ECLI:NL:RBDHA:2016:16882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
C/09/511006 / KG RK 16-907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede verzoek om wraking van de rechter in dezelfde procedure

In deze zaak heeft verzoekster een tweede verzoek tot wraking ingediend tegen mr. E. Kouwenhoven, de bestuursrechter in de rechtbank Den Haag. Dit verzoek volgde op een eerdere wrakingsbeslissing van 22 februari 2016, waarin het eerste wrakingsverzoek was afgewezen. De wrakingskamer heeft op 6 juni 2016 geoordeeld dat het tweede verzoek niet in behandeling kan worden genomen, omdat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die na het eerste verzoek aan haar bekend zijn geworden. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster enkel haar onvrede over de eerdere beslissing heeft geuit en dat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd. Dit werd door de bestuursrechter ook bevestigd, die aangaf dat de eerder aangevoerde gronden niet onderbouwd waren.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking, aangezien verzoekster direct na de aanvang van de hernieuwde behandeling van het verzet een tweede wrakingsverzoek heeft ingediend. De wrakingskamer heeft daarom besloten dat een volgend verzoek om wraking van de bestuursrechter in de onderliggende hoofdprocedure niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de procesgang in de hoofdzaak zal worden voortgezet zoals deze was ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingsnummer 2016/24
zaak-/rekestnummer: C/09/511006 / KG RK 16-907
zaaknummer hoofdzaak: SGR 15/396
datum beschikking: 6 juni 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeentenaam] ,
verzoekster,
strekkende tot wraking van:
mr. E. Kouwenhoven,
rechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de bestuursrechter.
Belanghebbenden zijn:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland,hierna te noemen: het college,
[belanghebbende 2] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 2]

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Bij besluit van 18 juli 2014 heeft het college aan [belanghebbende 2] een omgevingsvergunning verleend.
1.2.
Bij besluit van 4 december 2014 heeft het college het door verzoekster daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoekster bij brief van 30 december 2014 bij het college bezwaar aangetekend. Het college heeft dit bezwaarschrift op 28 januari 2015 als beroepsschrift doorgezonden naar deze rechtbank.
1.3.
Bij beslissing van 30 oktober 2015 heeft de enkelvoudige kamer van deze rechtbank het beroepschrift zonder mondelinge behandeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoekster het griffierecht niet (tijdig) had voldaan. Tegen deze beslissing heeft verzoekster bij brief van 10 december 2015 bij de rechtbank verzet gedaan in de zin van artikel 8:84 Awb. Bij brief van 21 december 2015 heeft de griffier van de rechtbank aan verzoekster bericht dat het verzet ter zitting van 21 januari 2016 zal worden behandeld door de bestuursrechter.
1.4.
Hierop heeft verzoekster bij faxbericht van 19 januari 2016 aan de griffier van de rechtbank – samengevat weergegeven – te kennen gegeven dat zij er bezwaar tegen heeft dat het verzet door de bestuursrechter zal worden behandeld (hierna: het eerste wrakingsverzoek). Het eerste wrakingsverzoek is bij beslissing van 22 februari 2016 door de wrakingskamer afgewezen (hierna: de eerste wrakingsbeslissing).
1.5.
Vervolgens heeft op 29 april 2016 de mondelinge behandeling van het verzet door de bestuursrechter plaatsgevonden, waarbij verzoekster bij aanvang van de behandeling ter zitting opnieuw een wrakingsverzoek heeft ingediend. Bij brief van 19 mei 2016 heeft de bestuursrechter gereageerd op het wrakingsverzoek.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 23 mei 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoekster is verschenen. Zij heeft het wrakingsverzoek aan de hand van nadien door haar aan de wrakingskamer toegezonden aantekeningen toegelicht. De bestuursrechter is met voorafgaande schriftelijke kennisgeving niet verschenen. Het college is met voorafgaande telefonische kennisgeving aan de griffie van de wrakingskamer niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek heeft verzoekster – samengevat – ten grondslag gelegd dat zij het niet eens is met de eerste wrakingsbeslissing en dat zij niet wil dat de bestuursrechter haar zaak behandeld. Zij herhaalt haar aan het eerste wrakingsverzoek ten grondslag gelegde standpunt dat de bestuursrechter in een eerdere zaak van verzoekster partijen niet gelijk heeft behandeld en dat de bestuursrechter er toen blijk van heeft gegeven dat zij niet beschikt over voldoende kennis en empathisch vermogen. Volgens verzoekster beslist de bestuursrechter op basis van willekeur.

4.Het standpunt van de bestuursrechter

De bestuursrechter berust niet in de wraking. Zij stelt daartoe dat door verzoekster geen nieuwe gronden zijn aangevoerd ten opzichte van het eerste wrakingsverzoek. De al eerder aangevoerde wrakingsgrond is volgens de bestuursrechter niet onderbouwd.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 8:16, vierde lid, Awb wordt een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoekster bekend zijn geworden. Niet is gebleken dat er sprake is van dergelijke nieuwe feiten of omstandigheden. Verzoekster stelt dat ook niet. Zij heeft verklaard dat het onderhavige wrakingsverzoek is gedaan omdat zij niet berust in de eerste wrakingsbeslissing en zij haar eerste wrakingsverzoek ‘dieper wilde gronden’. De wrakingskamer zal dan ook bepalen dat het verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen.
5.2.
Nu verzoekster, zonder dat er sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden, direct na aanvang van de hernieuwde behandeling van het verzet een tweede wrakingsverzoek heeft ingediend, is naar het oordeel van de wrakingskamer sprake van misbruik van het rechtsmiddel wraking. Daarom en gelet op het feit dat verzoekster ter zitting heeft verklaard dat zij het er nooit mee eens zal zijn dat deze bestuursrechter haar zaak zal behandelen, ziet de wrakingskamer aanleiding te bepalen dat een volgend verzoek van verzoekster om wraking van de bestuursrechter dat betrekking heeft op de onderliggende hoofdprocedure, niet in behandeling wordt genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- bepaalt dat het verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekster om wraking van de bestuursrechter betrekking hebbend op de onderliggende hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster, [verzoekster] ;
• de belanghebbenden, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland en [belanghebbende 2] ;
• de rechter, mr. E. Kouwenhoven.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.G.M. van Rens, H.M.D. de Jong en R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2016.