ECLI:NL:RBDHA:2016:17106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AWB 16/21020 en AWB 16/8009 (vovo)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van schijnrelatie en familieleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van familieleven, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie met haar gestelde partner, wat essentieel is voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op deze grond. De rechtbank baseerde haar oordeel op tegenstrijdige verklaringen van eiseres en haar partner, die tijdens een onderzoek door de vreemdelingenpolitie naar hun relatie waren afgelegd. De rechtbank concludeerde dat de relatie tussen eiseres en haar partner als een schijnrelatie werd beschouwd, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag.

Daarnaast werd er ook gekeken naar het familieleven van eiseres met haar minderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiseres familieleven heeft met haar zoon, de belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitviel. De rechtbank stelde vast dat er geen belemmeringen waren om het familieleven in Marokko of Egypte voort te zetten, en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de afwijzing van de verblijfsvergunning geen schending van het recht op eerbiediging van het familieleven opleverde. Eiseres had ook geen bewijs geleverd voor haar vrees voor eerwraak, wat haar argumenten verder verzwakte. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/21020 (beroep)
AWB 16/8009 (voorlopige voorziening)
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 22 december 2016 in de zaak tussen
[de vrouw] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1982, van Marokkaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 11 februari 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM” afgewezen. Ook heeft verweerder eiseres aangezegd om Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar ingesteld.
Bij brief van 18 april 2016 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 15 september 2016 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 16 september 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Omdat eiseres tegen het bestreden besluit beroep heeft ingesteld, geldt het verzoek om een voorlopige voorziening als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2016. Partijen zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft naar eigen zeggen van 2008 tot september 2015 een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid gehad in Italië. Eind 2014 is eiseres naar Nederland gekomen en heeft zij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bij haar minderjarige zoon [naam] , geboren op [geboortedatum 2] 2015. Eiseres heeft verder naar eigen zeggen ongeveer twee jaar een relatie met [de man] , met de Nederlandse nationaliteit. [de zoon] is voor zijn geboorte erkend door [de man] en heeft daarom eveneens de Nederlandse nationaliteit.
1.2
De vreemdelingenpolitie heeft naar aanleiding van het voornemen van eiseres en [de man] om met elkaar in het huwelijk te treden tussen 15 juli 2015 en 29 januari 2016 een onderzoek ingesteld naar dit voorgenomen huwelijk. De gemeente Amsterdam had bij het aanvraagformulier namelijk een bijlage bijgevoegd met de tekst:
“ [de vrouw] (toekomstige echtgenote) geeft aan niet meer te willen trouwen met dhr. [de man] . Zij wil niet dat wij hem daarvan op de hoogte brengen. Zij wil dat zelf doen! Zij wil ook de erkenning laten vernietigen. Neemt stappen via advocaat. Huwelijk is bedoeld om verblijfsvergunning te krijgen.”
Eiseres en [de man] zijn vervolgens twee keer gehoord. Ook heeft onder meer een adresonderzoek plaatsgevonden en zijn meerdere personen bevraagd. Op grond van het onderzoek heeft de vreemdelingenpolitie vervolgens een negatief advies gegeven voor het voorgenomen huwelijk, omdat eiseres en [de man] tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd en aanwijzingen zijn gevonden dat eiseres misbruik maakt van [de man] om een legale verblijfsstatus te krijgen. Hierdoor heeft de vreemdelingenpolitie het vermoeden dat sprake is van een schijnrelatie.
2.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres opgevat als een beroep op familieleven met zowel [de zoon] als [de man] . Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en evenmin in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel op grond van de hardheidsclausule. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
2.2
Verweerder stelt zich ten aanzien van het gestelde familieleven tussen eiseres en [de man] , onder verwijzing naar de op ambtsbelofte en ondertekende processen-verbaal van de vreemdelingenpolitie van 14 december 2015 en 17 februari 2016, op het standpunt dat geen sprake is van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat tussen eiseres en [de man] een schijnrelatie bestaat. Ten aanzien van [de zoon] heeft verweerder gesteld dat geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het familieleven tussen eiseres, [de man] en [de zoon] .
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven en privéleven. Op grond van het tweede lid van dat artikel is – kort gezegd – geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is.
3.2
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), onder meer het arrest Rodrigues Da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 (nr. 50435/99, www.echr.coe.int) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009 in de zaak met nr. 200903237/1/V2), volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven en privéleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De gehanteerde maatstaf van de ‘fair balance’ impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
3.3
Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt ook dat bij de beoordeling of een ‘fair balance’ is getroffen, een belangrijke plaats toekomt aan de belangen van in Nederland verblijvende kinderen (onder andere het arrest Nunez (nr. 55597/09). In alle beslissingen aangaande kinderen zijn hun belangen ‘of paramount importance’ (Neulinger en Shuruk tegen Zwitserland, nr. 41615/07).
4.1
De rechtbank constateert dat eiseres, blijkens haar beroepsgronden, niet zozeer de inhoud van de processen-verbaal betwist, maar dat zij van mening is dat aan de gegeven antwoorden niet zo’n zwaar gewicht dient te worden toegekend, gelet op de vergeetachtigheid van [de man] en de taalbarrière. Eiseres heeft verder aangevoerd dat sprake is van een affectieve relatie tussen haar en [de man] . Zij wonen nu al bijna twee jaar samen. Verweerder heeft bij eiseres en [de man] huisbezoeken afgelegd en daarbij zijn geen onregelmatigheden aangetroffen. Dit vormt een sterke aanwijzing dat zij samenwonen en geen schijnrelatie hebben, aldus eiseres. Ter onderbouwing van de relatie heeft eiseres in beroep twee foto’s en vier getuigenverklaringen overgelegd.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat de vreemdelingenpolitie een negatief advies heeft gegeven ten aanzien van het huwelijk tussen eiseres en [de man] , een zeer sterke aanwijzing is dat sprake kan zijn van een schijnrelatie. Dit betekent echter niet dat eiseres niet alsnog aannemelijk kan maken dat wel sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen haar en [de man] .
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dit evenwel niet aannemelijk gemaakt. Anders dan eiseres, acht de rechtbank de verklaringen bij de vreemdelingenpolitie niet op ondergeschikte punten tegenstrijdig. Blijkens de processen-verbaal van 13 november 2015 en 10 december 2015 hebben eiseres en [de man] op diverse essentiële punten tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo heeft eiseres verklaard dat [de man] tijdens zijn bezoeken aan Italië bij haar heeft verbleven in de woning van haar familie en dat [de man] deze familieleden ook heeft ontmoet, terwijl [de man] heeft verklaard dat hij tijdens de bezoeken in een hotel heeft verbleven en dat eiseres geen familieleden in Italië heeft. Verder heeft eiseres verklaard dat [de man] , [de persoon] en de ex-vriend van [de persoon] bij de erkenning van [de zoon] aanwezig waren, terwijl [de man] heeft verklaard dat alleen hij bij de erkenning aanwezig was. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1597) dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid en volledigheid van het op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, tenzij de vreemdeling tegenbewijs heeft geleverd dat twijfel wekt over de juistheid van het proces-verbaal. Eiseres heeft geen tegenbewijs geleverd zodat van de juistheid en volledigheid van de processen-verbaal mag worden uitgegaan.
4.4
De stelling van eiseres dat [de man] op ondergeschikte punten afwijkende antwoorden heeft gegeven vanwege vergeetachtigheid en de taalbarrière, volgt de rechtbank evenmin. De rechtbank heeft reeds overwogen dat [de man] juist op essentiële punten anders heeft verklaard, maar nog afgezien daarvan is dit betoog niet met (objectieve) stukken onderbouwd. De beroepsgrond faalt.
4.5
De omstandigheid dat eiseres en [de man] feitelijk samenwonen en dat [de man] samen met [de zoon] op foto’s staat, leidt niet tot een andere conclusie, nu dit niets zegt over de duurzaamheid en exclusiviteit van de relatie. De vier in beroep overgelegde getuigenverklaringen maken evenmin aannemelijk dat tussen eiseres en [de man] sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. De rechtbank acht in dit verband van belang dat uit de overgelegde getuigenverklaringen niet blijkt in welke relatie de getuigen tot eiseres staan en dat door de getuigen slechts wordt aangegeven dat eiseres en [de man] ongeveer twee jaar een relatie met elkaar hebben. Een verdere toelichting ontbreekt. Zo is niet vermeldt waar deze personen hun kennis van de relatie op baseren.
4.6
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en [de man] en dat om die reden geen sprake is van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
5.1
Eiseres voert voorts aan dat zij vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat zij familieleven uitoefent met [de zoon] . Zij geeft hem borstvoeding en kan hem om die reden al niet tijdelijk achterlaten bij [de man] . Daarnaast kan [de man] niet voor [de zoon] zorgen vanwege zijn chronische medische problemen. Verweerder heeft nagelaten zelf medisch advies hieromtrent uit te laten brengen. Verweerder heeft verder de medische situatie van [de man] ook miskend. Hij is niet in staat om te reizen, hetgeen ook blijkt uit de verklaring van de huisarts. Tot slot is ook ten onrechte voorbij gegaan aan de asielgerelateerde gronden. Eiseres heeft buiten het huwelijk een kind gekregen en vreest daardoor voor eerwraak van haar familie.
5.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat, blijkens het verweerschrift, niet in geschil is dat eiseres familieleven heeft met [de zoon] .
5.3
Zoals uit overweging 3.2 blijkt dient bij de beoordeling of eiseres vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM een op de zaak toegespitste belangenafweging plaats te vinden. Verweerder heeft in zijn belangenafweging in het nadeel van eiseres betrokken dat zij in Nederland is bevallen en hier familieleven is aangegaan terwijl zij nooit rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Ook is niet gebleken van belemmeringen om het familieleven in Marokko (land van herkomst van eiseres) of in Egypte (land van herkomst [de man] ) uit te oefenen. Gelet op de zeer jonge leeftijd van [de zoon] kan hij zich makkelijk aanpassen in Marokko. Verder kan [de man] voor [de zoon] zorgen in Nederland als eiseres naar Marokko vertrekt. [de man] kan voor zowel zijn medische zorg als voor de opvoeding van [de zoon] hulp inroepen van medische instanties en instellingen op het gebied van kinderopvang. Dat [de man] vanwege zijn medische situatie niet voor [de zoon] kan zorgen, is niet met stukken onderbouwd. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat [de man] de reis naar Marokko of Egypte niet kan maken om het familieleven met zijn zoon daar voort te zetten. Er is voorts niet onderbouwd dat [de man] onder medische behandeling staat en dat zijn medische behandeling niet kan worden voortgezet in Marokko of Egypte.
5.4
De rechtbank is enigszins terughoudend toetsend van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven afweging blijkt dat verweerder alle van betekenis zijnde feiten en omstandigheden heeft meegewogen en zich op grond daarvan niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de weigering om eiseres een verblijfsvergunning te verlenen geen schending van het recht op eerbiediging van het familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM oplevert. De rechtbank overweegt dat verweerder zwaar gewicht heeft mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiseres in Nederland gezinsleven is gaan uitoefenen terwijl zij onrechtmatig in Nederland verbleef. [de zoon] kan in Nederland blijven bij zijn vader [de man] die met behulp van instanties zijn zorg en opvoeding op zich kan nemen, zodat het familieleven van [de man] en [de zoon] in Nederland kan worden uitgeoefend. Dat [de man] vanwege zijn medische situatie niet voor [de zoon] kan zorgen is niet onderbouwd. Voor zover eiseres met haar betoog dat verweerder medisch advies had moeten laten uitbrengen ter onderbouwing van zijn besluit, bedoelt dat verweerder advies had moeten vragen aan het Bureau Medische Advisering (BMA) over de vraag of [de man] voor [de zoon] kan zorgen gelet op zijn medische problematiek, oordeelt de rechtbank als volgt. Het BMA adviseert verweerder over medische aspecten van een
vreemdelingverband houdende met het nemen van een besluit op grond van de Vw 2000 en heeft geen rol bij de beantwoording van de vraag of een persoon met de Nederlandse nationaliteit in staat moet worden geacht om voor zijn kind in Nederland te kunnen zorgen. Verweerder heeft zich voorts op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen belemmeringen aanwezig zijn om het familieleven in Marokko, het land van herkomst van eiseres, voort te zetten. [de zoon] heeft gelet op zijn zeer jonge leeftijd nog geen bijzondere binding met Nederland en kan zich gemakkelijk aanpassen aan Marokko. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat [de man] niet in staat is om te reizen. In de verklaring van de huisarts van 22 september 2016, die in beroep is overgelegd, heeft de huisarts slechts verklaard dat [de man] volgens hem op dit moment niet de conditie heeft om te reizen. Verdere onderbouwing ontbreekt. De rechtbank acht dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat [de man] daadwerkelijk, vanwege zijn medische gesteldheid, niet in staat is om te reizen.
5.5
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1623) volgt verder dat asielgerelateerde gronden bij de belangenafweging in het kader van artikel 8, tweede lid, van het EVRM een rol kunnen spelen bij de vraag of een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Dat is het geval indien verweerder over een aangevoerde asielgerelateerde grond vrij eenvoudig een standpunt kan innemen. Verweerder heeft in het bestreden besluit omtrent de gestelde vrees voor eerwraak zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen begin van bewijs heeft geleverd en dat eiseres met [de zoon] in een ander deel van Marokko of Egypte kan gaan wonen, ver van haar familie vandaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan de stelling van eiseres dat verweerder voorbij is gegaan aan de asielgerelateerde grond dan ook niet slagen, omdat verweerder een gemotiveerd standpunt daarover heeft ingenomen.
5.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een groter gewicht toekomt aan het Nederlands belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, dan aan het belang van eiseres om in Nederland bij [de zoon] te verblijven.
6. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/21020,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/8009,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: SA
D: C
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.