ECLI:NL:RBDHA:2016:1761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
AWB 15/20797
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van een asielzoeker in het kader van de aanvraag tot verblijfsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2016, met zaaknummer AWB 15/20797, wordt de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiseres, afkomstig uit Gambia, heeft eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. In haar opvolgende aanvraag stelt zij lesbisch te zijn en dat zij in Gambia onder druk stond om te trouwen. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van de behandelaars van eiseres, die haar seksuele geaardheid bevestigen, niet voldoende is meegenomen in de geloofwaardigheidsbeoordeling door verweerder. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van verweerder aan een motiveringsgebrek lijdt, omdat de verklaringen van eiseres niet adequaat zijn gewogen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, begroot op € 992,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/20797

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van de artikelen 31 jo 30b, eerste lid, aanhef en onder h, Vw 2000.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft eerder, op 11 juli 2008, een asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft aan die aanvraag ten grondslag gelegd dat haar oom haar wilde dwingen te trouwen met een vriend van hem terwijl dat eiseres dit niet wilde, mede omdat zo bekend zou worden dat ze geen volledige besnijdenis heeft ondergaan. Eiseres heeft hierom Gambia verlaten. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 4 april 2012 afgewezen. Verweerder acht de niet volledige besnijdenis niet geloofwaardig en niet is gebleken dat eiseres zich niet aan de uithuwelijking kan onttrekken. Bij uitspraak van 1 februari 2013 (AWB 12/20773) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. Aan de onderhavige opvolgende aanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is. Eiseres is zich toen zij 12/13 jaar oud was, bewust geworden van haar homoseksuele geaardheid en heeft gedurende één jaar een relatie met haar vriendin [persoon] gehad totdat de moeder van [persoon] en haar ouders hier achter kwamen. In Gambia heeft eiseres een dochter gekregen. De zorg voor haar heeft zij aan [persoon] toevertrouwd. In 2013 heeft eiseres voor zichzelf geaccepteerd dat zij lesbisch is en twee á drie maanden geleden heeft eiseres aan Inge Hoebe, haar psychologe werkzaam bij Equator, verteld dat ze lesbisch is.
3. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 2015 (201502715/1/V2) vloeit voort dat in een zaak als de onderhavige, waarin de gestelde seksuele gerichtheid en de in verband daarmee in het land van herkomst ondervonden dan wel te verwachten problemen op een later moment als asielmotief is aangevoerd, het standpunt van verweerder over die gerichtheid in een besluit van gelijke strekking moet toetsen als ware het een eerste weigering een asielvergunning te verlenen. De vaste jurisprudentie van de Afdeling over het rechterlijk beoordelingskader van besluiten van gelijke strekking (zie uitspraak van 6 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC7124) is in dit geval niet van toepassing.
4. De rechtbank zal daarom hieronder tot een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit overgaan.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld.
Op grond van de verklaringen van eiseres acht verweerder niet geloofwaardig dat eiseres lesbisch is. Verweerder acht de gestelde relatie met [persoon] niet aannemelijk, hetgeen de geaardheid niet geloofwaardig maakt. Verweerder acht het ook ongerijmd dat enerzijds [persoon] de zorg voor de dochter van eiseres zou krijgen terwijl anderzijds de ouders van eiseres eerder achter de relatie tussen eiseres en [persoon] zijn gekomen en het daarmee oneens waren. Het is ook ongeloofwaardig dat eiseres relaties is aangegaan met mannen, gezien de verklaring dat zij zich niet prettig bij hun voelde. Dat eiseres in Nederland onder druk een relatie is aangegaan met een man en uit de relatie een kind is geboren, maakt de geaardheid ook niet geloofwaardig. Op het moment dat eiseres haar geaardheid accepteerde, verbleef zij reeds vijf jaar in Nederland en was zij in aanraking geweest met verschillende instanties. Verwacht mag worden dat eiseres zich had geïnformeerd over en de problemen die zij in Gambia verwacht vanwege haar geaardheid in een eerder stadium naar voren had gebracht. Eiseres komt gelet op het voorgaande niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vw 2000.
Verweerder acht de aanvraag daarnaast kennelijk ongegrond op basis van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Reeds bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 1 februari 2013 is in rechte komen vast te staan dat eiseres in Nederland geen verblijf wordt toegestaan, maar pas op 18 november 2015 heeft eiseres kenbaar gemaakt dat zij internationale bescherming wenst.
6. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde toegelicht dat de aanvraag is beoordeeld aan de hand van IND Werkinstructie 2015/9 (de Werkinstructie). Op grond van die Werkinstructie ligt het zwaartepunt van de beoordeling bij de verklaringen over het proces van bewustwording, te meer in zaken als de onderhavige waarbij homoseksualiteit in het land van herkomst niet acceptabel dan wel strafbaar is, aldus verweerder. Verweerders gemachtigde heeft voorts gewezen op een tweetal uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 13 november 2015 (AWB 25/28629) en van 19 november 2015 (AWB 15/18833). De in beroep overgelegde verklaringen van Kanters en Hoebe maken de gestelde geaardheid niet geloofwaardig. De subjectieve gedachtes van eiseres die door Hoebe worden geobjectiveerd zijn niet voldoende.
7. Eiseres heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Eiseres verwijst in de eerste plaats naar hetgeen zij in de zienswijze heeft aangevoerd. Verweerder gaat voorbij aan het tijdsverloop tussen de relatie van eiseres met [persoon] en het moment dat [persoon] voor de dochter van eiseres is gaan zorgen. Verweerder heeft blijkens het korte gehoor niet doorgevraagd over andere aspecten dan het spreken over de seksualiteit met [persoon] . Uit het gehoor blijkt verder dat eiseres wel uitvoerig heeft verklaard over het proces van bewustwording en over de positie van homoseksuelen in haar land van herkomst. Verweerders standpunt dat eiseres vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over haar geaardheid is daarom niet deugdelijk gemotiveerd.
Ter nadere onderbouwing van haar geaardheid heeft eiseres de volgende stukken overgelegd:
- een verklaring van B. Kanters, werkzaam bij het ASKV, steunpunt vluchtelingen;
- een verklaring van I. Hoebe, psycholoog en R. Aarts, psychiater bij Equator;
- een tweetal uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juli 2015, AWB 14/17298 en 14/15035;
- de beschikking van de vreemdeling met V-nummer [v-nummer];
- een verklaring van drs. C. Steenveld, psycholoog te Amsterdam, van 10 juni 2015.
Verweerder is niet in hoger beroep gegaan tegen voormelde uitspraken. Uit de overgelegde uitspraken en de brief van drs. Steenveld volgt dat juist niet kan worden verlangd dat verklaringen worden afgelegd over een innerlijk proces van bewustwording, aldus eiseres.
Dat eiseres kortstondige relaties met mannen heeft onderhouden, is voorts begrijpelijk in het licht van haar culturele achtergrond. Met betrekking tot de tegenwerping van artikel 30b, aanhef en sub h, van de Vw 2000, merkt eiseres op dat verweerder deze omstandigheid niet altijd tegenwerpt. Verwezen wordt naar de procedure van de vreemdeling met V-nummer [v-nummer]. Het is tot slot zeer begrijpelijk dat eiseres zich heeft opgehouden in de Afrikaanse cultuur in Nederland waardoor zij niet eerder voor haar geaardheid is uitgekomen.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag van eiseres ongegrond heeft verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 en bovendien kennelijk ongegrond heeft verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
10. Zoals volgt uit artikel 32, tweede lid, van de Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) kunnen de lidstaten in gevallen van ongegronde verzoeken waarop een van de in artikel 31, achtste lid, van de Procedurerichtlijn vermelde omstandigheden van toepassing is, tevens een verzoek als kennelijk ongegrond beschouwen indien dit zo in de nationale wetgeving is omschreven. In paragraaf C2/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zoals die luidt met ingang van 20 juli 2015, staat vermeld dat verweerder, nadat hij heeft vastgesteld dat de aanvraag ongegrond is, beoordeelt of de aanvraag tevens als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen. De rechtbank zal gelet hierop in de eerste plaats beoordelen of verweerder de aanvraag als ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 af heeft kunnen wijzen en vervolgens of verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen.
11. Met betrekking tot de in beroep overgelegde verklaringen ter onderbouwing van de gestelde homoseksuele geaardheid wordt het volgende overwogen.
12. Gelet op het bepaalde in artikel 83 Vw 2000 betrekt de rechtbank voormelde in beroep overgelegde stukken bij de beoordeling van het beroep.
13. In de verklaring van B. Kanters staat “(…) Ik heb altijd vermoed dat er meer aan de hand was dan de angst voor haar oom. Niet omdat ik dit niet geloof, maar omdat zij de indruk wekte niet alles te durven vertellen. Toen zij mij onlangs vertelde dat zij lesbisch is was ik niet verbaasd. Ik vroeg haar waarom zij dit niet eerder had verteld. Zij zei toen dat ze dit niet durfde, maar dat haar behandelaar bij Equator Foundation haar heeft geadviseerd dit wel met mij te bespreken. Ze vertelde mij dat ze er tijdens haar therapie niet meer onder uit kon, het niet meer voor zich kon houden.”
14. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze verklaring niet kan afdoen aan de ongeloofwaardigheid van de lesbische geaardheid. De rechtbank overweegt hierover dat niet zonder meer aannemelijk is dat B. Kanters, gezien haar functie als begeleider van ASKV, onpartijdig en objectief is. Hoewel een verklaring uit niet-objectieve bron wel enige bewijskracht kan hebben als deze gestaafd wordt door ander bewijs, en de verklaring van Kanters aansluit op die van Hoebe en Aarts, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat de verklaring van Kanters onvoldoende gewicht toekomt om afbreuk te doen aan de ongeloofwaardigheid van de geaardheid.
15. De verklaring van drs. Steenveld leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat verweerder in de voorliggende zaak niet heeft kunnen verlangen dat eiseres (overtuigende) verklaringen zou afleggen over haar proces van bewustwording. In de kern van deze verklaring staat:
“It is my opinion that people living in substandard, dangerous, harsh and traumatic circumstances, under threat of violence, incarceration or death, in conjunction with being members of marginalised groups, suffer from ongoing psychological trauma while still in those circumstances as well as beyond such circumstances. Consequently, they are often not able to reflect adequately upon their circumstances or psychological well being – i.e. engage with what may be termed an “inner process” – due to the cognitive and emotional limitations imposed upon them by the difficult task of having to survive on various levels. Trauma tends to shut down and severely limit, the capacity for reflection along with some other higher level cognitive functions such that people become rather concrete in their thinking style.”
Los van de vraag welke gevolgen deze opvatting in een aanvraagsituatie zou moeten hebben, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiseres behoort tot de door de verklaring bedoelde groepen personen die leven of hebben geleefd onder “substandard, dangerous, harsh and traumatic circumstances, under threat of violence, incarceration or death”.
16. De behandelaars I. Hoebe en R. Aarts hebben in de brief van 1 december 2015 het volgende geschreven.
“(…). Uiteindelijk kwam haar seksuele geaardheid naar boven door veel doorvragen door ondergetekende. De schaamte en angst was groot, zij wilde in eerste instantie niet dat er iets over vermeld werd in haar dossier of dat erover gesproken werd met derden.
2.
Mocht u geconstateerd hebben dat er van een innerlijk proces ten aanzien van acceptatie van haar homoseksualiteit sprake is geweest, verzoek ik u dit eveneens in uw rapportage te vermelden.
Mede door de vertrouwensband die wij hebben opgebouwd heeft cliënte uiteindelijk durven vertellen over haar seksuele geaardheid, na enige uitleg over de situatie in Nederland en hoe in Nederland gedacht wordt over lesbische en homoseksuele mensen kreeg cliënte meer (zelf)vertrouwen. Na enig onderhandelen mocht dit onderwerp besproken worden met het ASKV/Steunpunt Vluchtelingen en haar advocate, zij durfde dit niet zelf wij deden dit met name in een drie-gesprek. Met haar Afrikaanse vrienden durft zij het onderwerp niet te bespreken, bang dat zij cliënte zullen verstoten. Of er sprake is van een innerlijk proces ten aanzien van acceptatie kunnen wij, vanuit ons behandelperspectief, niet beoordelen.”
17. Verweerder heeft zich met betrekking tot deze brief ter zitting op het standpunt gesteld dat deze evenmin kan afdoen aan de geloofwaardigheidsbeoordeling in het bestreden besluit. Gezien de deskundigheid van de behandelaars op het gebied van de analyse van persoonlijkheden en de professionele integriteit (lees: onafhankelijkheid en objectiviteit) die van hen verlangd mag worden, is de rechtbank echter van oordeel dat zonder nadere motivering de verklaring van Hoebe en Aarts niet terzijde kan worden geschoven. Dat wil niet zeggen dat daarmee de gestelde lesbische geaardheid van eiseres alsnog geloofwaardig moet worden geacht, maar wel dat de brief van de behandelaars behoort te worden betrokken in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Door dit in het bestreden besluit en ter zitting na te laten, lijdt het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank aan een motiveringsgebrek.
18. Nadat door verweerder ter zitting is toegelicht dat in de onderhavige zaak de Werkinstructie is toegepast, heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de Afdeling op 8 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2170) en aangevoerd dat uit die uitspraak volgt dat de beoordeling van verweerder inzichtelijk dient te zijn. Daarvan is volgens eiseres in dit geval geen sprake. In de uitspraak van 8 juli 2015 heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen.
“7. De door het Hof geformuleerde grenzen scheppen een algemeen kader waarbinnen de staatssecretaris de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid in een concreet geval mag verrichten. Teneinde de bestuursrechter in staat te stellen de zorgvuldigheid en motivering van besluiten, als bedoeld in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, te toetsen in het licht van deze grenzen, moet de staatssecretaris evenwel inzichtelijk maken op welke wijze hij die beoordeling daadwerkelijk in een concrete zaak heeft verricht. Hierbij is met name van belang het soort vragen dat de staatssecretaris heeft gesteld en de wijze waarop hij de antwoorden op die vragen onderling heeft gewogen. Het gaat er hierbij niet alleen om dat de staatssecretaris inzichtelijk maakt wat hij niet doet bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid, maar ook hoe hij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 2004/83 wél heeft ingericht. (…)”
19. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in de voorliggende zaak onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij de geloofwaardigheidsbeoordeling naar aanleiding van de verklaringen van eiseres heeft verricht. Verweerder heeft ter zitting wel gesteld dat hij de werkinstructie heeft toegepast, hoewel dit uit het gehoor, het voornemen en het bestreden besluit niet expliciet blijkt, maar die enkele stelling is niet voldoende om het door de Afdeling bedoelde inzicht te verschaffen. Uit de motivering van het bestreden besluit, die in wezen bestaat uit een opsomming van de redenen waarom verweerder de gestelde geaardheid ongeloofwaardig acht, kan ook niet goed worden afgeleid hoe verweerder nu de antwoorden op de gestelde vragen onderling heeft gewogen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
20. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen op het standpunt gesteld dat de gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig is omdat, kort gezegd, verweerder de gestelde relatie met [persoon] niet aannemelijk acht, zij over haar geaardheid vage en summiere heeft verklaringen afgelegd, en dat eiseres relaties zou zijn aangegaan met mannen terwijl zij ook heeft verklaard dat zij zich niet prettig bij mannen voelde. Voorts draagt volgens verweerder bij aan de ongeloofwaardigheid dat eiseres in Nederland onder druk een relatie is aangegaan met een man en uit die relatie een kind is geboren en dat eiseres op het moment van zelfacceptatie reeds vijf jaar in Nederland was. Verwacht mag worden dat eiseres haar geaardheid in een eerder stadium naar voren had gebracht, aldus verweerder.
21. Verweerder heeft aldus in het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen de vaag, summier en ongeloofwaardig geachte verklaringen geselecteerd en besproken. Onduidelijk gebleven is of eiseres tijdens het gehoor ook verklaringen heeft afgelegd die verweerder wel geloofwaardig acht en in het voordeel van eiseres wegen, en zo ja, waarom die verklaringen niet opwegen tegen de eerdergenoemde verklaringen van eiseres. Eiseres heeft in dit verband gewezen op haar verklaringen over haar zelfacceptatie en de positie van homoseksuelen, aspecten waarop volgens de Werkinstructie het zwaartepunt ligt. Verweerder is hierop in het bestreden besluit noch ter zitting ingegaan.
22. Gelet hierop voldoet de motivering in het bestreden besluit niet aan de eisen zoals genoemd in voormelde Afdelingsuitspraak van 8 juli 2015. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder geen blijk heeft gegeven van een zorgvuldige voorbereiding en dat het bestreden besluit daarnaast niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
23. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiseres kennelijk ongegrond is omdat zij Nederland onrechtmatig is binnengekomen of haar verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich zonder gegronde redenen niet zo snel mogelijk bij verweerder heeft gemeld en kenbaar heeft gemaakt dat zij internationale bescherming wenst. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat bij uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 1 februari 2013 in rechte is komen vaststaan dat eiseres in Nederland geen verblijf wordt toegestaan. Eerst op 18 november 2015 heeft eiseres kenbaar gemaakt dat zij internationale bescherming wenst.
24. Verweerder heeft in C2/7.8 Vc 2000 het volgende beleid opgenomen.
“Het gaat in artikel 30b, eerste lid, onder h, Vw om de situatie dat:
de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen; of
de vreemdeling zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd.
Hieronder valt ook de vreemdeling die zich pas meldt na het verlopen van een visum. ‘Gezien de omstandigheden bij binnenkomst’ zoals volgt in artikel 30b, eerste lid, onder h, Vw, betekent dat bij de beoordeling betrokken moet worden of de asielmotieven al aanwezig waren bij binnenkomst, of dat die op een later moment zijn ontstaan.
De IND werpt de vreemdeling niet tegen dat hij onrechtmatig binnen is gekomen als de vreemdeling zich uit eigen beweging binnen 48 uur na binnenkomst in Nederland heeft gemeld bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen.”
25. Nu hiervoor is geoordeeld dat verweerder de aanvraag niet als ongegrond heeft kunnen afwijzen, heeft verweerder de aanvraag evenmin als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen. Zoals hiervoor ook opgemerkt volgt uit verweerders beleid in C2/7 Vc 2000 en artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, dat eerst tot de beoordeling of de aanvraag kennelijk ongegrond is wordt overgegaan nadat de aanvraag ongegrond is.
25. Ook indien het voorgaande anders zou zijn, heeft verweerder de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond afgewezen. Uit voormelde uitspraak van de Afdeling volgt immers dat eiseres niet kan worden tegengeworpen dat zij haar geaardheid eerst in deze procedure naar voren heeft gebracht. Daargelaten of eiseres kan worden tegengeworpen dat zij haar verblijf na de uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 1 februari 2013 onrechtmatig heeft verlengd kan eiseres, gezien voormelde jurisprudentie, niet worden tegengeworpen dat zij zich zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk heeft gemeld bij verweerder met een verzoek om internationale bescherming, omdat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat eiseres haar asielmotief niet eerder naar voren heeft durven brengen.
27. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank ziet de gelet op de aard van het motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek geen mogelijkheden en geschil finaal te beslechten noch aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
28. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden begroot op € 992,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de behandeling ter zitting, à € 496,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, begroot op € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.