een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had op 12 maart 2015 een Wob-verzoek ingediend met betrekking tot documenten die verband hielden met een verkeersboete die hem was opgelegd. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, als verweerder, had bij besluit van 8 mei 2015 een deel van de gevraagde documenten openbaar gemaakt, maar ook delen onleesbaar gemaakt op grond van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokken ambtenaren. Eiser was het niet eens met het bestreden besluit van 17 juli 2015, waarin zijn bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk werd verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser in de bezwaarfase niet alle relevante stukken had ingediend, wat leidde tot een gebrek in de besluitvorming. Desondanks oordeelde de rechtbank dat dit gebrek kon worden gepasseerd, omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank overwoog dat de gemachtigde van eiser met het Wob-verzoek niet alleen beoogde om documenten openbaar te maken, maar ook om deze te gebruiken in een procedure tegen de verkeersboete. Dit leidde tot de conclusie dat er mogelijk sprake was van misbruik van recht, aangezien de gemachtigde eerder Wob-procedures had gevoerd en er aanwijzingen waren dat het verzoek was ingediend met het oogmerk om dwangsommen en proceskostenvergoedingen te incasseren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees zij de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen bij Wob-verzoeken en de mogelijke gevolgen van misbruik van recht in bestuursrechtelijke procedures.