In deze zaak hebben verzoekers, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken zijn, op 19 augustus 2013 beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2016 hebben zij de rechter gewraakt, omdat deze geen toestemming verleende voor het maken van video-opnamen van de zitting. Het wrakingsverzoek werd op 8 februari 2016 behandeld door de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag. Verzoekers voerden aan dat de rechter niet had voorgesteld, dat haar naam niet zichtbaar was en dat zij had gelogen over de tijdigheid van de verzoeken om opnames.
De gewraakte rechter, mr. L.B.M. Klein Tank, verweerde zich door te stellen dat het afwijzen van het verzoek om opnamen een processuele beslissing is en niet duidt op vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve redenen waren om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en concludeerde dat verzoekers het wrakingsmiddel misbruikten, aangezien zij ook de wrakingskamer op dezelfde gronden hadden gewraakt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 februari 2016.