ECLI:NL:RBDHA:2016:1747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

Op 23 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een WIA-uitkering. Eiser, die als verkoper in een kledingzaak werkte, had zich op 27 mei 2013 ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 2 maart 2015, heeft het Uwv op 14 april 2015 besloten dat eiser per 25 mei 2015 geen recht had op een uitkering. Dit besluit werd na bezwaar op 16 september 2015 gehandhaafd, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv op basis van rapportages van verzekeringsartsen heeft geconcludeerd dat eiser op de relevante datum meer dan 65% van zijn loon kan verdienen. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het onderzoek en de conclusies van de verzekeringsartsen, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportages zorgvuldig tot stand waren gekomen en voldoende onderbouwd waren. Eiser had geen medische gegevens overgelegd die zijn stelling van volledige arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor eiser, en dat hij in staat was deze functies te vervullen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door rechter D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier J.A. de Kievit-Tempels, en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/7603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv) (gemachtigde: C. Beckers).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per 25 mei 2015 geen uitkering kan krijgen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Bij besluit van 16 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser werkte als verkoper kledingzaak voor 34 uur per week. Op 27 mei 2013 viel eiser voor dit werk uit als gevolg van psychische klachten. Eiser ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Op 2 maart 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op de in geding zijnde datum meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Met het uitoefenen van andere, voor hem geselecteerde, functies is het verlies aan verdiencapaciteit volgens verweerder 0%. Dat betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is vastgesteld op minder dan 35%.
3. Eiser heeft hiertegen – samengevat - aangevoerd dat het onderzoek van verweerder niet zorgvuldig is geweest. Er is geen uitnodiging geweest voor een hoorzitting met een arts, het bezwaarschrift is onjuist en onvolledig weergegeven. De aanvullende stukken die eiser op 7 juni 2015 heeft ingediend, zijn niet meegenomen. Eiser kan zich niet goed concentreren en heeft weinig energie. Hij slaapt slecht en komt tot weinig activiteiten. Eiser kan de geduide functies hierdoor niet vervullen. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser een specificatie van zijn medicijngebruik ingestuurd.
4.1
De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapportages en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht is het echter aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.
4.2
Naar aanleiding van zijn aanvraag WIA-uitkering van 2 maart 2015 is eiser opgeroepen voor het spreekuur op 24 maart 2015, waar de verzekeringsarts eiser psychisch heeft onderzocht. Voorts heeft de verzekeringsarts dossierstudie verricht en kennis genomen van informatie van eisers psychiater en de radioloog, alsmede van de op verzoek van de ziektewetarts in het kader van de einde wachttijd-beoordeling uitgebrachte psychiatrische expertise van 28 januari 2015. Uit zijn rapport, gedateerd 24 maart 2015, blijkt dat de verzekeringsarts op basis van zijn onderzoek tot de conclusie is gekomen dat eiser op medische gronden niet als volledig arbeidsongeschikt is te beschouwen. Eiser is nog niet geheel klachtenvrij en heeft nog moeite om te gaan met stressvolle situaties. Er zijn beperkingen ten aanzien van hoge werkdruk en conflicten. De werkzaamheden dienen gestructureerd en overzichtelijk zijn. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 24 maart 2015.
4.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft, blijkens de rapportage van 10 september 2015, de dossiergegevens bestudeerd en informatie over de medicatie van eiser in de heroverweging betrokken. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat eiser aangaf nauwelijks te kunnen functioneren door psychische klachten. De medicatie van eiser wordt door de verzekeringsarts b&b onderbouwd voor kennisgeving aangenomen. Er zijn in bezwaar geen nieuwe argumenten naar voren gekomen. Dat eiser energie tekort komt om te functioneren werd in de primaire beoordeling volledig meegewogen. Hetzelfde geldt voor het concentreren. Er is geen sprake van een ernstig ziektebeeld, zodat er geen aanleiding is eiser hierop te beperken. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de verzekeringsarts op navolgbare en complete wijze is gekomen tot de schatting.
4.4
Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat de verzekeringsarts b&b hem tijdens de hoorzitting had moeten zien. Nu is eiser niet in de gelegenheid geweest om in bezwaar met een verzekeringsarts te spreken en deze onder meer in te lichten over zijn dagverhaal en agressie richting zijn kinderen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat deze eiser niet heeft kunnen onderzoeken omdat laatstgenoemde desgevraagd heeft afgezien van de mogelijkheid verder te worden gehoord. Dit wordt bevestigd door een telefoonnotitie van 7 september 2015, die zich in het dossier bevindt, waaruit blijkt dat (de gemachtigde van) eiser heeft afgezien van een hoorzitting in bezwaar.
De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert voorts geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist of onzorgvuldig is of dat de beperkingen van eiser niet juist zijn vastgelegd in de FML. De verzekeringsartsen hebben een zorgvuldig onderzoek verricht, waarbij eiser door de primaire verzekeringsarts zelf is onderzocht. Uit de anamnese in het onderzoeksverslag van de primaire verzekeringsarts blijkt eisers dagverhaal voldoende, terwijl dit ook in de psychiatrische expertise is opgenomen. De geprikkeldheid en het feit dat eiser dit afreageert op de kinderen zijn al beschreven in de brief van de behandelend psychiater van 10 maart 2014, die zich in het dossier bevindt. De verzekeringsartsen hebben de beschikbare informatie uit de behandelend sector in hun beoordeling betrokken en hun beoordeling inzichtelijk gemotiveerd. Er is rekening gehouden met de psychische klachten. Uit de psychiatrische expertise blijkt niet van depressieve verschijnselen; er is volgens de expert-psychiater geen sprake van ernstige beperkingen. Eiser heeft in beroep geen medische gegevens in het geding gebracht voor het aannemen van volledige arbeidsongeschiktheid. Mede in verband hiermee acht de rechtbank het inwinnen van een medisch deskundigenadvies niet noodzakelijk.
Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige voor eiser de functies productiemedewerker (samenstellen van producten) (sbc-code 111180), inpakker handmatig (111190) en snackbereider (handmatig) (sbc-code 111071) geduid. Aanvullend zijn geduid de functies magazijn, expeditiemedewerker (sbc-code 111220) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (sbc-code 111010). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) heeft de functies heroverwogen en geschikt bevonden.
6. Eiser heeft tegen het arbeidskundig onderzoek geen specifieke beroepsgronden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, is de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen in medisch opzicht voor eiser geschikt zijn, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. In de arbeidskundige rapportages zijn de voor eiser geschikt geachte functies naar het oordeel van de rechtbank voorzien van een toereikende en inzichtelijke toelichting. Verweerder heeft deze functies aan de schatting ten grondslag kunnen leggen. Uitgaande van de juistheid van de FML moet eiser in staat worden geacht de geduide functies te verrichten, waarmee sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 0%. Dat is minder dan 35%, zodat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.