In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2016 een verzoek tot wraking toegewezen van mr. E. Kouwenhoven, de bestuursrechter die betrokken was bij de behandeling van een belastingzaak. Verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen beslissingen van de Belastingdienst met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011. De bestuursrechter had het beroep zonder mondelinge behandeling niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoekster het griffierecht niet tijdig had voldaan. Verzoekster diende hiertegen verzet in, maar tijdens de behandeling van dit verzet diende zij ook een wrakingsverzoek in, omdat zij vreesde dat de bestuursrechter vooringenomen was.
De wrakingskamer oordeelde dat de bestuursrechter ter zitting onvoldoende openstond voor de argumenten van verzoekster en niet blijk gaf van de bereidheid om haar voorlopige oordeel te herzien. Dit leidde tot de conclusie dat bij verzoekster een objectief gerechtvaardigde vrees was ontstaan dat de bestuursrechter al een oordeel had gevormd en niet onpartijdig was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, maar dat uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een andere conclusie. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat het onderzoek in de hoofdzaak opnieuw moet worden gestart met een andere rechter.
De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst. De wrakingskamer heeft de procedure in de hoofdzaak geschorst totdat het onderzoek door een andere rechter zal zijn hervat.